(Toelating tot het proponentschap van hen, die elders een theologische opleiding ontvangen hebben)
1. Hij, die zijn theologische opleiding niet aan de Theologische Universiteit van de Gereformeerde kerken in Nederland of aan de Faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit doch aan een andere hogeschool of universiteit in binnen- of buitenland heeft ontvangen en toch staat naar het ambt van dienaar des Woords in de Gereformeerde kerken in Nederland, dient zich te melden bij de in artikel 5 lid 2 K.O. genoemde deputaten met het verzoek zich te mogen onderwerpen aan het kerkelijk examen.
2. Deputaten dragen dan zorg voor een bij de aanvrager in te
stellen afzonderlijk onderzoek dat in de plaats treedt van het
examen dat krachtens besluit van de generale synode toegang geeft
tot het kerkelijk examen.
Dit onderzoek wordt als volgt geregeld:
a. deputaten richten zich tot de Theologische Universiteit en de
Faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit met het
verzoek de aanvrager te examineren in de vakken van het zoeven
genoemde examen;
b. dit examen wordt afgenomen door een examencommissie van hetzij
de Theologische Universiteit hetzij de Faculteit der
godgeleerdheid van de Vrije Universiteit, of door een
examencommissie van Universiteit en Faculteit tezamen, onder
verantwoordelijkheid van de generale synode;
c. tegelijk met het verzoek tot examinatie worden aan de
examencommissie overgelegd:
- binnen- of buitenlandse getuigschriften waaruit blijkt dat de
aanvrager een zodanige ontwikkeling verworven heeft als geëist
mag worden voor het afleggen van wetenschappelijke examens
alsook
- getuigschriften waaruit blijkt dat de aanvrager aan enige
universiteit in binnen- of buitenland een volledige theologische
opleiding gericht op het predikantschap ontvangen heeft;
d. gehoord de aanvrager stelt de examencommissie aan de hand van
laatstgenoemde getuigschriften vast:
- of, en zo ja in welke mate nog aanvullende studie nodig is
en
- op of na welke datum het examen zal plaats vinden;
e. bij gunstige uitslag van het examen verstrekt de
examencommissie de aanvrager een desbetreffend bewijsstuk.
3. Hierna meldt de aanvrager zich onder overlegging van dit bewijsstuk alsmede van een getuigschrift betreffende zijn belijdenis en levenswandel van de kerk of kerken tot welke hij gedurende laatstverlopen twee jaren behoorde wederom bij de onder 1 genoemde deputaten.
4. Voor het overige is op de aanvrager van toepassing het in uitvoeringsbepaling 5.1 bepaalde.
5. In afwijking van de bovenstaande regeling geldt het volgende
voor diegenen, die vóór 1 januari 1978 reeds ingeschreven waren
aan de Protestantse Theologische Faculteit te Brussel: zij kunnen
staan naar het ambt van dienaar des Woords in de Gereformeerde
Kerken in Nederland wanneer zij
a. lid zijn van een gereformeerde kerk in Nederland of van een
gemeente van de Verenigde Protestantse Kerk in België, welke vóór
1 januari 1979 behoorde tot de Gereformeerde Kerken in
Nederland;
b. hun studie aan de Protestantse Theologische Faculteit voltooid
hebben;
c. vóór 1 januari 1985 en binnen twee jaar na de sub b bedoelde
Studie met goed resultaat aan de Theologische Universiteit of de
Faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit een meer
op de Nederlandse kerkelijke achtergronden gerichte na-opleiding
hebben gevolgd, ten bewijze waarvan hun een testimonium zal
worden verstrekt en
d. met goed gevolg het kerkelijk examen hebben afgelegd, bij de
aanvrage waarvan zij, behalve de hierboven onder 3 vermelde
stukken, ook bedoeld testimonium dienen te overleggen.
Voor het overige is eveneens op hen van toepassing het in
uitvoeringsbepalingen 5.1 bepaalde.
Zwolle 1997, art. 178 en 303
Bentheim 1981, art. 249
Almere 1987, art. 79
Emmen 1989, art. 76