Hoofdstuk II

Dagen en uren van samenkomst

 

Juist zoals de vrome Hellenistische mens stad en land met heilige plaatsen vervult, zo strooit hij ook met kwistige hand de heilige tijden door het jaar. In Griekenland viert men de oud-overgeleverde

|17|

Thesmophoriën en Skirophoriën, die in verband staan met de vruchtbaarheid des lands, de Panathenaeën als nationale feestdagen, de Eleusinische mysteriën en de Olympische spelen, en de menigte feesten, die gewijd zijn aan de heroën en machten der onderwereld. Te Rome worden jaarlijks de Lupercalia en Parilia, vruchtbaarheidsfeesten, gevierd; de soldaat heeft zijn Quirinalia en Armilustriën; molenaars en bakkers houden hun Vestalia. In Augustus vinden de Grote Spelen plaats; midden Maart nemen de kleine luiden vrij om ter ere van Anna Perenna te eten en te drinken, en te dansen aan de groenende Tiberoever; op de 17de December beginnen de Saturnalia, waarmee de feestkalender besloten wordt.

De viering dezer Saturnalia verloopt als volgt. Het begint met een plechtig publiek offer voor de Saturnustempel op het Romeinse Forum, dat gevolgd wordt door een feestmaal. Daarmee zijn de zeven feestdagen ingeluid. In de familiekring wordt het speenvarken geofferd; men zendt elkander gelukwensen, vergezeld van kleine beeldjes en kaarsen, geheel zoals wij nog onze prentbriefkaarten en kerstkaarten hebben. Allengs stijgt dan de vreugde tot dolle uitgelatenheid; geen slaaf behoeft zijn meester meer te gehoorzamen; en allen nemen deel aan de feestroes, behalve de trotse wijsgeer die minachtend op dit karnavalsgedoe neerziet.

En dit aantal feesten is zich nog gedurig aan het uitbreiden. Werden er tijdens de republiek slechts 65 feestdagen erkend, onder Tiberius wordt dit getal 88, om in het midden van de vierde eeuw tot niet minder dan 176 op te klimmen. Er zijn dan evenveel feest- als werkdagen in het jaar.

Wat nu de zin van deze feestdagen is? Oorspronkelijk waren het waarschijnlijk dagen, waarop het verboden was het publieke leven voortgang te doen vinden. Dan staat het zakenleven stil; rechtszittingen worden er niet gehouden; de bureaux zijn gesloten. Deze dagen zijn voor de goden. In de praktijk is het natuurlijk andersom geworden: men heeft de feestdagen voor eigen genoegen gebruikt. Voor de doorsnee-Romein is het feest niets anders dan vakantie, vermaak, gladiatorenspel en dierengevecht in de arena 1).

Ook Israël heeft zijn feestdagen; ook hier ontbreken noch de banden met het natuurlijk leven noch de herinneringen aan de feiten uit het verleden. Op het Pinksterfeest worden de eerstelingsbroden geofferd en op Loofhutten viert men het einde van de oogst; bij het Paasfeest gedenkt men de uittocht uit Egypte en op


1) Friedländer a.w. bl. 166 vv. Wissowa a.w. bl. 365 enz. W.W. Fowler, The roman festivals of the period of the republic, Lond. 1899, bl. 268 vv.

|18|

Purim de verlossing uit de hand van Haman. Dit neemt niet weg, dat elke Joodse feestdag een bizonder religieus karakter bezit, dat eerst in de wekelijkse Sabbat ten volle tot uitdrukking komt. Wel is Purim een feest van uitgelatenheid en speelt zich de geschiedenis van de overspelige vrouw juist op een grote feestdag af, toch blijft de grote feestdag van het Jodendom de ernstige Sabbat, die met steeds angstige nauwgezetheid wordt gevierd: het éne sabbatsgebod is in de dagen der apostelen reeds tot 39 sabbatsverboden verbizonderd. De sabbatviering is een godsdienst op zichzelf 2).

Jezus heeft zich bij tempel en synagoge aangesloten. Hij vierde ook de Joodse feesten en Sabbatten. De hoge feesten bracht Hij meermalen in de tempel door en op de Sabbat ging Hij naar de synagoge. Van een slaafse onderhouding van deze dagen is echter bij Hem geen sprake. Lang niet op elke hoge feestdag kwan Hij naar Jeruzalem; Hij verrichtte op Sabbat herhaaldelijk wondergenezingen; Hij nam zijn discipelen in bescherming toen zij door het gezaaid gingen en aren lazen en dus naar Joodse opvatting arbeid verrichtten. Hij noemde Zich dan ook Heer van de Sabbat en bereidde allengs het wegvallen dezer ceremoniën voor. Daarbij wees Hij steeds op de diepe zin dezer dagen; als men op het Loofhuttenfeest water uit de Siloa-bron in de gouden kruik schepte, riep Jezus Zichzelf als het Water des levens uit, en toen het Joodse Paasfeest gevierd werd, stierf Hij als het ware Paaslam 3).

Het spreekt vanzelf, dat de apostelen op hun beurt de oud-Joodse feestdagen niet vergeten zijn. Wij lezen, hoe Paulus eens de Paasdagen in Troas heeft doorgebracht en een ander maal bericht zond, dat hij voornemens was, tot Pinksteren in Ephese te blijven. Nu is duidelijk, dat aan het noemen van deze data op zichzelf nog niet een viering van deze feesten behoeft verbonden te zijn. Anders staat het echter, wanneer wij lezen dat Paulus zich eens gehaast heeft om op het Pinksterfeest te Jeruzalem te zijn 4).

De vraag wordt hier, wat Paulus op het Pinksterfeest te Jeruzalem gewild heeft. Zou hij zich werkelijk slechts terwille van de eerstelingsbroden de moeite van een haastige reis getroost hebben, of pleit er niet veel meer voor dat het Pinksterfeest voor de christen en apostel Paulus een jaarlijkse herinnering en viering van de


2) Over de verschillende Joodse feesten zie b.v. C.F. Keil, Handbuch der biblischen Archäologie2, Gütersloh 1876, bl. 384 enz. Voor de viering van de Sabbat Schürer a.w. II 551 enz. Voor de weekindeling bij Grieken en Romeinen Schürer in Zeits. f.d. Neutest. Wiss. 6 (1905), bl. 1-66.
3) Luk. 4: 16; Matth. 12: 1 p.p., 12: 9 enz. p.p., Joh. 5: 16 v.; 7: 37 v. Vgl. ook mijn De overname van het O.T. door de chr. Kerk, Hilversum 1938, bl. 178 enz.
4) Hand. 20: 6; 1 Kor. 16: 8; Hand. 20: 16.

|19|

uitstorting van de Heilige Geest zal geweest zijn? Dit laatste zal voor hem Pinksteren tot Pinksteren gemaakt hebben en daarom heeft hij juist Jeruzalem, waar de Heilige Geest werd uitgestort, willen bezoeken. Op dezelfde wijze heeft men, nemen we aan, ook nog van „de dagen der ongezuurde broden” gesproken; in deze tijd des jaars gedacht men het lijden en sterven des Heren. Hier liggen de eerste sporen van de viering van het kerkelijk jaar 5).

Natuurlijk hebben overigens de Joodse feesten en Sabbatten voor de oude christelijke Kerk deze praktische betekenis gehad, dat men op die dagen een gehoor voor de evangelieverkondiging bij elkander kreeg. Paulus predikte aan de Joden in de synagoge en omdat deze hoofdzakelijk op Sabbat gebruikt werd, predikte hij natuurlijk voornamelijk op Sabbat 6).

Dit alles betekent echter niet, dat de Kerk de Joodse feestdagen zonder meer overgenomen zou hebben. Al zullen de heiligen tijden Israëls voor de eerste christenen, die zelf van Joodse herkomst waren, nog betekenis hebben gehad, en zullen zij spoedig verbonden zijn aan de christelijke heilsfeiten, die juist op deze dagen waren geschied, van een bizondere heiliging van deze dagen was geen sprake. Hoe scherp heeft Paulus zich tegen een dergelijke opvatting gekeerd, toen hij de christenen in Galatië voor het in acht nemen van „dagen, maanden, tijden en jaren”, waarschuwde! Dit staat gelijk, zegt hij, met een terugkeer tot het heidendom. Ook de gemeente te Kolosse ontving dezelfde waarschuwing, al trachtte men daar slechts een deel van de Joodse feestdagen opnieuw in te voeren. Maar tegenover dit Judaïsme stelt de apostel dit gebod: er zijn geen bizonder-heilige dagen meer, iedere dag zij heilig en geen enkele onheilig! 7)

Is de gedachte van heilige tijden zo in beginsel overwonnen, daarmee is niet in strijd, dat allengs bepaalde dagen een enigszins bizonder karakter verkrijgen, eenvoudig en alleen doordat men dan ter godsdienstoefening komt. De kerkdienst maakt zulk een dag natuurlijk niet heiliger dan de andere, maar dit zijn dingen die tot de regelmaat van het kerkelijk leven behoren.

Nu kan het zijn, dat er aanvankelijk dagelijks godsdienstoefeningen zijn gehouden. Inderdaad traden de apostelen iedere dag in de tempel op om te prediken, en Handelingen 2 kan de indruk wekken dat evenzo van dag tot dag saamkomsten in de huizen van


5) Hand. 20: 6.
6) Hand. 17: 1 v. E. Preuschen in Zeitschr. f.d. neutest. Wiss. 7 (1907), bl. 1 enz.
7) Gal. 4: 10; Kol. 2: 16. L. Duchesne, Origines de culte chrétien, Ps.4 1908, bl. 46 enz. 232 enz.

|20|

de gelovigen gehouden werden 8). Indien dit al het geval geweest is, zeker heeft het spoedig niet meer gekund. Hoe kon van de kleine luiden te Korinthe en de slaven te Rome het bijwonen van een dagelijkse godsdienstoefening gevergd worden? Zeker vond het optreden van Paulus in de school van Tyrannus te Ephese wel dagelijks plaats; maar dat hier niet van een kerkdienst gesproken kan worden, werd reeds eerder aangetoond.

Nu weten wij, dat de reeds genoemde godsdienstoefening te Troas op een Zondag heeft plaatsgevonden. Dit is niet toevallig geweest; Paulus heeft op deze dag gewacht, om afscheid te nemen. Wat de reden ervan was, dat men daar op Zondag saamkwam, laat zich licht vermoeden; Christus was op die dag opgestaan, en juist op de Zondag aan zijn discipelen verschenen 9).

Niet slechts in Troas lezen wij van een bizondere betekenis van de Zondag; ook te Korinthe is het zo. Paulus wil, dat de gelovigen aldaar op de eerste dag der week iets wegleggen voor de broeders in Judaea; wanneer de apostel straks deze gaven in ontvangst neemt, wordt de kollekte groter dan zij zou zijn, wanneer men eerst bij zijn aanwezigheid begon te offeren. De dag des Heren moet gekenmerkt worden door een gave voor de Here 10).

Zo blijkt dat de Zondagsviering in de apostolische tijd veel meer in zwang was, dan wij bij een oppervlakkig lezen zouden vermoeden. Daarbij komt nog, dat de apostel Johannes zijn Openbaring — in haar geheel of althans het eerste deel ervan — op een Zondag ontving; hier is wel niet van een godsdienstoefening sprake, doch het is de vraag, of de balling op Patmos daar zoveel gelegenheid toe gehad zal hebben 11). Ook is nog merkwaardig, dat de Zondag hier „Dag des Heren” wordt genoemd; wanneer wij weten, dat het avondmaal „Maaltijd des Heren” heet, vragen wij ons af, of de Zondag en de Avondmaalsbediening niet nauw met elkander samenhangen. Uit latere getuigenissen blijkt inderdaad, dat het avondmaal iedere Zondag werd gevierd.

Daar is tenslotte nog een plaats uit het Nieuwe Testament, die ons misschien over deze Zondagskwestie enig licht geeft. In Romeinen 14 maakt Paulus onderscheid tussen de „sterken” en de


8) Hand. 2: 46 wordt ten bewijze hiervan wel aangehaald, maar deze tekst behoeft op zichzelf over niet meer dan ’t gewone dagelijkse leven der eerste christenen te spreken, vgl. C. Callewaert in Ephem. Theol. Lovan. XV (1938) bl. 34 enz.
9) Hand. 20: 7. De mogelijkheid bestaat, dat hier de vooravond van de Zondag bedoeld is, vgl. ook C. Callewaert t.a.p.
10) 1 Kor. 16: 2.
11) Openb. 1: 10.

|21|

„zwakken” in de gemeente te Rome 12). De „zwakken” gebruikten uitsluitend plantaardig voedsel; wanneer zij vlees aten, zou dat een verleiding voor hen zijn: het vlees kon immers afkomstig zijn van een heidens offer, en zij waren van hun vroeger heidendom nog niet los genoeg om dat zonder gewetensbezwaar te gebruiken; een bekeerd dronkaard kan al te gemakkelijk in zijn vroegere zonde terugvallen. De „sterken” daarentegen meenden, dat zij met dit eten van vlees geen kwaad konden. In dit verband vernemen wij nu, dat er ook verschil van mening bestond over het onderhouden van bepaalde dagen. Dat dit Joodse feestdagen en Sabbatten zouden zijn, is onwaarschijnlijk, omdat Paulus elders het waarnemen daarvan zeer scherp afkeurt. Het zullen veeleer christelijke feestdagen, d.w.z. de Zondagen zijn geweest.

De toestand wordt dan zó,dat de „zwakken”, zoals wij lezen, „alle dagen gelijkstellen”, juist omdat de onderhouding van de Zondag hen in de verleiding zou kunnen brengen, deze dag hetzij wettisch, als de Joodse Sabbat, hetzij losbandig, als de heidense feestdag, te vieren. De „sterke” echter „stelt de éne dag, d.w.z. de Zondag,boven de andere”, hij loopt dit gevaar van terugval in Joodse of heidense viering niet. Indien nu deze opvatting juist is, geldt van de Zondag, dat geen christen verplicht is, deze te houden of bizondere waarde eraan toe te kennen, maar dat hij wel de christelijke vrijheid ertoe heeft; en, om nog één schrede verder te gaan, daar de apostel zichzelf aan de zijde der „sterken” schaart, zal hij zelf de Zondag hebben gevierd.

Over christelijke vastendagen weten wij niets bizonders. Het is mogelijk, dat Paulus in Romeinen 14 ook deze op het oog heeft. In elk geval werd in de na-apostolische tijd betekenis aan de Woensdag en de Vrijdag toegekend, zoals het Jodendom de Maandag en de Donderdag als vastendagen beschouwde; op die dagen werden ook samenkomsten in de synagoge gehouden. Nu heeft wel de Doper, maar niet Jezus deze dagen gevierd; Hij sprak echter van de dagen, die zouden komen, als de bruidegom weggenomen zou zijn. Het is mogelijk, dat de evangelischen deze woorden van Jezus vermeld hebben omdat de Kerk reeds in hun tijd zulke vastendagen hield; in dat geval moet de oorsprong ervan vrij vroeg gesteld worden. Van een verplicht vasten, op welke dagen dan ook, kunnen we echter niet spreken 13).

Is het mogelijk, nog iets naders te zeggen omtrent de uren,


12) Rom. 14: 1-12. Meestal denkt men aan de Joodse feestdagen of vastendagen; hier wordt een andere opvatting geboden.
13) Over Joodse vastendagen Billerbeck in Komm. IV 1 bl. 77 enz. Jezus en het vasten: Matth. 9: 14 v. p.p.

|22|

waarop de gemeente samenkwam? Bij het offerritueel in de tempel te Jeruzalem werd van de beide dagelijkse offers het morgenoffer omtrent 9 uur, het avondoffer ongeveer 3 uur des namiddags gebracht. Op die tijden is het tempelbezoek het drukst; Petrus en Johannes bevinden zich daar ter gelegenheid van het avondoffer; en indien de Pinkstergeschiedenis ons naar de tempel verplaatst (wat echter wel niet het geval zal zijn), bezitten wij een bewijs van hun aanwezigheid bij het brengen van het morgenoffer 14).

Het Jodendom bezat behalve deze vastgestelde uren voor de dagelijkse offers ook geregelde gebedstijden. In de regel werd het morgengebed bij het opstaan verricht, het middaggebed ten tijde van het avondoffer en het avondgebed aan het einde van de dag. Het morgengebed mocht echter tot aan de middag worden gedaan en het middaggebed tot aan de avond; het viel op de duur met het avondgebed samen 15).

Nu was voor de Jood een gebed, in de synagoge verricht, krachtiger dan elders. De synagoge was dan ook „huis des gebeds”, en in de godsdienstoefening namen de gebeden een voorname plaats in; dikwijls werd juist ten tijde van morgen- en avondgebed een korte eredienst gehouden, en de plechtigste godsdienstoefeningen vonden aan de vooravond van de Sabbat en op Sabbatmorgen plaats 16).

De apostelen hebben de Joodse gebedsuren aanvankelijk aangehouden. We lazen reeds, dat zij bij het middaggebed, dat met het avondoffer saamviel, in de tempel waren; baden of predikten zij daar? In elk geval hebben zij het laatste gedaan. Verder weten wij dat Petrus, toen hij verzocht werd naar Cornelius te komen, en het was toen twaalf uur in de middag, in gebed was. Nu kon dit gebed van twaalf uur ’s middags, wanneer de apostel zich tenminste bij de gangbare praktijk heeft aangesloten (en daar pleit alles vóór), zowel een verlaat morgengebed als een vervroegd middaggebed zijn. Maar het is ook mogelijk, dat Petrus de gewoonte volgde, het middaggebed op Vrijdag, d.w.z. op de dag aan de Sabbat voorafgaande, reeds om twaalf uur te verrichten 17). Is het inderdaad toen Vrijdag geweest, dan werpt dit nog merkwaardig licht op de geschiedenis: Petrus reisde de volgende dag,


14) Hand. 3: 1; 2: 1, 15; Sirach 50: 13 v.v.; Berak. IV 1. Tamid V 1. VII 2 v. Josephus antt XIV 4, 3. Schürera.w. II 342 enz.
15) Psalm 55: 18; Dan. 6: 11. Billerbeck t.a.p. Schürer t.a.p. Latere gegevens Berak. 9b Sjabb. 118b. Berak IV 7b.
16) Keil a.w. bl. 444. Elbogen a.w. bl. 98 v.v.
17) Hand. 10: 9. Over de vervroeging van het mincha-gebed op Vrijdag Pes. V 1.

|23|

d.i. op de Sabbat, af, en heeft daarbij een veel groter afstand afgelegd dan volgens de Schriftgeleerden geoorloofd was.

De vraag is thans, of deze Joodse uren van gebed en samenkomst nog van belang zijn geweest voor de tijd, waarop de Kerk haar godsdienstoefeningen heeft gehouden. In sommige handschriften staat, dat Paulus in de school van Tyrannus te Epheses gepredikt heeft van 11 uur des morgens tot 4 uur in de middag 18). Aangenomen nu, dat de school van Tyrannus een werkelijk schoolgebouw geweest is, dan zal men de morgenuren voor het onderwijs hebben gebruikt, zoals het onderricht in de Grieks-Romeinse wereld gewoonlijk zeer vroeg in de ochtend aanving, daarna onderbroken werd voor het ontbijt, en om ongeveer 11 uur eindigde. De middag werd dan meer voor lichamelijke oefening gebruikt 19). Wanneer dus tegen de middag het schoollokaal vrijkwam, kon Paulus het voor zijn prediking gebruiken.

Nu levert dit ons voor ons doel rechtstreeks nog niet veel op, want Paulus’ werkzaamheid in de school van Tyrannus is geen godsdienstoefening geweest. Daarvoor had men immers de partikuliere woningen, o.m. van Aquila en Prisca. Maar wanneer vond Paulus dan gelegenheid voor prediking in de gemeente? Vóór of ná zijn optreden in het lokaal van Tyrannus, m.a.w. zeer vroeg in de morgen, voor men zijn gewone dagtaak begon, bij zonsopgang, of (en) ook des avonds, na afloop van het dagelijkse werk.

Van zulke ochtendgodsdienstoefeningen nu lezen wij in het Nieuwe Testament nog niets; wel weten we, dat zij enkele tientallen jaren later werden gehouden, en we kunnen met alle waarschijnlijkheid uit spreken, dat zij reeds in de dagen der apostelen bekend waren. Een avondgodsdienstoefening daarentegen werd te Troas gehouden; dat deze dienst zo lang heeft geduurd, — tot aan de volgende morgen — zal ongetwijfeld door de bizondere omstandigheden zijn veroorzaakt 20).

Wij kunnen thans tot de slotsom komen, dat in de apostolische tijd van enige invloed der heidense feestdagen niets te bemerken is. Evenzeer hebben de heilige tijden van Israël afgedaan; geen dag is heiliger dan een andere. Godsdienst is noch van bepaalde plaatsen, noch van bepaalde dagen of uren afhankelijk; heiliging


18) Hand. 19: 9. De variant komt voor in de Westerse tekstgetuigen: D, gesteund door een enkele vertegenwoordiger van vulgaat, pesjitto en minuskels.
19) Over de schooltijden in de antieke wereld Grasberger a.w. bl. 244 v.v.
20) De mogelijkheid bestaat, dat deze avondgodsdienstoefeningen zg. vigiliën geweest zijn, die op de vooravond van de Zondag gehouden werden; men begon dan de nieuwe dag (evenals thans nog de Joden) met het vallen van de avond. Het kan ook zijn, dat de vermaningen van de Heiland, te waken tot het gebed, tegen deze achtergrond gezien moeten worden.

|24|

van het ganse leven wordt van de christen verwacht. Wij mogen dus niet zeggen, dat het christelijk Paasfeest een vervanging van het Joodse is, of dat de Zondag in de plaats van de Sabbat is gekomen; wel krijgen bepaalde dagen en uren een bizondere bestemming, al naar regelmaat en orde dit vereist. Niet slechts de plaats, ook de tijd van samenkomst wordt aangewezen door de noodzakelijkheid der praktijk. Daarbij ligt het voor de hand, dat men zulke tijden kiest, die met het christelijk karakter van de eredienst het meest in overeenstemming zijn.