§ 1. De oorsprongen van ons Nederl. Geref. (= Hervormde) kerkrecht.

 

Voor de zuivere fundering van het kerkrecht voerden onze Gereformeerde vaderen 1 reeds op het Convent van Wezel (1568) een drietal grondslagen aan, waarvan zij het niet geraden vonden „al te vrijmoedig van de algemene overeenstemming en het diep geworteld gebruik der kerken af te wijken” (Wezelse Artikelen, Hfdst. I, c. 11).

Deze drie grondslagen, waaraan derhalve volgens onze vaderen normatieve richtlijnen voor het kerkrecht konden worden ontleend, werden dan aangeduid als: het Woord Gods, het gebruik en voorbeeld der apostelen, en de ononderbroken gewoonte in de kerken.

De H. Schrift neemt bij deze opsomming niet toevallig de eerste plaats in, want zij is, strikt genomen, evengoed voor de kerkorde als voor het belijden der Kerk de enig normerende norm.

Verwijzing naar Schriftuurplaatsen is in de Wezelse Acta dan ook gedurig aan de orde bij de uitstippeling van de fundamentele lijnen van het kerkverband. En in de voorrede bij deze Acta wordt reeds onmiddellijk een beroep gedaan op een woord uit Paulus’ eerste brief aan de Corinthiërs (14: 40), wanneer betoogd wordt, dat in de Kerk alle dingen „ordentlick ende eerbaarlick” moeten toegaan.

Men kan overigens niet zeggen, dat in de oudste proeven van formulering van een kerkorde voor het Nederl. Geref. Protestantisme het gebruik van bewijsplaatsen uit de H. Schrift overdreven is. Integendeel, met grote soberheid worden er Bijbelplaatsen voor het kerkrecht aangehaald.

En dat daarbij veel vaker uit de brieven van Paulus wordt geciteerd dan uit de Evangeliën, behoeft ons natuurlijk niet te verbazen, als wij bedenken, hoe de apostel Paulus voor de noodzakelijkheid kwam te staan de organisatie der oudste christelijke gemeenten met kracht ter hand te nemen. In een brief aan Poppius van 26 Febr. 1559 heeft Calvijn dan ook


1 Voor litteratuur zie blz. 22-23.

|16|

met bijzondere nadruk op de autoriteit van Paulus voor de kerkenordening gewezen 1.

Het is bovendien heel goed te begrijpen, dat onze Gereformeerde vaderen tegenover Rome enigszins huiverig waren om op woorden van Jezus met betrekking tot het kerkrecht bijzondere nadruk te leggen, daar Rome juist van zulke woorden (men denke vooral aan Matth. 16: 18!) het grofste misbruik had gemaakt 2.

 

Behalve aan de H. Schrift, aan het gebruik en voorbeeld der apostelen, en aan de onafgebroken gewoonte der Christelijke Kerk, bleken onze vaderen van meet af ook grote betekenis voor de beslissing in vragen van kerkorde — zij het ook geen „fundamenteel” gezag — toe te kennen aan „de broeders van Genève”, en onder dezen natuurlijk aan Calvijn, die op de reformatie hier te lande zozeer zijn stempel heeft gezet, in de eerste plaats.

Het wezen der Kerk is in de Artt. XXVII en volg. van de Nederl. Geloofsbelijdenis precies zo omschreven als Calvijn dit gaarne deed. Wat wonder dan, dat deze zelfde Hervormer ook de gids werd voor de uitstippeling van de grondlijnen voor het Geref. kerkrecht hier te lande!

Maar al te geredelijk heeft men daarbij echter aan een indirecte invloed van Calvijn op onze Nederl. kerkrechtelijke regelingen gedacht. Sommigen wezen met voorliefde op de invloed, die de Hervormer van Genève op de constituëring van het kerkverband in Frankrijk heeft gehad; en via de Zuidelijke Nederlanden ziet men dan gaarne die lijn van Calvijn’s invloed doorlopen naar de oudste nationale Synode te Emden (1571), waar immers de Waalse broeders kennelijk domineerden boven de Noord-Nederlandse afgevaardigden. Met dat gevolg natuurlijk, dat, naar het heet, de opvattingen der „preciesen” in Emden een gemakkelijke overwinning behalen konden, terwijl de geest der „rekkelijkheid” zich op het Convent van Wezel (1568)


1 Vgl. Dr F.L. Rutgers, Calvijn’s invloed op de Reformatie in de Nederlanden, voor zooveel die door hemzelven is uitgeoefend, 2e druk, 1901, blz. 227 v.v.
2 Voor de vraag naar het Schriftbewijs voor de kerkorde is bijzonder belangrijk: Dr A.J. Bronkhorst, Schrift en Kerkorde, 1947.

|17|

gemakkelijker had kunnen laten gelden, wellicht ook omdat de politieke figuren, die geen predikant waren, hier veel talrijker vertegenwoordigd waren dan in Emden. In ieder geval vindt men dan de Synode van Emden veel sterker „Calvijns” dan Wezel, dat drie jaren vroeger begonnen was de constituëring van het kerkverband voor het Nederl. Geref. Protestantisme ter hand te nemen.

Weer anderen leidden de invloed van de „broeders van Genève” op het Nederl. Geref. kerkrecht liever af uit de bemiddelende functie van de kerkenordening van de Nederl. Vluchtelingengemeente te Londen. En daarbij heeft men dan het gevoel, dat men veel ongedwongener ook de baanbrekende betekenis van het Wezelse Convent voor het Nederl. Geref. kerkrecht in rekening kan brengen, omdat ook daar in Wezel de richtlijnen van de Geneefse Kerk via Londen gewerkt hebben. Aan een directe invloed van Genève op Wezel dacht men echter dan nog evenmin.

Dat de Londense kerkenordening door à Lasco vervaardigd werd naar het voorbeeld der Geneefse en der Straatsburgse kerkorde, is door à Lasco zelf verklaard. En dat deze Londense kerkorde op de Synode van Emden moeilijk van veel invloed kan zijn geweest, wordt wel duidelijk, zodra men bedenkt, dat er op de Synode van Emden in het geheel geen Engelse deputatie aanwezig was; hetzij doordat de weersgesteldheid in October 1571 de Londense afgevaardigden niet toeliet over te komen, hetzij doordat zij opzettelijk van deze synode zijn weggebleven.

Zonder nu te willen ontkennen, dat de Londense kerkenordening ook op het Wezelse Convent een kanaal kan zijn geweest, waardoor de invloed van de „broeders van Genève” merkbaar werd (ik denk b.v. aan de rol, die de „smalle” kerkeraad in Wezel speelt in verband met de tucht, waarbij wij zeker aan de kerkorde van Genève herinnerd worden), toch heeft het mij wel verbaasd, dat men voor Calvijn’s onmiddellijke invloed op het kerkrecht van Wezel zo lange tijd geen oog heeft gehad.

Bij de bestudering van de Wezelse Acta naast de Ordonnances ecclésiastiques van de Kerk in Genève 1 trof het mij


1 Volledige titel van het eerste ontwerp der Ordonnances is: Articles concernant l’organisation de l’Eglise et du culte à Genève, proposés au Conseil

|18|

meer dan vijf en twintig jaren geleden reeds, hoe de twee zondenlijsten (nl. die van de intolerabele, en die van de vergeeflijke domineeszonden) in beide kerkorde-projecten vrijwel letterlijk gelijk zijn. Dit is wel het klaarste bewijs, dat er op de tafel in de vergaderzaal te Wezel in 1568 een exemplaar van de Ordonnances ecclésiastiques moet aanwezig geweest zijn. En als we dan daarbij bedenken, dat Herman Moded, als de tweede ondertekenaar van de Wezelse Acta hoogstwaarschijnlijk op het convent als secretaris heeft gefungeerd, en dat hij dit convent op de terugreis van Genève naar zijn gemeente in Engeland (te Norwich) heeft kunnen bijwonen, wat ligt dan meer voor de hand, dan te vooronderstellen, dat Moded op het convent zelf deze Ordonnances als model voor de Nederl. kerkenordening heeft gebruikt en door de vergadering heeft doen gebruiken?

De inleiding bij de Wezelse Acta verwijst zonder twijfel in de allereerste plaats naar de Kerk van Genève, als het heet, dat bij de „kerken, die op de beste wijze tot reformatie zijn gebracht”, advies werd ingewonnen voor de grondlijnen der kerkinrichting. Voorts is de opsomming der ambten in de Wezelse Acta, cap. I, § 11, geheel overeenkomstig de formulering in de Ordonnances Ecclésiastiques van 1561. Evenzo herinneren de bewoordingen, waarin de dienaar des Woords de ambtsbelofte afleggen moet bij zijn bevestiging (Wezelse Acta, cap. II, § 12), heel sterk aan de Ordonnances; alleen met dit zeker niet toevallige verschil, dat in de Acta van Wezel de belofte van onderworpenheid aan de burgerlijke overheid, die in Genève van de dienaren des Woords gevraagd werd, geheel komt weg te vallen.

De Geneefse kerkorde ruimde trouwens over het algemeen veel te veel plaats in aan de beslissende bevoegdheden der burgerlijke overheid (nl. de gemeenteraad van Genève). Niet ten onrechte heeft men er wel eens de aandacht op gevestigd, dat een principiële grondlijn van het Geref. kerkrecht hier ietwat scheef getrokken werd, doordat in de


par les Ministres, le 16 Janvier 1537. De felle tegenstand der Geneefse libertijnen tegen de strenge regelen voor de tucht in deze artikelen leidde tot verbanning van Calvijn in April 1538. In Oct. 1540 werd hij eervol teruggeroepen.

|19|

„Ordonnances” het deciderend gezag der „meerdere vergaderingen” niet onder woorden gebracht kon worden. Het hoofdstuk over de bredere kerkelijke ressorten (Classes, Provinciale en Generale Synoden) ontbreekt in de Geneefse kerkorde geheel en al, omdat het hier een kerkorganisatie gold, welke een locaal karakter droeg, en behalve de stad Genève slechts de onmiddellijk aangrenzende buitengemeenten in het kerkverband opnam.

Voor de afdelingen van de kerkorde, die op het bredere kerkverband, provinciaal en landelijk vooral, betrekking hadden, waren onze Nederlandse Gereformeerden aangewezen op beïnvloeding door het Franse presbyteriaal-synodale systeem, dat in de oudste „zuid-nederlandse Synoden onder het Kruis” zo stimulerend gewerkt had op de uitstippeling van de richtlijnen voor de constituëring van het kerkverband in de Nederl. Geref. Kerken. Figuren als Petrus Dathenus, Herman Moded, die op het Convent van Wezel in 1568 zulk een dominerende rol vervulden, waren te nauw verbonden geweest met het Geref. kerkelijk leven in de Zuidelijke Nederlanden, dan dat zij niet voor het doorgeven van de presbyteriaal-synodale besteklijnen der kerkorde zouden hebben zorg gedragen in het hoofdstuk der Wezelse Acta, dat over de bredere kerkressorten handelt.

Bovendien willen wij nog even opnieuw in herinnering brengen, hoe van de Synode van Emden (1571) af aan de Waalse broeders, die natuurlijk zich het liefst aan de kerkrechtelijke regelen van het Franse Geref. Protestantisme oriënteerden, steeds duidelijker hun invloed deden gelden op de constituering van het kerkverband in de Noordelijke Nederlanden.

Merkwaardig was op het Wezelse Convent nog een andere nadrukkelijke afwijking van de Ordonnances van Calvijn. Ik bedoel de betekenisvolle plaats, die in de Wezelse Acta aan de „bediening” der „profetie” gegeven wordt. Terwijl in Genève bijna uitsluitend sprake komt van een wetenschappelijke „profetie”, die in de „ordre des écoles” opgenomen is, en dienen moet tot opleiding van predikanten en van dezulken, die eenvoudige bijbellezingen kunnen houden, is in de Wezelse Acta vooral van een gemoedelijke, meer tot opbouw van de kennis der Schriften van eenvoudige gemeenteleden strekkende, profetie sprake, waarbij de bespreking

|20|

van de predikatiën der dienaren des Woords en de toetsing daarvan aan de Schrift, ook een rol speelt.

Hier is de Londense kerkenordening, waarin in de geest van à Lasco ook Zwingliaanse invloeden hadden doorgewerkt met betrekking tot de „profetie”, ongetwijfeld de bron geweest, waaruit men te Wezel heeft geput. In cap. XII van de Londense kerkenordening wordt een vorm van „profetie” besproken, die in de eerste plaats een publieke toetsing van de leer der predikanten is. Iedere Donderdagmorgen zal volgens deze Londense kerkorde de dienaar des Woords na de preek aan ouderlingen en diakenen en aan daartoe aangewezen „gedeputeerden” (= profeten) gelegenheid geven om vragen voor te leggen naar aanleiding van duistere of twijfelachtige punten in de preken van de voorbijgegane week. De predikanten moesten dan op die vragen nader ingaan. Gewone gemeenteleden behoorden, opdat er geen opgeblazen twisting ontstond, hun vragen alleen voor te leggen door tussenkomst van de ouderlingen of diakenen, of van de daartoe aangewezen „profeten”.

In Londen zag men in deze gestalte der „profetie” vele voordelen.
Ten eerste achtte men, dat de eendracht in de leer daardoor op uitnemende wijze werd bewaard;
ten tweede bleef de gemeente daardoor verzekerd, dat in haar midden de zuivere leer gepredikt werd;
ten derde zou deze „profetie” er toe kunnen bijdragen, dat de predikanten zich naarstig bleven verdiepen in Gods Woord en zodoende niet verstrikt zouden raken in de strikken der traagheid.

Aan het slot van cap. XII maakt deze Londense kerkorde dan ook nog melding van een tweede vorm van „profetie”, waarin een bijbelboek op eenvoudige, toepasselijke wijze verklaard wordt, niet door de dienaren des Woords alleen, maar ook door ouderlingen, diakenen en „andere daartoe bekwame mannen”.

Het is wel duidelijk, dat vooral deze laatste vorm van profetie aan de op het Convent te Wezel vergaderde Gereformeerden voor ogen heeft gestaan. Men vergelijke daarvoor Hfdst. II, § 14-20 der Acta, waar het heet, dat „de orde der Prophetie in alle aankomende, ofte ook bloeyende

|21|

Gemeynten, daar ’t eenigzints kan geschieden, na Pauli instellinge behoort onderhouden, ende Collegien der Propheten aangestelt te worden, die op zekere dagen alle weke, ofte alle twee weken na de Predicatie, ofte op andere bequame tyden voor de Gemeynte zullen verschijnen, ende tot aller stigtinge t’een ofte t’ander boek des Bijbels met bequame ordre, by beurten zullen verhandelen: ende als die ’t zyn beurt is, zyn ampt zal hebben volbragt, zoo zullen degene, die hem in de zitplaatzen volgen, ook het hare, indien ’t hun goetdunkt, mogen bybrengen, ’tgene tot stigtinge dient; ende alzoo ten besluit, de vergaderinge met de gebeden van de voornaamste Propheet worden geëindigt” (S 17) 1.

Onze Geref. vaderen zagen in deze „orde der Prophetie” dus heel duidelijk een apostolische instelling, welke uit dien hoofde normatieve betekenis toekwam voor een verantwoorde kerkinrichting.

In ieder geval rekende men in Wezel, dat ook de predikanten deel uitmaakten van het „College van Propheten”, waartoe men als gewoon gemeentelid alleen maar toegelaten kon worden, nadat men eerst door te „proponeren” onderworpen was geweest aan „het oordeel ende goetvinden der Dienaren, ende andere Propheten” (§ 19). In kerkeraadsvergaderingen, waar kwesties over de leer of over de ceremoniën aan de orde komen, zullen ook „dusdanige Propheten ende Leeraars in de Kerkenraadt plaatze hebben” (§ 20).

 

Samenvattend kan van de bronnen van het Nederl. Geref. kerkrecht dus het volgende gezegd worden:

In de eerste plaats valt op andere kerkenordeningen van het Geref. Protestantisme uit de reformatorische eeuw te wijzen, die kennelijk als model gediend hebben in de oorsprongsgeschiedenis van ons Nederl. Geref. kerkrecht. D.w.z. men nam er ten onzent uit over, wat hier in verband met de bijzondere situatie, waarin de Reformatie zich doorzetten moest, bruikbaar was. Men greep daartoe voor het ene


1 Voor de oorspronkelijke Latijnse tekst dezer Wezelse Acta vergelijke men Dr F.L. Rutgers, Acta van de Nederl. Synoden der 16e eeuw (1899).

|22|

hoofdstuk der Nederl. Geref. kerkorde meer naar het Geneefse voorbeeld van Calvijn’s Ordonnances Ecclésiastiques, voor het andere meer naar de Franse presbyte-riaal-synodale kerkorde, voor weer andere punten naar de Londense kerkorde, die op haar beurt naast het eigenaardige stempel van à Lasco’s Gereformeerde religie ook Zürichse en Straatsburgse kerkordelijke regelingen liet doorschemeren. Al deze bronnen, en ook het gebruik, dat onze vaderen er van maakten in de eerste decenniën van de constituëring van het Geref. kerkverband in Nederland, brengen ons op het nadrukkelijkst in aanraking met de betrekkelijkheden ener tijdhistorische gebondenheid, waarbij het Gereformeerde wereldprotestantisme als vanzelf deze ingetogenheid in acht nam, die b.v. ook de buitenlandse afgevaardigden op de Dordtse Synode in 1619 toonden, toen zij de kerkordevragen ter behandeling aan de Na-zittingen overlieten, nadat zij zelf reeds uit Dordrecht vertrokken waren.

Achter deze drie modellen van een Geref. kerkorganisatie (Calvijn’s Ordonnances ecclésiastiques, de Franse Discipline ecclésiastique, en de Londense kerkenordening) wordt dan echter met normatiever gezag het gedeelte van de Nederl. Geloofsbelijdenis transparant, dat over de Kerk, haar ambten en haar regering handelt (de Artt. XXVII-XXXII). Hierbij komt in en met de locus de ecclesia uit de geloofswaarheid reeds die kant van het kerkrecht aan de orde, die legitiem als „goddelijk recht” mag worden aangeduid.

En achter en onder deze Confessio Belgica glanst ten slotte de H. Schrift met haar gezag als Woord van God op, zich ontsluitend als de diepste bron van ons Nederl. Hervormde kerkrecht, tegelijk de enige normerende norm voor de ware inrichting van het kerkelijk leven. Hierin komt het ten aller-duidelijkste uit, dat het Geref. Protestantisme in zijn kerkrecht nooit de erkenning verdoezelen mag, dat daarin ook goddelijk recht (jus divinum) zich doet gelden.

 

Litteratuur

Belangrijke litteratuur bij deze § 1 van het „Historisch Gedeelte” is o.a. J. Aymon, Tous les Synodes Nationaux des Eglises Réformées de France, 2 tom. La Haye, 1710; Dr H.E. von Hoffmann, Das Kirchenverfassungsrecht

|23|

der niederländischen Reformierten bis zum Beginne der Dordrechter Nationalsynode von 1618/9, Leipzig, 1902; G.V. Lechler, Geschichte der Presbyterial- und Synodalverfassung seit der Reformation, Leiden, 1854; Dr Karl Rieker, Grundsätze reformierter Kirchenverfassung, Leipzig, 1899; L.A. Richter, Die evangelischen Kirchenordnungen des 16en Jahrhunderts, 2 Bnde, Leipzig, 1899; Dr F.L. Rutgers, Acta van de Nederlandsche Synoden der 16e eeuw, Utrecht, 1899; C. Hooijer, Oude Kerkenordeningen der Nederlandsche Hervormde Gemeenten (1563-1638), Zalt-Bommel, 1865; Dr Th.L. Haitjema, Calvijn en de oorsprongen van ons Nederl. Geref. Kerkrecht, in Christendom en Historie, Lustrumbundel van het Gezelschap van Christelijke Historici, 1925; Dr J. de Jong, De Voorbereiding en Constituëring van het Kerkverband der Nederl. Gereformeerde Kerken, Diss. 1910; Dr B. van Meer, De Synode van Emden, Diss. 1894; Dr A.J. Bronkhorst, Schrift en Kerkorde, Diss. Utrecht, 1947.