1. Deputaten voor het kerkelijk examen zijn het adres waar iemand die zich aan het in artikel 6 bedoelde onderzoek wil onderwerpen, zich behoort te melden. Degene die het onderzoek aanvraagt, dient getuigschriften van de kerk waarvan hij of zij belijdend lid is, alsmede van de classis waaronder deze kerk ressorteert, bij zijn of haar verzoek te voegen. In deze getuigschriften dient duidelijk en gemotiveerd te worden vermeld, dat en waarom naar het oordeel van de kerkenraad en de classis de betrokkene in aanmerking komt voor een onderzoek naar de aanwezigheid van de in artikel 6 bedoelde gaven.
2. Deputaten overtuigen zich van de deugdelijkheid van genoemde getuigschriften.
3. Deputaten verzoeken generale deputaten dat deel van het onderzoek in te stellen dat dezen is opgedragen.
4. Indien het oordeel van generale deputaten gunstig is, gaan
deputaten over tot hun deel van het onderzoek.
Zij stellen allereerst een onderzoek in naar de beweegredenen die
betrokkene hebben geleid tot het verlangen predikant te
worden.
Vervolgens stellen zij zich op de hoogte — echter niet door
middel van een geprogrammeerd examen — van de mate van de bij de
betrokkene aanwezige theologische kennis.
Het constateren van zekere tekorten in deze kennis vormt als
zodanig geen genoegzame grond van een afwijzende beslissing (vgl.
hieronder 6).
5. Deputaten geven na het door hen ingestelde onderzoek aan de betrokkene kennis van de uitslag. Is deze gunstig, dan verstrekken zij hem of haar een desbetreffende verklaring. Tegen een afwijzende beslissing kan de betrokkene bezwaar maken bij de particuliere synode.
6. Indien deputaten bij een gunstige beslissing van oordeel zijn dat de betrokkene ter voorbereiding op het kerkelijk examen nog nadere studie moet verrichten, stellen zij daartoe een op de betrokkene afgestemd studieprogram vast. Zij zullen hem of haar bij zijn studie met raad en daad terzijde staan.
Delft 1979, art. 175