Volkomen terecht heeft het volk gemerkt dat onze Here Jezus niet uit eigen initiatief kwam en sprak, maar met volmacht optrad. Daarom heet Hj de apostel onzer belijdenis 1). Zelf sprak Hij trouwens gedurig uit, dat Hij de Gezondene des Vaders was en Hij stelde het verband tussen de Vader, die Hem zond, en Zichzelf zo duidelijk op de voorgrond, dat Hij het woord uitsprak: Die Mij ontvangt, ontvangt dien, die Mij gezonden heeft. En het doel waartoe de Vader Hem zond, was dat in Hem de profetie van de Knecht des Heren zou vervuld worden 2).
1) Matth. 7: 29. Luk. 4: 32. Hand. 3: 20, 26. 1
Joh. 4: 9 v. 14. Hebr. 3: 1. E.G Gulin in Zeitschr. f. system.
Theol. XII (1935) bl. 296 vv.
2) Matth. 10: 40. Luk. 4: 43. Joh. 3: 16 v. Luk. 4: 17
enz. Matth. 12: 18 enz. H.L.N. Joubert, Die roeping, sending en
sendingsbewussyn van die nuwe-testamentiese apostel (diss. V.U.)
A’dam 1939, bl. 128 enz.
|72|
Zo kwam Hij met een opdracht; op last van de Vader moest Hij een werk verrichten. Dat werk was: Het spreken van het evangelie, het afleggen van zijn leven, de redding van zondaren, de verheerlijking Gods. Dit werk kon Jezus volbrengen, omdat Hij de waarheid wist, en de Geest Hem gezalfd had en bekwaam gemaakt. Stervend kon Hij dan ook uitspreken, dat Hij het Hem gegeven werk had volbracht 3).
Het drievoudig ambt van Christus is profetisch, priesterlijk en koninklijk. Van het profetisch ambt is in de apostolische Kerk in zoverre sprake, dat de uitdrukking „leraar” en „leren” alleen van Jezus’ omwandeling op aarde wordt gebruikt; na zijn verhoging worden de gelovigen „geleerd” door middel van de zalving, die Hij hun heeft gegeven. Daarom is Hij de Profeet, van wien Mozes gesproken heeft 4).
Christus’ priesterlijk ambt vormt de grondtoon van de brief aan de Hebreeën; daar wordt Hij tegenover de hogepriesters van het Oude Verbond gesteld, die slechts een onvolkomen bediening bezaten, terwijl Christus’ priesterschap volmaakt was, omdat hij tegelijk volkomen Offerlam was. Daarom behoeft zijn werk slechts eenmaal te worden gedaan, het is niet voor herhaling vatbaar. Jezus is geen priester naar de orde van Aäron geweest en heeft nooit in de tempel van Jeruzalem gediend; Hij ging met eigne bloed in het hemels heiligdom 5).
Over Christus’ koningschap spreekt uitdrukkelijk de Openbaring aan Johannes; de volle luister van zijn koningschap zal immers eerst tegen het einde der dagen worden gezien. Maar nu reeds heet Christus „Aanvoerder”, ,,Hoofd” en „Herder”. Hij is — en de titel heeft hier zijn volle gewicht — de „Heer” Jezus Christus 6).
Het is niet mogelijk, over het ambt in de christelijke Kerk te spreken, zonder uit te gaan van Jezus Christus als de volmaakte Ambtsdrager. Alleen van Hem is elk later ambt afgeleid, en alleen aan Hem is duidelijk, wat het karakter en de betekenis van het ambt is.
Het ambt is de taak, die God aan een mens opdraagt. Daarom heeft de ambtsdrager zijn opdracht zo waar te nemen, dat al zijn gaven en krachten en zijn hele persoonlijkheid aan de vervulling van die opdracht worden gewijd. Daarom is hij niet aan mensen
3) Joh. 10: 18. 12: 49 v. 17: 4. 3: 11. Luk. 4:
18. A.J. Bronkhorst, Schrift en kerkorde (diss. Utrecht) Den Haag
1947, bl. 46 enz. 116 enz.
4) Deut. 18: 15. Hand. 3: 22 v. 7: 37. 1 Joh. 2:
27.
5) Hebr. 4: 14 en verder vooral 7: 23 v. 8: 2 vv. 9:
12. 10: 12.
6) Openb. 17: 14. 19: 16. vgl. 11: 15. 1 Kor. 15: 25.
Hand. 3: 15. 5: 31. Hebr. 2: 10. 12: 2. Eph. 1: 22. 4: 15. 5: 23.
Kol. 2: 10. 1 Petr. 2: 25. 5: 4. Joh. 10: 11.
|73|
maar aan God rekenschap verschuldigd. Daarom heeft hij autoriteit, want de autoriteit van zijn Zender straalt op hem af, hij komt in naam van zijn Lastgever Daarom is hem deze grens gesteld, dat hij slechts in zoverre op gehoorzaamheid aanspraak kan maken, als hij werkelijk zijn Zender vertegenwoordigt en dient.
Door de aanstelling van discipelen heeft Jezus getoond, dat Hijzelf Ambtsdrager in bijzondere zin was, maar dat er naar Gods wil ambtsdragers naast en onder Hem moeten zijn. De Vader zond Hem, Hij zendt de Zijnen uit. Daarin wordt de opdracht aan Christus de lastgeving zijner jongeren 7).
De twaalve behoorden grotendeels tot de kring van Johannes de Doper. Na zijn doop roept Christus Andreas en de ongenoemde Johannes. Andreas leidt Simon Petrus tot Jezus, Jezus vindt daarna Philippus, Philippus Nathanaël. Indien Johannes Jakobus tot Jezus gebracht heeft, is de helft van de kring daarmee gevormd. Hecht wordt de band echter pas, als Jezus hun bij de tweede roeping, bij de zee van Tiberias, in het wonder van de visvangst het eerste onderricht geeft aangaande het werk, dat hun wacht: Het zal veel moeite kosten, wat onbruikbaar is, moet weggeworpen worden, de goede vangst komt echter in zeker bezit en het wordt door Jezus zelf bewerkt. Sindsdien laten de discipelen hun dagelijkse arbeid varen. Dat geldt straks eveneens de tollenaar Mattheüs, en zo wordt allengs de kring gevormd, die tenslotte uitdrukkelijk tot de twaalve wordt beperkt. Ergens in Galilea op een bergplateau maakt Hij hen tot de „twaalve”, wier ambt voorlopig zal zijn: Met Jezus verkeren, prediken, duivelen uitwerpen en ,,apostel" zijn. Tevoren heeft Jezus gebeden 8).
Weldra maakt Jezus een begin met hun uitzending. Zij moeten verstaan, welk werk wacht. In de uitzendingsrede zet Jezus het doel hunner zending uiteen. Zij moeten niet tot de heidenen, maar tot Israël gaan en prediken dat het koninkrijk Gods nabij gekomen is en met wonderen hun prediking bevestigen. Betaald wordt het werk niet, maar wel heeft elk ambtsdrager het recht, om van het evangelie te leven. En als verdrukking en vervolging hun te wachten staat, mogen zij weten, dat voor hen gewaakt wordt, en daarom: Weest in geen ding bezorgd! 9)
Bij de gevangenneming van Jezus wordt de kring der twaalve, waarvan één de verrader is geworden, uiteengeslagen; daarom vertoeft alleen Johannes bij het kruis van zijn Meester. Maar na zijn
7) Joh. 20: 21. Matth. 10: 40. vgl. Luk. 10:
16.
8) Joh. 1: 35-42. Matth. 4: 19 p.p. Matth. 9: 9 p.p.
Mark. 3: 13 enz. Luk. 6: 12 enz. Joubert a.w. bl. 13 vv.
9) Matth. 10 p.p.
|74|
opstanding verschijnt de verrezen Christus in hun midden; bij de zee van Tiberias ontvangen de discipelen een duidelijke herinnering aan hun roeping en wordt Petrus als „herder” in zijn ambt hersteld; eindelijk verschijnt Christus nog eenmaal in hun midden om hun de opdracht duidelijk voor ogen te stellen: Heen te gaan om al de volken tot discipel te maken, deze te dopen en te leren onderhouden al wat Jezus geboden heeft. Met de verzekering, dat Hij bij hen blijft, vaart Christus ten hemel 10).
De evangelist Lukas vermeldt dat Jezus behalve de twaalve nog anderen heeft uitgezonden. Ook deze zeventig worden heengezonden zonder buidel of male en ontvangen recht van verblijf waar zij prediken. Ook zij mogen Christus vertegenwoordigen; wie hen hoort, hoort hun Zender. Toch is er enig verschil, vooreerst hierin, dat zij, anders dan de twaalve, een tijdelijke opdracht hadden.
Jezus was op weg naar Jeruzalem om daar te sterven, en zij moesten het volk op deze laatste komst, deze laatste oproep van Jezus voorbereiden. Ook was het terrein van hun werkzaamheid anders dan dat van de twaalve, die immers de opdracht ontvingen niet tot de heidenen te gaan; de zeventig werden daaraan niet gebonden, misschien moesten zij in het voornamelijk heidense Perea arbeiden.
In elk geval is duidelijk, dat onze Heiland de twaalve niet als de enige ambtsdragers heeft aangesteld; er zouden ook andere ambten komen 11).
10) Joh. 21. Matth. 28: 19 v.
11) Luk. 10: 1-16.