Deel II: Bijzondere overgangsbepalingen

 

Ordinantie 4

Bij toepassing van overgangsbepaling 194 geldt:
a. beslissingen die door de classicale vergadering genomen dienen te worden en die uitsluitend betrekking hebben op de (wijk)gemeenten die in de hervormde classis zijn samengebracht, worden genomen door de hervormde classicale vergadering;
b. beslissingen die door de classicale vergadering genomen dienen te worden en die uitsluitend betrekking hebben op de kerken en (wijk)gemeenten die in de gereformeerde classis zijn samengebracht, worden genomen door de gereformeerde classicale vergadering;
c. beslissingen die door de classicale vergadering genomen dienen te worden en die betrekking hebben op (wijk)gemeenten die tot de onderscheiden classes behoren, worden genomen door de brede moderamina van de beide classicale vergaderingen tezamen;
d. beslissingen die door de classicale vergadering genomen dienen te worden en die betrekking hebben op gemeenten, waartoe wijkgemeenten behoren die in verschillende classes zijn samengebracht, worden genomen door de brede moderamina van de beide classicale vergaderingen tezamen;
e. gemeenten die zijn samengebracht in een afzonderlijke hervormde resp. gereformeerde classis, kunnen niet worden samengebracht in een ringverband als bedoeld in ord. 4-16;
f. de gereformeerde classis waarvan het gebied geheel of grotendeels samenvalt met het gebied van de gereformeerde classis als bedoeld in art. 49 en art. 100 GKO wordt aangewezen als haar rechtsopvolger; in afwijking van ord. 11-13-1 heeft de hervormde classis geen rechtspersoonlijkheid;
g. de kleine synode treft waar nodig aanvullende voorzieningen (zie ook ovb. 298).1


1 Wijziging overgangsbepaling 195 (verw. ovb. 298), besluit generale synode d.d. 19 april 2012, ingegaan 1 januari 2013.