De Algemeene Synodale Commissie, bedoeld in Additioneel Artikel
VI, bestaat uit acht dienstdoende predikanten, onder wie de
praeses en de assessor der Generale Synode ambtshalve, vijf
ouderlingen, twee adviseerende leden, benevens den
Secretaris. De predikanten en ouderlingen worden naar een op te
maken rooster gekozen uit de verschillende provinciale ressorten
en het kerkressort van de Waalsche gemeenten en worden met de
adviseerende leden benoemd voor een tijdvak van drie jaren. Aan
ieder der benoemde en der adviseerende leden wordt een secundus
toegevoegd.
Op den laatsten dag van het kalenderjaar treden naar een op te
maken rooster twee predikanten en twee ouderlingen, doch om de
drie jaren twee predikanten en één ouderling af.
Een aftredende is éénmaal terstond herkiesbaar.
Het lidmaatschap van de Commissie eindigt voorts, indien het lid
ophoudt bekleed te zijn met het ambt, waarop zijn benoeming
rust.
De adviseerende leden worden benoemd door de Generale Synode en
wel één, met zijn secundus, uit een voordracht van den algemeenen
diaconalen Raad en één, met zijn secundus, uit een voordracht van
den Algemeenen Kerkvoogdijraad.