Bijzondere overgangsbepalingen.

 

Ordinantie 9.

Indien hij, die krachtens overgangsbepaling no. 221-223 de bevoegdheid als van een catecheet heeft ontvangen, op 30 April 1951 in dienst van een kerkeraad als godsdienstonderwijzer werkzaam is of na die datum bij een kerkeraad in dienst treedt, is op hem het bepaalde inzake de bijzondere banden met en de medewerking van de raad voor de catechese en de bezoldiging, als in artikel 10 en 11 van ordinantie 9 aangegeven, slechts dan van toepassing, indien daartoe in onderling overleg tussen de kerkeraad, de raad voor de catechese en de catecheet alsnog wordt besloten en blijft, tenzij over zijn bezoldiging later anders wordt overeengekomen, terzake de regeling van kracht, die voor hem op 30 April 1951 gold.