3. De kerken van de calvinistische reformatie in ons land hebben geen pogingen aangewend om door middel van zorgvuldig uitgebalanceerde formules een eenheid te scheppen en deze eenheid gestalte te geven in een formulier van eenheid. Integendeel, men „vond een symbool en hief dit omhoog als een teken der verbondenheid”, 30). „De Confessie werd als formulier voor de kerkelijke eenheid erkend, omdat zij de uitdrukking van het gemeenschappelijk geloof was”, zegt H. Schokking terecht, 31).
De kerken in de Zuidelijke Nederlanden vonden het eerst deze eenheid. Veel is hiervan niet bekend; met zekerheid kan alleen gezegd worden dat de Belijdenis als formulier van eenheid reeds in 1563 als zodanig bekend was. De provinciale synode, gehouden op 26 april 1563 te Armentieres, die ook de ondertekening van de Confessie door de ambtsdragers voorschreef, sprak van „la Confession de foy, arrestée entre nous”, 32), en de synode op de Pinksterdagen, 10 en 11 juni 1565, en daarom Pinkstersynode genoemd, te Antwerpen gehouden, sprak van de geloofsbelijdenis van de kerken van dit land, 33). De andere kerken van calvinistische signatuur in ons land volgden. Het valt buiten ons bestek op de historie hiervan breder in te gaan. Slechts zij vermeld, dat de bekende Wezelse artikelen van 1568 de Belijdenis als formulier van eenheid veronderstellen, als zij spreken van de „leer, welke openlijk in de kerk onderhouden wordt volgens hetgeen in de Belijdenis des geloofs, die eerst aan den Koning van Frankrijk door de Dienaren der kerk van dat rijk is aangeboden en daarna in onze landstaal overgezet zijnde aan den Koning van Spanje en de overige Overheidspersonen van Neder-Duitschland is opgedragen en overhandigd”, Cap. II, 8, 34), en dat de synode van Emden, 1571, spreekt van de „belijdinghe des Gheloofs der Nederlandtsche Kercken”, art. 2, 35).
Op grondslag van de gevonden eenheid in het geloof zijn de kerken met elkander in verband getreden, 36). Het kerkverband dat geconstitueerd
|13|
werd rustte primair niet op een eenheid in organisatie-vormen, binnen het kader waarvan men langzamerhand geestelijk naar elkander toe groeide, het is juist omgekeerd, de geestelijke eenheid, de eenheid des geloofs, leidde tot een organisatorische eenheid, want deze geestelijke eenheid was primair en ontving gestalte in het geconstitueerde verband van kerken, 37), welk verband op de grondslag van de Belijdenis een gemeenschappelijke orde voor het kerkelijke leven ontwierp.
De noodzakelijkheid van een goede kerkelijke regeling werd reeds door het Convent van Wezel, 1568, uitgesproken. Het opschrift boven de artikelen van Wezel luidt: Enige bepaalde punten of artikelen, welke de dienaren der Nederlandse Kerk voor de dienst dezer kerk deels noodzakelijk, deels nuttig hebben geoordeeld.
Daarna zeggen de kerkelijke leiders: De Apostel Paulus schrijft voor, dat in de kerke Gods alle dingen betamelijk en met orde moeten geschieden, opdat niet alleen in de leer maar ook in de orde zelve en de kerkelijke regering van het ambt een eenparige overeenstemming van de kerk vaststa en onderhouden worde. Opdat nu in alle Nederlandse kerken een volkomen gelijke regeling van deze zaken in acht kunne genomen worden, heeft het (ons) goedgedacht deze navolgende punten, waaromtrent (wij) bij de best gereformeerde kerken zijn te rade gegaan, naar orde voor te stellen, opdat zij tot een voor de kerk heilzame vrucht door de Nederlandse dienaren met eenparige overeenstemming bezegeld en onderhouden mogen worden.
Na deze inleiding volgen dan allerlei bepalingen verdeeld over 8 hoofdstukken, die achtereenvolgens handelen over: de colleges en de classen der provinciën, de dienaren en leraren, de catechismus, de ouderlingen, de diakenen, de sacramenten, het huwelijk en de tucht.
Bezien wij deze Wezelse artikelen nader dan blijkt dat de opstellers terstond een goede onderscheiding maken. Zij zeggen in Cap. I, 9: Nu komt het onzes inziens zo na mogelijk overeen zowel met de leer en de verordening der Apostelen als met het onberispelijke voorbeeld der oudere en zuiverder kerk, dat vooreerst in al die omstandigheden der dingen, die, daar zij van nature middelmatig zijn, noch in de leer of het voorbeeld der Apostelen een vaste grondslag hebben, door geen voorgeschreven formulier de vrijheid der kerken aan banden worde gelegd, zowel om tyrannie over de conscientiën te vermijden als om alle aanleiding tot twist af te snijden, maar dat het ieder vrijsta daarin te volgen wat de omstandigheid en de ondervinding hem zal geleerd hebben dat
|14|
het beste past. In Cap. 1, 11, vervolgen zij dan: Die dingen echter, welke van een andere aard zijn, omdat zij òf in Gods Woord òf in het gebruik en het voorbeeld der Apostelen òf in de voortdurende en op ernstige en noodzakelijke redenen steunende gewoonte der kerken gegrond zijn, daarin zal men niet lichtvaardig van de gemene overeenstemming der kerken en de ingewortelde gewoonte afwijken.
De opstellers tonen dat zij de plaats en de functie van een kerkorde begrijpen: zij zien in een kerkorde niet een wetboek, met talloze artikelen, op welker overtreding allerlei straffen worden bedreigd, maar een onderlinge regeling ter toepassing van de beginselen der kerkregering in Gods Woord gegeven met als allesbeheersend uitgangspunt, dat alleen Christus Koning over Zijn kerk is, en dat alleen Zijn bevelen conscientie-bindende kracht bezitten.
Zij verklaren dat zij een en ander zo volkomen en beknopt mogelijk saamgevat hebben in de volgende punten: Daar er namelijk hoofdzakelijk vier orden van bediening in de kerk op het gezag der Apostelen worden voorgesteld, te weten, de dienaren, leraren, ouderlingen en diakenen, aan wie de zorg toekomt èn voor de zuivere bediening des Woords èn voor de eerbaarheid en de goede zeden èn voor de armen, (terwijl) vervolgens hieraan nog toegevoegd wordt de beschouwing van de sacramenten en de kerkelijke tucht, welke te zamen met het Woord Gods de wettige kentekenen zijn der kerk, zo oordelen wij voorzeker, dat als deze dingen op de rechte wijze zijn geordend, er dan niets meer is wat aan de ordening der kerk nog grotelijks zou kunnen ontbreken. Deze regeling geschiedt in afwachting van de definitieve beslissingen van een wettige synode der Nederlandse kerken, die naar het gevoelen der opstellers moet samenkomen, zo spoedig als de bevrijding van de Nederlandse gewesten dit mogelijk maakt, I, 3, 4, 8, 9.
Ons bestek laat niet toe op allerlei details uit de artikelen van Wezel in te gaan. Het is o.i. ook overbodig, omdat reeds een tamelijk oppervlakkige kennisneming van deze artikelen tot de conclusie leidt, dat er een principiële overeenstemming is tussen deze artikelen en de Belijdenis ten aanzien van de regering der kerk, hoewel in dit verband de Confessie nergens met name wordt genoemd, 38).
De gevolgtrekking is o.i. gewettigd dat de opstellers van deze artikelen van het grondpatroon, in de Belijdenis gegeven, zijn uitgegaan.
Bij de uitwerking hiervan in voorlopige regelingen voor het kerkelijke leven zijn ze evenwel te rade gegaan bij gereformeerde kerken in het buitenland, namelijk bij die van Genève en Londen, bij Calvijn en a Lasco tegelijk, 39).
|15|
Wij moesten enigszins breedvoerig stilstaan bij de artikelen van Wezel, 1568, omdat Wezel zich er, zoals D. Nauta opmerkt, op toegelegd heeft de grondlijnen aan te geven, waarlangs het kerkelijk leven zich behoorde voort te bewegen, 40), en zich ook metterdaad voortbewogen heeft. Daarom kunnen wij over de daarna volgende Nederlandse synoden korter zijn. De synode van Emden, 1571, kon reeds uitgaan van een geordend kerkelijk leven, zegt Nauta, dat zich mee naar het voorbeeld van Wezel ontwikkeld had, 41). Een tegenstelling tussen Wezel en Emden, hoe vaak ook beweerd, bestaat niet: Emden kon eenvoudig voortbouwen op Wezel. En evenals Wezel is ook Emden te rade gegaan bij kerken in het buitenland. Ten aanzien van de regeling van het verband der kerken en met wat daarmee samenhangt is zij ter schole gegaan bij de gereformeerde kerken in Frankrijk, niet omdat de kerkorden van Genève en Londen, waarvan Wezel gebruik had gemaakt, minder goed, minder Schriftuurlijk of zelfs verkeerd zouden zijn, maar eenvoudig omdat de kerkorden van Genève en Londen slechts voor een zeer beperkt gebied waren bestemd en er dientengevolge in deze kerkorden niet gerept werd van een verband tussen een groot aantal kerken, die bovendien nog ver van elkander waren gelegen, en de Franse kerkorde daarentegen de enige was, die de Nederlandse kerken als voorbeeld kon dienen nu men voor de opgave stond een regeling voor een uitgebreid kerkverband te treffen, 42).
De synoden van Dordrecht, 1574 en 1578, die van Middelburg, 1581, ’s-Gravenhage, 1586, en Dordrecht, 1618/’19, hebben op de in Wezel, 1568, en Emden, 1571, gelegde grondslagen voortgebouwd. Dit blijkt uit de door deze synoden gemaakte kerkorden. Men vatte dit echter niet op alsof er telkens een nieuwe kerkorde werd vervaardigd. Integendeel. „De bestaande bleef. Wat er telkens plaats had”, zegt F.L. Rutgers, „was slechts dit, dat het een of ander punt nader werd uitgewerkt, of wel dat eenige regeling met de veranderde omstandigheden in overeenstemming werd gebracht, of wel dat ter wille van de Overheid en om politieke approbatie te verkrijgen sommige bepalingen uit de Kerkenordening naar de andere Acta werden overgebracht en nieuwe bepalingen werden bijgevoegd, of wel dat bijzonder gelet werd op de formulering of de rangschikking van een aantal artikelen. Al wat niet veranderd was, bleef eenvoudig gelden”, 43). Wij kunnen ons voor ons doel dan ook beperken tot de kerkorde, die onder ons het meest bekendheid geniet, namelijk die van Dordrecht, 1618/19, waarbij wij, zo nodig, ook letten op de wijzigingen, door de generale synode onzer kerken, Utrecht, 1947, aangebracht, welke wijzigingen in geen enkel opzicht de substantie of de structuur van de kerkorde betreffen. Wij kunnen
|16|
in dit verband het feit laten rusten, dat in verschillende Nederlandse gewesten kerkorden golden, die op sommige punten afweken van die van Dordrecht, 1618/19; deze verschillen waren echter gering, zodat H. Bouwman kan zeggen, dat de kerken in substantie wel naar de Dordtse kerkorde hebben geleefd, omdat de verschillende provinciale kerkorden in hoofdzaak met die van Dordrecht overeenstemden, 44).