|69|

VI Omgang met de kerkorde

 

De gereformeerde kerken in ons land hebben de geldende kerkorde in gemeenschappelijk overleg vastgesteld en in eensgezindheid aanvaard. Daarom moeten de kerken zich er in de praktijk van het kerkelijk leven aan houden en zich dienovereenkomstig gedragen (KO, 84). Het is immers nuttig en goed dat de regeerders van de kerk onderling een vaste orde instellen en die vervolgens handhaven. Daardoor zal het lichaam van de kerk in stand blijven (NGB, 32).
De kerken hebben zich niet op het standpunt gesteld, dat elke kerk van gereformeerde confessie eenzelfde kerkorde moet hebben. De grote synode van Dordrecht bepaalde: ‘In middelmatighe dinghen salmen de buyten-Landtsche Kercken niet verwerpen, die ander gebruyck hebben dan wy’ (DKO, 85). Gereformeerde kerken zullen, vanwege haar gezamenlijke uitgangspunt, hoogstens op ondergeschikte punten verschil kennen in de kerkorde. Die verschillen vormen geen belemmering voor wederzijdse erkenning. Reeds dit feit wijst aan, op welke wijze we zullen omgaan met onze kerkorde. Kerkorde en wet zijn niet twee begrippen, die elkaar dekken. De gereformeerde kerken kennen geen kerkelijke wetten, wel een kerkorde. De term 'kerkelijke wetten' is pas later, in tijd van verval, in gebruik gekomen. Zodra men spreekt over kerkelijke wetten, kan de mening postvatten, dat zij in alles moeten worden opgevolgd, zelfs als duidelijk zou blijken dat zij op een of ander punt niet overeenstemmen met Gods Woord of de vrede en eenheid van de kerk zouden schaden. Terwijl wij zeer stipt en streng zijn ten aanzien van de handhaving van de gezonde leer als grondslag van het kerkelijk leven, is er altijd een zekere ruimte met betrekking tot de opvolging van de kerkorde. Dit kan duidelijk blijken uit de formulering van de slotbepaling van de kerkorde. Daar is vastgelegd, dat de kerkelijke vergaderingen zich erop zullen toeleggen, de bepalingen van de kerkorde na te leven (KO, 84). In een wet past zulk een formulering niet. In een wet blijft elk artikel onverzwakt van kracht; en men is zonder meer gehouden, in elk opzicht zich te gedragen naar alle wettelijke bepalingen. Maar de kerkorde is niet zulk een rigoureuze wet.
Wel moeten de kerkelijke vergaderingen zich wachten voor willekeur, voor bandeloosheid, voor het ‘Korintisch kwaad’ van het individualisme. De eenmaal ingestelde kerkorde moet zo worden gehandhaafd,

|70|

dat daardoor het lichaam van de kerk in stand blijft.
Daarom aanvaarden wij alleen wat kan dienen om eendracht en eenheid te bevorderen en te bewaren en allen te doen blijven bij de gehoorzaamheid aan God (NGB, 32).
Vereist het belang van de kerken, dat de kerkorde moet worden gewijzigd, aangevuld of verminderd, dan mag dit alleen geschieden door een generale synode (KO, 84).