|24|

Apostoliciteit

Het denken over gestalte en gehalte, Geest en geschiedenis brengt ons ook bij het thema van de apostoliciteit als eigenschap van de kerk. We komen daarvoor terug bij het visitekaartje van de VPKN, bij de karakterisering van de kerk van Christus als de “ene heilige katholieke of algemene christelijke kerk”. De gekozen bewoording lijkt me om verschillende redenen niet erg gelukkig. Te snel is hier de formulering van de HKO eenvoudig gekopieerd. Bakhuizen van den Brink heeft reeds in 1958 duidelijk gemaakt, dat ‘algemene’ en ‘christelijke’ naast elkaar een dubbele vertaling van ‘catholicam’ in de Twaalf Artikelen vormen, “en dus een overbodigheid”.86 Dat maakt de gekozen formulering — ‘katholieke of algemene christelijke kerk’ — in art. I lid 1 op zich al overladen: in drie woorden wordt gezegd, wat met een simpel ‘katholieke’ gezegd had kunnen worden.
Een tweede bezwaar tegen de tekst is, dat hier niet expliciet wordt aangesloten bij de tekst van de oecumenische belijdenisgeschriften. Noch het Apostolicum, noch het Niceno-Constantinopolitanum wordt gevolgd. In het eerste geval had de tekst moeten luiden: “gestalte van de heilige, katholieke kerk” — waarbij dus ook de eenheid der kerk ongenoemd zou blijven! — en in het tweede geval zou gezegd dienen te worden: “gestalte van de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk”. Dat laatste ware met het oog op de theologische discussies in de oecumene, waarin juist het Niceno-Constantinopolitanum sterk naar voren komt, mijns inziens sterk te verkiezen geweest.
Mijn grootste bezwaar is echter inhoudelijk van aard, en richt zich tegen het ontbreken van de aanduiding ‘apostolisch’. Het is een zwaktebod tegenover Rome, dat de nieuwe kerkorde het ‘apostolica’ zo simpel laat vallen, of althans: zo makkelijk buiten beschouwing laat. Juist de apostoliciteit van de kerk houdt immers de vraag naar de werking van de Geest in geschiedenis en oecumene op tafel.87

De apostoliciteit van de kerk stelt bij uitstek de vraag naar de historische continuïteit van de kerk en het historisch aspect in het belijden van de kerk aan de orde. In het verslag van de tweede fase van de internationale dialoog tussen de WARC en de RKK vinden we de volgende thematisering van het oecumenisch geschil rond de apostoliciteit: “De gereformeerde kerken denken daarbij primair aan de continuïteit in de geloofsbelijdenis en in het onderricht van de leer van het evangelie. In deze zin blijft de kerk apostolisch en staan haar bedienaren, haar gegeven door de Geest, in de apostolische opvolging. Van haar kant ziet de katholieke kerk het zo, dat deze apostoliciteit van geloof en prediking en van de bediening van de sacramenten verbonden is met een bepaald aantal zichtbare tekenen, waardoor de Geest werkzaam is, en dan met name met de apostolische opvolging van de

|25|

bisschoppen”.88

Nu zou men kunnen zeggen, dat de apostoliciteit zakelijk in art. I lid 1 wel degelijk, zij het impliciet, naar voren komt. Immers, dit artikel van de nieuwe kerkorde beroept zich toch op de confessie? Het zegt: “overeenkomstig haar belijden”? Ligt daarin de apostoliciteit niet als het ware ingevouwen?
Dat de essentie van “overeenkomstig haar belijden” in art. I lid 1 een andere is, blijkt echter wel uit de ontstaansgeschiedenis van de tekst, zoals die in de HKO te vinden is. Het probleem dat de Commissie voor de Kerkorde die de HKO voorbereidde met de invoeging van deze woorden oploste, was niet de kwestie van de apostoliciteit der kerk, c.q. de historische continuïteit in het belijden, maar — veel meer formeel — die van het belijdend karakter van de kerkorde.
De Commissie was namelijk helemaal niet zo zeker over noodzaak om in art. I van de kerkorde zo belijdend over de una sancta te spreken.89 Van Ruler, voorzitter Scholten en Severijn hebben daarmee nogal wat moeite. Voor hen is het helemaal niet zo vanzelfsprekend, dat de kerkorde op dit punt iets toevoegt aan wat de Confessie toch al zegt. Gravemeijer en Haitjema90 zijn er zelfs voor geporteerd dan maar liever terug te vallen op art. I van het Algemeen Reglement, en het te laten bij zuiver juridische formuleringen. Pas als Wagenaar daartegen groot bezwaar maakt, suggereert Emmen hier dan expliciet naar de Confessie te verwijzen: daar — en niet in de kerkorde — is immers het eigenlijke over de kerk immers gezegd. De ecclesiologische inzet van de HKO is in dat licht een vanuit theologisch perspectief welhaast overbodige concretisering van de confessie.91

Tijdens de synodebehandeling van 1948 stelt Van Ruler het scherp. Zijns inziens zijn art. I en II vanuit de belijdenis gezien eigenlijk nog altijd overbodig. Er is echter een juridische noodzakelijkheid — maar ook niet meer dan dat. De Handelingen der synode geven zijn opmerkingen als volgt weer: “Er was echter de noodzaak van historische en juridische continuïteit en staatsrechtelijke inpassing. Ook was er de noodzakelijkheid als kerkgenootschap te verschijnen. Daarom was dit visitekaartje noodzakelijk. Om het protest hiertegen tot uitdrukking te brengen en uit te drukken, dat de Hervormde Kerk iets van de catholieke kerk van Christus wil zijn, werd de bijstelling toegevoegd (...)”.92

Anders gezegd: om juridische redenen moest de continuïteit met de bestaande Nederlandse Hervormde Kerk in de woorden van de kerkorde boven twijfel verheven blijven — dezelfde  argumentatie  ligt nu ten grondslag  aan de

|26|

formulering van art. II van de nieuwe kerkorde. Als tegenwicht of protest tegen de daarmee noodzakelijk gebleken juridische formulering — “De NHK (...) omvat al de Hervormde Gemeenten” enz. — moest daarom de tussenzin ‘overeenkomstig haar belijdenis openbaring van’ worden toegevoegd.93 Dat was dus zeker niet vanuit de behoefte de kerk als zodanig vooraf theologisch te ‘plaatsen’, dan wel vanuit een principiële visie op de verhouding van Confessie en kerkorde! Hier liggen de wortels van wat we lezen in artikel I lid 1 van de nieuwe kerkorde: de VPKN is “overeenkomstig haar belijden” gestalte van de una sancta. De nieuwe kerkorde gaat echter verder, door de tussenzin — het protest! — van de HKO nu als een zelfstandige zin voorop te stellen, en deze mini-ecclesiologie verder uit te bouwen in het vervolg van (lid 1 van) art. I. Het protest wordt nu losgemaakt van zijn object, en verzelfstandigd. In 1950 werd een tegenwicht tegen een te formeel-juridische inzet van de kerkorde beoogd, in 1993 wordt veeleer een positief geformuleerde actuele interpretatie van en aanvulling op het historisch belijden inzake de kerk nagestreefd.
In de tekst van art. I lid 1 van de nieuwe kerkorde liggen de zaken dan ook bepaald gecompliceerder dan in de HKO, ook omdat in plaats van ‘belijdenis’ nu wordt gelezen: ‘belijden’.94 In 1950 lijkt het duidelijk: de kerkorde verwijst naar de belijdenis als de fundamentele verwoording van haar ecclesiologie. Daar hoeft geen woord aan toegevoegd te worden. Maar in 1993 kunnen we daarmee niet meer uit de voeten. Maar hangt de uitdrukking “overeenkomstig haar belijden” daarmee niet een beetje in de lucht? Waaraan wordt precies gerefereerd? In hoeverre en op welke wijze worden hier de in art. I lid 4 opgesomde confessies overstegen?95

Op het visitekaartje wordt de apostoliciteit der kerk pijnlijk gemist. Duidelijk mag zijn, dat de in de nieuwe kerkorde genoemde belijdenisgeschriften op het punt van apostoliciteit en eenheid niet naadloos op elkaar passen. De lutherse Augsburgse Confessie kiest in artikel VII — tegen de achtergrond van wat eerder in art. V gezegd is over het ambt — voor een minimale invulling van wat zichtbaar nodig is om één kerk te zijn: “voor de echte eenheid van de Kerk is het voldoende wanneer men het eens is over de leer van het evangelie en over de bediening van de sacramenten”.96 De leerstellige overeenstemming, de “continuïteit in de geloofsbelijdenis en in het onderricht van de leer van het evangelie”97 is voldoende. Als het in die zin maar goed zit met de apostoliciteit, dan behoeft men zich over de eenheid verder geen zorgen te maken. De gereformeerde traditie lijkt me op dit punt minder argeloos: de tucht als derde kenmerk van de kerk, naar de Nederlandse Geloofsbelijdenis, is feitelijk betrokken op de apostoliciteit, en juist daaruit blijkt dat eenheid hier ook door meer zichtbaarheid wordt gekwalificeerd dan

|27|

in de lutherse traditie.