Wij zijn thans aan de tekening toegekomen van de laatste phase van die moeizame, verdrietige en schijnbaar uitzichtloze strijd om tot een „kerkelijk verantwoorde” herordening van ons kerkelijk leven te komen. Ik bedoel de phase van ruim tien jaren, eindigende vlak vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog in September 1939 1.
Dr H. Bartels heeft in zijn proefschrift Tien jaren strijd om een belijdende Kerk (Den Haag, 1946) deze phase reeds uitvoerig, met gebruikmaking van onuitgegeven archiefstukken, beschreven. Ik moge iedere lezer, die de kerkelijke strijd in deze jaren, vaak zo bewogen en hartstochtelijk gevoerd, op de voet wil volgen en kennis wil nemen van de bijzonderheden der in deze periode ingediende reorganisatievoorstellen, naar dit geschrift verwijzen.
Omdat ik zelf in de strijd voor reorganisatie dezer laatste phase vóór 1940 als praeadviseur van de Algemene Synode en na 1930 ook als voorzitter van het Nederl. Hervormd Verbond tot Kerkherstel een nogal op de voorgrond tredende rol heb moeten vervullen, lust het mij trouwens heel weinig op de details van de kerkelijke strijd in deze periode vlak vóór 1940 in te gaan. Het meest kardinale van de ontwikkeling van het reorganisatie-vraagstuk in dit tijdperk onmiddellijk vóór de laatste wereldoorlog wil ik slechts trachten aan te stippen.
In 1927 gebeurde er in de zomerzitting der Algemene Synode op „dringend verzoek” van de jaarvergadering der Confessionele Vereniging in het strijdpunt der reorganisatie iets, dat nog nimmer te voren geschied was. De Synode nam het besluit — zij het met de al te stereotiep-synodaal uit de bus komende kleinst mogelijke meerderheid van 10-9 stemmen! — om een Commissie voor de reorganisatie te benoemen, voor welker leden door de synodeleden namen
1 Voor belangrijke litteratuur bij deze paragraaf zie blz. 91-92.
|79|
mochten worden genoemd tot vorming van een grostal, terwijl de Algemene Synodale Commissie de opdracht kreeg, daaruit een vijftal leden te benoemen. En nu gebeurde in de najaarszitting van de Algemene Synodale Commissie het nieuwe, dat, vooral op aandrang van het lid-Prof. Aalders, slechts een keus gedaan werd uit die candidaten van het grostal, van wie bekend was, dat zij voorstanders van een reorganisatie der Kerk waren „naar presbyteriaal beginsel” (Hoedemaker) en „naar het beginsel der belijdenis” (Gunning). De keuze viel op de heren Ds M. van Grieken, Prof. Dr Th.L. Haitjema, Dr J.C.S. Locher, Dr J. Riemens en Ds A.B. te Winkel. Onder voorzitterschap van Ds te Winkel werkte deze commissie gestadig door en kwam vóór de Synode van 1929 — na in een 17-tal zittingen samen vergaderd te hebben — gereed met een Concept-Algemeen Reglement, benevens een ontwerp voor een gewijzigde proponentsformule, een ontwerp van enkele wijzigingen en aanvullingen in het synodale Reglement voor kerkelijk opzicht en tucht (waar een hoofdstuk VI, getiteld „Leergeschillen en Leertucht” aan werd toegevoegd), voorts enkele wijzigingen in het Reglement op de kosten en overgangsbepalingen.
Dit gehele complex reglementswijzigingen werd nadien in onze vaderlandse kerkgeschiedenis gewoonlijk aangeduid als het Ontwerp-1929. Het droeg inderdaad het stempel van grote kerkelijke figuren als Hoedemaker en Gunning op het stuk van de pijler van het geestelijk ambt; van de regeermacht der ambtelijke vergaderingen; van de belijdenis van ’s Heren Naam, waarvoor de Kerk als Kerk niet langer terughuiveren mocht en dus ook bij ernstige ondermijning van de grondslagen der belijdenis niet aarzelen mocht effectieve, justitiële en tegelijk geestelijke leertucht toe te passen.
In een buitengewone zitting der Algemene Synode (7-10 Januari 1930) werd dit Ontwerp-1929 met de reeds eerder gesignaleerde stemmenverhouding (10-9) verworpen. Dit teleurstellende votum en vooral de wijze, waarop het door de synodale discussies ingeleid werd, verwekte zulk een beroering bij alle vrienden van een nieuwe, kerkelijk verantwoorde, kerkvorm voor onze oude nationale Hervormde
|80|
Kerk, dat na een voorbereidende vergadering te Apeldoorn in Februari 1930 het „Nederl. Hervormd Verbond tot Kerkherstel” op 10 Juni 1930 te Amersfoort werd opgericht. De voorbereidende vergadering te Apeldoorn was gehouden om de stemming ter zake van een reorganisatie der Kerk in de geest van figuren als Gunning en Hoedemaker bij vele jongere predikanten, die volstrekt niet van confessionelen huize waren, maar goeddeels wel onder de invloed van de dialectische theologie waren geraakt en hun verontwaardiging over de synodale hardnekkigheid in het handhaven van de „status quo” bij principiële kerkorde-vragen tegenover mij niet onder stoelen of banken gestoken hadden, enigszins nader te peilen. Want als iets zeker was, dan stellig dit, dat er geen nieuwe organisatie onder de naam van „Verbond tot Kerkherstel” in het leven mocht worden geroepen, welke al spoedig een doublure zou blijken van de veel oudere Confessionele Vereniging.
Het Nederl. Hervormd Verbond tot Kerkherstel wist rondom zijn beginsel, uitgedrukt in Art. 1 zijner statuten, waarbij ten aanzien van de locus de ecclesia van het Geref. Protestantisme, — inzonderheid zoals deze beleden werd in Antw. 54 van de Heid. Catechismus —, erkend werd, dat zij consequenties van kerkrechtelijke aard met zich brengt voor de inrichting van het Hervormd-kerkelijk leven, lidmaten der Hervormde Kerk, ambtsdragers en gemeenteleden, te vergaderen, die evengoed uit de kringen van de Geref. Bond, en van de ethische orthodoxie, en van de z.g. Kohlbruggianen kwamen, als uit de geestverwanten der Confessionele Vereniging. In Art. 2 zijner statuten stelde het Verbond tot Kerkherstel zich expressis verbis ten doel „voor te staan, en zoo mogelijk te bevorderen een reorganisatie der Ned. Herv. Kerk in den geest en volgens de grondlijnen van het reorganisatie-rapport 1929”.
De formuleringen van grondslag en doel van het Nederl. Hervormd Verbond tot Kerkherstel waren van meet af wel zo duidelijk en weloverwogen, dat de sterke toeneming van het ledental en de homogeniteit bij het optreden naar buiten in de jaren 1930-1938 geen bevreemding behoeven te wekken. „Kerkherstel” liet na de oprichtingsvergadering onmiddellijk van zich horen, doordat het moderamen zich
|81|
aanstonds tot de Synode richtte met het verzoek om alsnog het Ontwerp-1929 aan de Kerk voor te leggen; en als de Synode daarvoor geen termen aanwezig achtte, dan tenminste weer op te nemen het „Grote Synode”-voorstel, dat eigenlijk in 1927 niet verder behandeld was, omdat men de instelling van een synodale Reorganisatie-commissie en de afwikkeling van de opdracht, die deze commissie ontving, meende te kunnen laten voorgaan, in de verwachting, dat deze commissie ook de „Grote Synode” wel in haar nieuw te ontwerpen kerkorde zou opnemen.
Het eerste optreden van „Kerkherstel” werd niet al te gunstig opgenomen. Ogenschijnlijk werden alle vroegere tegenstanders van de reorganisatie der Kerk er door op één hoop gedreven.
Het behoeft dan ook niet al te zeer te verwonderen, dat op de 16e Februari 1931 in Utrecht een tweede vereniging ontstond onder de naam „Kerkopbouw”. Voorzitter werd Prof. Dr A.M. Brouwer te Utrecht. De vereniging was van ethisch-orthodox signatuur, maar zag ook vele rechts-vrijzinnigen tot zich toetreden. Zij ontvouwde een werk-program van wel 15 punten met allerlei kerkelijke desiderata: in verband met de oecumenische vragen; de inrichting van de eredienst; de hernieuwing van de belijdenis, opdat de moderne mens er beter door aangesproken zou kunnen worden; de verhouding van Kerk en theologie en van geloof en natuurwetenschap; de christelijk-ethische vragen van huwelijk en gezin, van oorlog en vrede, van internationale verhoudingen en overzeese gebiedsdelen, enz., enz. Slechts het vierde punt van dit uitgebreide programma was aan de herziening der kerkorde gewijd en hield — n’en déplaise de latere rechtervleugel van Kerkopbouw onder leiding van figuren als Dr Noordmans en Prof. Paul Scholten! — zelfs de uitgesproken verwerping van de procesmatige leertucht bij voorbaat reeds in 1.
Wij kunnen de moeilijke eerste jaren van het bestaan van deze twee, elkander onophoudelijk bestrijdende, verenigingen „Kerkherstel” en „Kerkopbouw” met een gerust
1 Men vergelijke: Kerkopbouw. Toespraken gehouden op de stichtingsvergadering der Vereeniging op 16 Februari 1931, Zeist, 1931.
|82|
hart stilzwijgend voorbijgaan, omdat wij geen kerkgeschiedenis hebben te schrijven, doch slechts in vogelvlucht de ontwikkeling van het probleem der kerkrechtelijke herordening van het Hervormd-kerkelijk leven hebben te tekenen. Het werk van de vereniging „Kerkopbouw” wordt voor deze schets eerst belangrijk, wanneer ook deze vereniging zich met het reorganisatie-vraagstuk intens gaat bezighouden.
Ik kan mij overigens voorstellen, dat het de voorzitter van „Kerkopbouw” wel wat moet gekost hebben, om in de richting van een breed opgezet reorganisatie-ontwerp mede te werken, aangezien hij zich in 1930 nog in de zomer-Synode had opgeworpen als een verdediger van een partieel voorstel „tot vredig samenwonen der richtingen”, en dat wel in bond met de links-vrijzinnige Dr C.J. Niemeijer en met de ethisch-orthodoxe Dr H.E.G. van de Meene.
Ook dit initiatief moet gerekend worden tot de pogingen een „averechtse reorganisatie” te verkrijgen, zoals ik daarover in de vorige paragraaf sprak, en ik kan begrijpen, dat de rechtervleugel van „Kerkopbouw” van deze voorstellen schrok, waaraan n.b. de eigen voorzitter had medegewerkt met zijn, ook door de Algemene Synodale Commissie van November 1930 aangewezen medeleden Dr C.J. Niemeijer, Dr H.E.G. van de Meene, Prof. Dr J. Lindeboom en Ds A.J.A. Vermeer 1.
Nadat het Verbond tot Kerkherstel in de zomer van 1933 bij de Algemene Synode nogmaals tevergeefs een poging gedaan had om een voorzichtig en aannemelijk geformuleerd „Grote Synode”-voorstel opnieuw kerkelijk aan de orde te krijgen, werd in October van datzelfde jaar het grote reorganisatie-ontwerp van „Kerkopbouw” gepubliceerd. Het werd in de zomer van 1934 op de synodale agenda geplaatst, doch de toen reeds zwaarbelaste zomer-Synode achtte het beter ook ditmaal een buitengewone zitting aan dit veelomvattend ontwerp te wijden. Op 8 Januari 1935 kwam deze buitengewone Synode bijeen. Ook deze keer werd zeer uitvoerig over dit reorganisatie-voorstel in grote stijl gehandeld. Maar ook ditmaal werd het ongewijzigde
1 Vgl. voor de tekst dezer voorstellen: H. Bartels, a.w., blz. 58-59. En de sterke bestrijding er van in de brief van het Hoofdbestuur van „Kerkherstel” aan de Synode: Bartels, a.w., blz. 67-68.
|83|
ontwerp verworpen, en wel met de verpletterende meerderheid van 14-5 stemmen, terwijl de vraag, of men verder trachten zou amendementen in dit ontwerp te verwerken, ten slotte afgewezen werd met de kleinst mogelijke meerderheid van 10 tegen 9 stemmen.
Ernstige bedenkingen had ook het Hoofdbestuur van „Kerkherstel” in een brochure, onder de titel: Het reorganisatie-ontwerp van „Kerkopbouw” beoordeeld, te Wageningen uitgegeven in 1934, tegen het voorstel van haar zustervereniging geuit. Met vele onderdelen van het ontwerp kon „Kerkherstel” zich volledig verenigen. Zo b.v. met de regelingvan de positie der Walen in de Nederl. Hervormde Kerk, en met de uitschakeling der kerkelijke bestuurscolleges ten gunste van de bredere ambtelijke vergaderingen. Ook met de kerkelijke inschakeling van allerlei kerkelijke arbeid. Doch op heftige tegenstand van „Kerkherstel” stuitte „Kerkopbouw” bij de oecumenische inzet van haar kerkorde-ontwerp (Artt. 1 en 2), dat voor „Kerkherstel” zoveel als een in een kerkrechtelijke formulering, en daarom ongepaste, invoering van een nieuwe, gereduceerde belijdenis betekende.
Daarnaast was het stelsel der „huisgemeenten” voor „Kerkherstel” een onoverkomelijk bezwaar, omdat het Nederl. Hervormd Verbond daarin niet anders dan een gecamoufleerde erkenning van de „rechten der minderheden”, of ook der vrijzinnige „filiaalgemeenten” van 1918 kon zien. Ook de wijze, waarop de figuren van de kerkvisitatoren en van de moderator in „Kerkopbouw’s” voorstel waren uitgewerkt, wekte bij „Kerkherstel” principieel verzet, omdat men er dezerzijds een beschroomde inschakeling van een episcopaals element in zag, waarbij deze moderator- en visitator-figuur bijna als een apart ambt te voorschijn trad in de kerk-ordelijke bepalingen.
Men kan zeker niet zeggen, dat bij de besprekingen over het ontwerp-„Kerkopbouw” in het jaar 1934 de beide verenigingen dichter bij elkaar gekomen waren. Integendeel, de discussie was vaak in scherpe vorm gevoerd en „Kerkopbouw” heeft wel enige reden gehad om de teleurstellende uitslag van de stemming over haar voorstel in de Synode
|84|
mede aan de tegenstand van de zijde van „Kerkherstel” te wijten.
Maar zodra is die teleurstelling door „Kerkopbouw” in Januari 1935 niet geïncasseerd en enigszins verwerkt, of „Kerkherstel” wendt zich aan het einde dier maand reeds tot het Hoofdbestuur van „Kerkopbouw” met het verzoek om een ernstige samenspreking over die urgente punten, waaromtrent een gemeenschappelijke stap bij de Algemene Synode mogelijk zou zijn.
De gemeenschappelijke conferentie van de beide Hoofdbesturen had te Amersfoort plaats in September 1935 onder leiding van Prof. Mr P. Scholten. Uit dit praesidium blijkt reeds, dat het vooral de rechtervleugel van „Kerkopbouw” heilige ernst was om zo enigszins mogelijk verder te komen op de weg tot reorganisatie der oude volkskerk in de geest van Gunning en Hoedemaker. Het resultaat van deze conferentie was dan ook, dat er van beide Hoofdbesturen een gemeenschappelijke brief zou uitgaan tot de Synode, waarin verzocht zou worden, een nieuwe Reorganisatie-commissie te benoemen, bestaande uit leden van „Kerkopbouw” èn „Kerkherstel”.
Het Moderamen der Synode had bezwaar op dit verzoek een beslissing te nemen in haar buitengewone zitting van 4 October 1935, die voor de behandeling van een bepaald agenda-punt bijeengeroepen was, doch meldde aan adressanten, dat zij aan de Algemene Synodale Commissie opgedragen had op dit verzoek te beslissen. Deze laatste nam met belangstelling kennis van de gemeenschappelijke missive der beide Hoofdbesturen, en gaf te kennen, dat zij er mede rekende, dat de beide Hoofdbesturen zelf uit eigen kring de geschikt geachte leden voor een nieuwe Reorganisatie-commissie zou aanwijzen. De Algemene Synodale Commissie zou harerzijds gaarne een drietal harer leden, de heren Ds J.W.J. Addink, Ds F. Tammens en Ds L.S. van Zwet, als „waarnemers” afvaardigen om de vergaderingen van deze commissie uit de Hoofdbesturen bij te wonen.
Aan deze commissie-vergaderingen behoud ik als een der afgevaardigden van „Kerkherstel” de allerbeste herinneringen. De leiding, die door Prof. Mr P. Scholten aan deze samensprekingen gegeven werd, was onovertrefbaar. Hij
|85|
heeft er niet weinig toe bijgedragen, dat op vrijwel alle punten overeenstemming verkregen werd, zodat een „Accoord” werd bereikt, dat de hoofdlijnen voor een nieuw reorganisatie-ontwerp bevatte. Dit werd pas uitgewerkt, toen de beide Hoofdbesturen zich achter het „Accoord” gesteld hadden, en nadat de „waarnemers” uit de Algemene Synodale Commissie een rapport hadden uitgebracht, dat op het voorstel uitliep, om door de Algemene Synodale Commissie aan de Synode te doen voorstellen een nieuwe Reorganisatie-commissie te benoemen, die bij de uitwerking van haar voorstellen ernstig rekening zou hebben te houden met het bereikte „Accoord” 1.
Op de 6e Augustus 1936 werd door de Algemene Synode de gevraagde Reorganisatie-commissie benoemd. Aangewezen werden de 9 heren uit „Kerkopbouw” en „Kerkherstel”, die reeds aan de totstandkoming van het „Accoord” hadden samengewerkt. Bovendien de drie „waarnemers” uit de Algemene Synodale Commissie, en uit de kring van de Gereformeerde Bond voorts Ds J.G. Woelderink, terwijl Prof. Dr A.S. de Blécourt als representant van de Walen ook als lid in deze commissie benoemd werd.
Vooral met laatstgenoemde zijn de besprekingen in deze grote Reorganisatie-commissie, die ook weer onder leiding van Prof. Mr P. Scholten werkte, menigmaal heel moeilijk geweest. Hij verdedigde naar alle kanten een „averechtse reorganisatie”, voortvloeiende uit een burgerlijk-liberale kerkopvatting. Ten slotte kwam hij niet meer op de vergaderingen, doch zond een aparte minderheidsnota bij het in Juni 1937 gereedgekomen ontwerp in.
Ook de rechts-vrijzinnige Ds B.J. Aris (uit de „Kerkopbouw”-groep) distantieerde zich uiteindelijk van het ontwerp, omdat daarin de „verscheidenheid” in de eenheid van de algemene Hervormde Kerk niet voldoende tot haar recht kwam en het volgens hem ontoelaatbaar moest heten deze essentiële aangelegenheid in overgangsbepalingen af te doen.
Het bleek trouwens al heel gauw, dat mannen van de
1 Het „Accoord” kan men volledig afgedrukt vinden in Bartels’ dissertatie, blz. 114 v.v.
|86|
statuur van Scholten en Noordmans de grootste moeite zouden hebben om de ouderwets-ethische vleugel van „Kerkopbouw” en ook de vrijzinnige ledengroep bij het „Accoord” te houden. De meningsverschillen tussen deze laatsten en de „Kerkopbouw”-leden van de Reorganisatie-commissie traden steeds gevaarlijker aan de dag.
Terwijl „Kerkherstel” homogeen kon blijven in deze uitermate bewogen periode van de kerkelijke strijd, trad de tegenstelling in houding tegenover de richting, die de oplossing van het kerkorde-probleem te zien gaf, onder Kerkopbouwers steeds gevaarlijker aan de dag.
En toch had ook „Kerkherstel” wel wijzigingen in de uitzichten van de doorvoering ener reorganisatie in grote stijl aanvaard. Het „Accoord” stippelde reeds lijnen uit, die niet alle gelijk waren aan de besteklijnen van het Ontwerp-1929. Ik kan het Bartels eigenlijk wel nazeggen, dat „in Kerkherstel geen verschuiving plaatsgevonden had, maar wel een verbreding en verdieping, gevolg van een anders gericht-zijn” (a.w., blz. 143). En Bartels zag ook terecht in, dat „inderdaad tussen beide [het Ontwerp-1929 en het „Accoord”] geen principieel verschil is aan te wijzen” (a.w., blz. 142).
Maar „Kerkherstel” kon zich dan ook volledig openstellen voor de waarheidsaccenten, die „Kerkopbouw” zo nadrukkelijk op het reorganisatie-probleem begeerde te leggen (ik noem alleen: de grote eschatologische openheid, het missionaire motief, het actuele belijden tegenover de afgoden van onze tijd, enz.), omdat „Kerkopbouw” van haar kant bereid gebleken was haar artikelen 1 en 2 van het Ontwerp-1934 terug te nemen en de hoofdinhoud pas verder op in het Algemeen Reglement, waar de uit wezen en doel van de Nederl. Hervormde Kerk voortvloeiende taken werden omschreven, op te nemen. Kerkopbouw had eveneens goedgevonden de bepalingen over de huisgemeenten te laten vervallen, en de daarin behandelde materie het stempel te laten krijgen van een vooralsnog voortbestaande krankheid der Kerk, zoals dat in overgangsbepalingen kan gestipuleerd worden. Kerkopbouw had ook goedgevonden, ouderlingen verkiesbaar te stellen tot visitator of moderator, om daarmede te onderstrepen, dat zij geen episcopaalse elementen
|87|
bedektelijk in het nieuwe reorganisatie-ontwerp wilde binnensmokkelen.
Het Ontwerp-1938 was in een vijftiental zittingen door de in Augustus 1936 benoemde Reorganisatie-commissie inderdaad naar de besteklijnen van het „Accoord” uitgewerkt. In de lijn van het ontwerp-„Kerkopbouw” van 1934 bleef ook nu de verkiezing van de leden der Algemene Synode berusten bij de Provinciale Synoden. De Classicale Vergaderingen bleven met tuchtoefening belast. De Walen werden als een Provinciaal ressort gehandhaafd, met één classis en met één afgevaardigde naar de Synode. Lange discussies waren nodig, voordat men er in berusten kon, dat in het ontwerp de taak van de ouderling zó werd omschreven, dat daarbij de medeverantwoordelijkheid van deze ambtsdragers voor de inhoud der prediking tot uitdrukking kwam. Moeilijke besprekingen gingen ook vooraf aan de formulering van het wezenlijke van de zorg der Kerk voor haar belijdenis in Art. 8, ten 5e, van het ontwerp-,,Algemeen Reglement”.
Prof. Scholten’s formulering „door hervorming en handhaving” werd ten slotte aanvaard, om de schijn te vermijden, dat de belijdenis der Kerk zich ooit als norma normans 1 op de plaats van de H. Schrift zou mogen dringen. Omdat er in de discussies in de kerkelijke pers over dit Art. 8 vooral in de eerste helft van 1938 zoveel te doen geweest is, neem ik de tekst van dit belangrijke artikel bij uitzondering in extenso op.
„Art. 8. Het wezen en doel der Nederlandsche Hervormde Kerk, door haar zelve, als deel van de Eene Algemeene Christelijke Kerk, tot uiting gebracht in hare historische belijdenisgeschriften en liturgische formulieren, sluit in voor al hare lidmaten bij de vervulling van hun roeping, voor alle ambtsdragers bij hun ambtsbediening, voor de Kerk-visitatoren en den Moderator bij de vervulling van hun taak en voor alle kerkelijke vergaderingen bij bestuur en toezicht over de gemeenten volgens de artt. 5, 6 en 7 van dit Algemeen Reglement, voor allen binnen de grenzen van elks bevoegdheid:
1 d.i. normerende norm in de zin van enige en laatste regel voor geloof en leven.
|88|
1. de zorg voor de prediking van het heilig Evangelie, de
bediening van de heilige Sacramenten en wat verder tot den
openbaren eeredienst behoort;
2. de herderlijke zorg voor de gemeenten en hare leden tot opbouw
in kennisse Gods, onderlinge liefde en Christelijken
levenswandel;
3. de zorg voor den dienst der barmhartigheid;
4. de zorg voor de opleiding van de dienaren des Woords;
5. de zorg voor hare belijdenis door hervorming en handhaving,
opdat het geloof der Kerk in hare verkondiging en in hare
symbolische en liturgische geschriften steeds zuiverder tot
uitdrukking kome en opdat de openbaring van God, Vader, Zoon en
Heiligen Geest naar de Heilige Schrift, als regel van geloof en
leven, worde geëerbiedigd en het karakter der Kerk als Kerk van
Christus worde bewaard;
6. de behartiging van de zending, in het bijzonder in het
Koninkrijk der Nederlanden binnen en buiten Europa;
7. het onderhouden van betrekkingen met andere deelen van de Eene
Algemeene Christelijke Kerk;
8. het getuigen van den eisch, dien Gods gebod stelt ten aanzien
van het leven van enkeling, maatschappij en staat, ook door te
arbeiden aan de ordening van het leven”.
Het verdient ten slotte bij een nauwgezette vergelijking van het Ontwerp-1938 met het „Accoord” van 1936 nog wel de aandacht, dat een verschilpunt tussen beide zeker hierin uitkomt, dat in het „Accoord” een nieuwe proponentsformule was opgenomen, terwijl in het Ontwerp-1938 dit niet geschiedde, maar wel in een der overgangsbepalingen (Art. 10) op voorstel van schrijver dezes het voorschrift werd opgenomen, dat de Kerk na invoering van de Kerkorde-1938 de proponentsformule en de belijdenis vragen zou hebben te herzien, en dat voor wijziging van de tegenwoordige formule en vragen een gequalificeerde meerderheid van ⅔ noodzakelijk zou zijn.
Ook het Ontwerp-1938 is aan de hand van een zeer uitvoerig rapport ener rapporterende Commissie, die reeds in
|89|
de zomerzitting van 1937 door de Synode was aangewezen, in een buitengewone zitting der Algemene Synode in Januari 1938 behandeld.
Het werd na langdurige en vaak emotie-volle besprekingen (ik denk aan Prof. Berkelbach v. d. Sprenkel’s telefonische contacten met Prof. Scholten en schrijver dezes over een voor te stellen amendement in Art. 8, ten 5 e, nl. de wijziging van „de zorg voor haar belijdenis” in „de zorg voor haar belijden”!) ten slotte ongeamendeerd met 10 tegen 9 stemmen aangenomen in eerste aanleg. D.w.z. dat het Ontwerp-1938 daarna officieel de Kerk in ging om er de adviezen van Provinciale Kerkbesturen en Classicale Vergaderingen op in te winnen.
Een uitermate spanningsvolle tijd in ons kerkelijk leven brak toen aan. Dr Bartels overdrijft niet, als hij schrijft: „Het eerste halve jaar van 1938 kenmerkte zich door een actie in de kerk als nooit te voren. Alle krachten werden van weerszijden ingespannen, alle persorganen, kerkelijke en niet-kerkelijke, kwamen in beweging, overal werden vergaderingen en redevoeringen gehouden. De gang van zaken werd alom gevolgd met een belangstelling, zoals aan kerkrechtelijke kwesties nog niet eerder gegeven was. Naarmate de Classicale Vergaderingen naderden, nam de spanning toe en deze bereikte einde Juni haar hoogtepunt” (a.w., blz. 171).
Een breed Reorganisatie-Comité werd door de voorstanders gevormd. Van 18 Maart 1938 af begon dit Comité een klein weekblad uit te geven onder de titel „Reorganisatie 1938”, om allerlei misstanden nog tijdig te kunnen wegnemen bij ambtsdragers en kerkvolk. Prof. Scholten verdedigde het ontwerp in een brochure en in een referaat op de Utrechtse Predikantenvergadering, die in grote meerderheid geestdriftig achter het ontwerp bleek te staan 1.
Ook de tegenstanders echter, nl. de linkervleugel van „Kerkopbouw”, de ethischen, die in het Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur de toon aangaven, de meeste figuren van de Geref. Bond, Ds Lingbeek en zijn politieke geestverwanten, en de Vrijzinnig-Hervormden in hun
1 Bartels, a.w., blz. 171.
|90|
organisatie en in hun kerkelijke bladen, spanden zich in tot het uiterste om de consideraties der Kerk zó te beïnvloeden, dat de Synode de moed missen zou om het Ontwerp-1938 ook in tweede instantie weer aan te nemen.
De breuk in de kringen van „Kerkopbouw” werd heel diep, toen Prof. Brouwer aan de vooravond van de Classicale Vergaderingen in een onzer grootste dagbladen zich na de gevoerde discussie zonder meer tegen het ontwerp verklaarde, nadat hij in het Juni-nummer van Kerkopbouw eerst nog een „Advies” tot amendering gepubliceerd had, dat de schijn wekte, als stond de Vereniging „Kerkopbouw” daar achter. Wat een scherp protest van Dr Noordmans uitlokte, en hem al spoedig besluiten deed, de gelederen van „Kerkopbouw” te verlaten.
Helaas, de bedrijvige agitatie tegen het Ontwerp-1938 had haar invloed op het „oordeel der Kerk” niet gemist. De consideraties werden, alles samengenomen, een teleurstelling voor de vrienden van het Reorganisatie-Comité. En het valt niet te verwonderen, dat de Synode van Augustus 1938 op voorstel van de rapporterende Commissie voor de consideratiën besloot: „het Ontwerp-Januari 1938 niet vast te stellen, maar te besluiten, de zaak der reorganisatie over te brengen bij de Algemeene Synodale Commissie, teneinde deze in overleg met de gezamenlijke kerkelijke hoogleeraren beraadslage, wat te doen zij, om de in de consideratiën der Kerk over het Ontwerp-1938 tot uiting gebrachte inzichten en wenschen het beste tot haar recht te doen komen”. Dit besluit zou in de zomer van 1939 blijken een opdracht te zijn geweest aan de Algemene Synodale Commissie om voor een eervolle begrafenis van het reorganisatie-streven te willen zorgen.
De Algemene Synodale Commissie bracht aan de Synode van 1939 een drietal voorstellen over, waarbij er een was, door vijf van de zes kerkelijke hoogleraren gesteund, dat de kerkrechtelijke aspecten van de herordening van het Hervormd-kerkelijk leven volop aan de orde trachtte te doen blijven, door de Synode te raden „de kerkelijke organisatie meer in overeenstemming” te doen brengen „met haar presbyteriaal-synodaal karakter”, en dat zonder vooruit te lopen „op wat de nieuw georganiseerde Kerk ten aanzien van hare
|91|
belijdenis zou besluiten”. Prof. de Vrijer wilde een nieuw reorganisatie-rapport, dat meer van „handhaving” dan van „hervorming” der belijdenisgeschriften zou uitgaan. Ds. K.H.E. Gravemeyer als toegevoegd lid van de Algemene Synodale Commissie in deze Commissie van beraad wilde alleen een „Grote Synode”-voorstel „of een dergelijk ontwerp weer aan de orde stellen”.
In de Synode van 1939 zelf probeerde Dr Oorthuys nog als synodelid een voorstel aangenomen te krijgen om toch weer een nieuwe Reorganisatie-commissie te benoemen ter concipiëring van een kerkorde, die het wezen der Kerk, neergelegd in de drie Formulieren van Enigheid, zou uitdrukken.
Alles was tevergeefs. Het ene voorstel na het andere werd afgestemd met een grotere of kleinere meerderheid. Het voorstel van de vijf kerkelijke hoogleraren samen met Prof. Aalders zelfs met 17-2 stemmen. Het bestuurlijk-synodale stelsel had treffend zijn vermogen om te duren gedemonstreerd.
Belangrijke litteratuur bij § 7 van het „Historisch Gedeelte”: Handelingen der Synode, van 1926 af tot en met 1939; afzonderlijk uitgegeven zijn de Handelingen der Buitengewone Vergadering van de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk., 7-10 Januari 1930, ’s Gravenhage, 1930; Dr H. Bartels, Tien jaren strijd om een belijdende Kerk, Den Haag, 1946; Twee brochures van mijn hand: Reorganisatie en Leertucht, Wageningen, 1929; Leertucht (in de serie Naar het Herstel der Kerk), Wageningen, 1933; Ontwerp van een Nieuw Algemeen Reglement en eenige organieke reglementen voor de Ned. Hervormde Kerk; opgesteld namens de Vereen. „Kerkopbouw”, Baarn, 1933; Ds O. Noordmans en Prof. Dr C.G. Wagenaar, Het Reorganisatie-ontwerp van „Kerkopbouw” toegelicht, Baarn, 1933; Het reorganisatie-ontwerp van „Kerkopbouw” beoordeeld (door het Hoofdbestuur van „Kerkherstel”), Wageningen, 1934; Ontwerp van een nieuw Algemeen Reglement en eenige organieke Reglementen voor de Nederlandsche Hervormde Kerk (het z.g. Ontwerp-1938), ’s Gravenhage, 1937; O. Noordmans, Kerkelijk denken voorwaarde voor Kerkorde, in de serie Onze Tijd, verschenen te Nijkerk, 1938; W.A. Zeydner, De Hervormde Kerk op den Tweesprong: Kerk of Genootschap?, Rotterdam, 1938; Het Reorganisatie-ontwerp 1938 beoordeeld; uitgave van de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden in Nederland, Assen, 1938; Dr J. Koopmans, Vrijzinnige Bezwaren beantwoord, Nijkerk, 1938; Prof. Mr Paul Scholten, „Kerk”, Rede, gehouden over de reorganisatie der Ned. Herv. Kerk, ter Predikantenvergadering
|92|
te Utrecht op 27 April 1938, uitgeg. te Nijkerk in opdracht van het Reorganisatie-Comité; id. id. van dezelfde auteur: Het Reorganisatie-Ontwerp verdedigd, 1938; Critiek en Amendementen op de Reorganisatie-voorstellen-1937, Nijkerk, 1938.