Hendrik Kraemer schrijft nog voor het uitbreken van de oorlog het artikel kerkreorganisatie, dat in het februarinummer van Woord en wereld verschijnt. In dit artikel zegt Kraemer, dat ‘de synode de kerk een zeer grote dienst zou bewijzen, wanneer ze het initiatief wilde nemen om een brede kerkelijke vergadering bijeen te roepen, samengesteld uit ambtsdragers en uit leken, die door hun optreden en streven bewezen hebben als christenen een levensterrein te bestrijken, waar de kerk ook haar woord en daad moet laten gelden’. Hierbij stelt Kraemer voor dat het aantal leken gelijk moet zijn aan dat der ambtsdragers. In deze brede, op het initiatief der synode bijeengekomen en dus kerkelijke vergadering moeten de geesten zich eens in vrijheid kunnen uiten over de vraag wat de kerk in het aangezicht van de tijd thans zeggen en doen moet. Zo komt er stroming in ons kerkelijk en geestelijk leven.217
Kraemers voorstel sluit aan bij de mislukte reorganisatiestrijd van de jaren dertig. Hij schrijft: ‘Deze strijd heeft ons enkele dingen geleerd. In de eerste plaats dit, dat de verwerkelijking der kerkreorganisatie in ons vaderland, naar het schijnt, niet gevonden zal worden langs de koninklijke weg van ontwerpen en aannemen van een nieuwe, Bijbels en theologisch verantwoorde kerkorde. Althans voorlopig niet’.218 ‘Van dit streven ging geen verenigende, maar splijtende kracht uit. Verder was het veel te veel een zaak van predikanten en professoren gebleven, het heeft de gemeente als zodanig niet gepakt’. Het is Kraemers overtuiging dat er in elke gemeente krachten zullen ontwaken die in wezen de eigenlijke, de geestelijke reorganisatie der kerk betekenen, waar men kerkenraad en gemeente plaatst voor de levenswet om een uit geloof en liefde levende en getuigende gemeenschap te zijn.219
217 H. Kraemer, “Kerkreorganisatie” in:
Woord en Wereld, 14. Ook opgenomen in: De Kerk in
beweging, 23.
218 H. Kraemer, “Kerkreorganisatie”, a.w., 26.
219 H. Kraemer, a.w., 29.
|72|
Kraemers visie op de reorganisatie is dus, dat deze pas werkelijk kan plaatsvinden wanneer er sprake is van de eigenlijke, geestelijke opleving van de gemeente. Dit zal plaatsvinden waar de gemeente op haar roeping wordt gewezen, waarvoor Kraemer zich vooral zal inzetten.
Indië
Kraemer wijst erop, dat ook in Indië in 1933 zo’n brede kerkelijke vergadering bijeen is geroepen en dat deze vergadering uiteindelijk in 1936 resulteerde in het bijeenkomen van een grote synode.220 Indië worstelde namelijk ook met een reglement dat Willem I haar had opgelegd. Deze Indische gebeurtenis die zendingsman Kraemer mee terug nam naar Nederland blijkt een voorbeeld en een voorloper voor de gang van zaken in Nederland te zijn. Uiteindelijk zal Kraemers voorstel voor het bijeenroepen van een brede kerkelijke vergadering ook in Nederland resulteren in een gereglementeerd bijeenroepen van een grote synode. Helemaal uniek is de Indische situatie echter niet te noemen, daar het Kerkopbouwontwerp van 1933 ook al het voorstel bevatte om eenmaal in de drie jaar een brede Algemene Synode te houden, waarin vertegenwoordigers van allerlei zaken zitting hebben. Wel uniek is, dat het in Nederland bij een voorstel bleef, terwijl Kraemer in Indië een werkelijk bijeenkomen van een brede kerkelijke vergadering heeft meegemaakt.
Het is opmerkelijk dat in een periode waarin in de Nederlandse Hervormde Kerk het besef groeide van haar zendingstaak, het juist de overzeese kerken zijn die met haar voorbeeld wegwijzers zijn in de reorganisatiekwestie.
Noordmans reageert op het voorstel van Kraemer. Hij ziet hier opnieuw de behoefte aan een brede algemene synode verwoord. Bezwaar heeft Noordmans echter tegen de voorgestelde invloed van de leken. ‘De ontreddering zou nog groter worden als we leken zover activeerden dat de theologie en de dominees ophielden, zodat alles op het niveau van de zending werd neergedrukt. In zoverre moeten wij ook zeer voorzichtig zijn met het trekken van conclusies uit de jongste geschiedenis van de Indische kerk. Bij ons moet rekening gehouden worden met vele geestelijke kristallisaties van grote waarde. De diepe eeuwigheidservaringen uit de tijd der Hervorming, de psychologische verdieping uit die van het Piëtisme en de gevoelswaarden uit de tijd van het Réveil hebben aan ons kerkvolk een innerlijke ontwikkeling gegeven, waarmee wij zuinig moeten omgaan. Deze dingen weet Kraemer trouwens ook heel goed’, schrijft Noordmans.221 Door de leken uit het plan van Kraemer te schrappen, past Noordmans het voorstel aan de Nederlandse situatie aan, waardoor het tegelijk meer overeenkomsten vertoont met de brede kerkelijke vergaderingen uit eerdere reorganisatievoorstellen. Deze aanpassing zal vervolgens van invloed zijn op de verdere ontwikkeling van de brede kerkelijke vergadering in de Hervormde Kerk.
De synode benoemt een brede kerkelijke vergadering
In navolging van Kraemers artikel bereikte de synode in de loop van voorjaar 1940 een aantal verzoeken om samenroepen van zo’n brede kerkelijke vergadering. Eén van de
220 H. Kraemer en P. Scholten hebben elkaar in
Indië ontmoet al in 1924 waar Scholten op verzoek een
rechtshogeschool mocht voorbereiden. ‘Hij maakte via Kraemer,
toen taalgeleerde van het Nederlands Bijbelgenootschap, met de
zending kennis, een zaak die hem sindsdien zeer nauw ter harte is
gegaan; zo was hij later lange tijd voorzitter van het
Bijbelgenootschap’. G.J. Scholten, WPNR, a.w., 478.
221 O. Noordmans, “Een constituante”, Verzamelde
Werken, V, a.w., 511.
|73|
verzoeken was afkomstig van de Urgentieraad die met het oog op de oorlogstoestand in het leven was geroepen. De synodale commissie van rapport adviseerde de synode om op dit verzoek in te gaan, ‘daar zij gelooft, dat een buitengewone kerkelijke vergadering iets goed uitwerken kan’. Bovendien herkende de commissie achter deze verzoeken het artikel van Kraemer en haalde in de overwegingen ook aan ‘het grote gevaar dat ons volk bedreigt, niet slechts door de oorlog, maar veel meer door de overstroming met de leer van godloosheid en nieuw-heidendom’.222 De Algemene Synode besloot gehoor te geven aan dit verzoek223 en nodigde negentien heren uit zitting te nemen in de commissie, die op voorstel van de President van de Algemene Synode de naam Commissie voor Kerkelijk Overleg krijgt.224 Het is opmerkelijk, dat de Algemene Synode nu wel tot instellen van een brede kerkelijke vergadering overgaat, terwijl voordien dergelijke voorstellen van de hand gewezen werden. De Algemene Synode laat zich gelegen liggen aan deze nieuwe situatie en geeft gehoor aan de argumentatie van één van de verzoekers: ‘De geheel nieuwe verhoudingen in ons vaderland dringen ook de kerk tot een zich nieuw instellen op de haar toevertrouwde taak’.225
Kerkelijk Overleg
De Commissie voor Kerkelijk Overleg komt onder voorzitterschap van Kraemer op 27 augustus 1940 voor haar eerste vergadering samen. Touw schrijft over de betekenis die de arbeid van Kerkelijk Overleg heeft gehad voor de innerlijke vernieuwing der Kerk.226 We zien de breedte van de Hervormde Kerk vertegenwoordigd in de samenstelling van Kerkelijk Overleg. Frappant is wel dat het aantal leden van Kerkelijk Overleg gelijk is aan die van de Algemene Synode: beide bestaan uit negentien leden. Het kleine aantal leden van het bestuurslichaam, dat de Algemene Synode telt, is altijd een kritiekpunt geweest. In de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog zal blijken welke daadkracht een ‘klein’ lichaam kan bezitten, in tegenstelling tot het onverstoorbare ‘rust, rust’ klimaat of het ‘zwijg-adat’, zoals Kraemer het duidt, dat de Algemene Synode zolang kenmerkte.
Het karakter van Kerkelijk Overleg lijkt het meest op de brede vergadering, zoals ook al eerder gewenst was door Noordmans en door de voorstellen van Kerkopbouw. Het is duidelijk niet ingebed in de kerkelijke structuur, zoals voorgesteld in de jongste actie van Kerkherstel, en het kon dus ook zonder reglementswijziging in het leven geroepen worden. Het Overleg is geen nieuwe synode, maar een buiten de structuren om geregeld platform, dat misschien wel één van de belangrijkste taken van een synode op zich neemt: nadenken over en daadwerkelijk leiding geven aan het kerkelijke leven.
222 Handelingen der synode, 1940, 105,
107-109.
223 De synode besloot zich te beperken tot de
aangelegenheden van de eigen kerk en kiest er derhalve niet voor
een ontmoeting met vertegenwoordigers van andere kerken te
arrangeren.
224 Vergadering van 31 juli 1940, Handelingen der
synode 1940, 225. De volgende heren worden uitgenodigd
zitting te nemen in de Commissie voor Kerkelijk Overleg: W.J.
Aalders; J.W.J. Addink; J.A. Bakker; S.F.H.J. Berkelbach van der
Sprenkel; C.W.Th. Baron van Boetzelaer van Asperen en Dubbeldam;
J. Boonstra; J.P. van Bruggen; J. Eykman; B. van Ginkel; K.H.E.
Gravemeyer; Th.L. Haitjema; W.J. Hemmes; G.P. van Itterzon; H.
Kraemer, H. Mulderije; O. Noordmans; P.Scholten; G. Severster; J.
Severijn. Alleen Noordmans bedankt uiteindelijk voor de
uitnodiging.
225 Aldus de inleiding op het verzoek door Kerkopbouw
gedaan in juli 1940, dus middenin de oorlogsnood, Handelingen
der Synode 1940, 106 en 108.
226 H.C. Touw, Het verzet der Hervormde Kerk,
I, 46.
|74|
Noordmans en Kraemer
Noordmans wordt ook benaderd om deel uit te maken van Kerkelijk Overleg, maar hij bedankt voor de uitnodiging. Kraemer wordt voorzitter. Hierin zien we Noordmans, die toch wel gezien kan worden als de man die het breedste draagvlak van de reorganisatiestrijd bij elkaar kreeg achter met name het akkoord en ook achter Ontwerp-1938, waarin confessionelen, ethischen en rechtsvrijzinnigen zich konden vinden, een stapje terug doen uit de leiding van de kerk. Er is sprake van een zekere aflossing van de wacht: Noordmans, die in de dertiger jaren de positie van kerkelijke bruggenbouwer heeft ingenomen, maakt plaats voor Kraemer die symbool van kerkvernieuwing is geworden.227 Noordmans als grote denker was wellicht de belichaming voor de niet in de gemeente wortelende reorganisatiestrijd van ‘professoren en predikanten’, die door Kraemer in zijn artikel kerkreorganisatie even op een zijspoor werden gerangeerd: eerst is het tijd voor activering.
Geestelijke oorlogstijd
Tijdens de eerste vergadering van Kerkelijk Overleg houdt voorzitter Kraemer een rede, waarin hij ingaat op de inhoud van de naam Kerkelijk Overleg.228 Het overleg ziet Kraemer als beraad in geestelijke oorlogstijd. Hoewel het in politieke en nationale zin van het woord oorlogstijd is, vooral sinds de Duitse inval in mei 1940, bedoelt Kraemer het met name in geestelijke zin. ‘De wereld en de kerk, de christenheid en de cultuur bevinden zich in nood en stormgetij. Daar past geen verslagenheid bij, maar juist een omgorden tot de strijd.229 De apostolische vermaning uit Efeze 6 moet eenvoudig en direct ter harte genomen worden betreffende het aantrekken van de wapenrusting Gods, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels’.
‘Dat dit overleg kèrkelijk wil zijn, laat de eigenlijke drijfkracht zien, namelijk de betrokkenheid op de ware en enige kerk. De kerk, d.w.z. de concrete Nederlandse Hervormde Kerk of welke andere kerk ook, die weet dat zij in laatste instantie slechts één der menselijke, al-te-menselijke en tijdelijke organen is voor het werk van de kerk, de ware en enige kerk, is juist door haar betrokkenheid, naar oorsprong en wezen de kerk, een lichaam, een organisatie van geheel enige aard’.230 Kraemer concludeert dat dat dus de geladenheid van het woord ‘kerkelijk’ is, wanneer de Commissie voor Kerkelijk Overleg om de tafel zit. ‘In deze ernst begeven wij ons, omdat wij erin staan, of juister nog: omdat wij erin gezet zijn door God. Het is inherent aan het kerkzijn’.
Opdracht van de kerk
‘De kerk heeft krachtens haar oorsprong en aard een steeds blijvende, onafhankelijk van de wil van haar leden of leiding, bestaande opdracht’, zo gaat Kraemer verder. Deze opdracht is een apostolische opdracht. ‘Gelijk Jezus, de Heer der Kerk, van de Berg der Verheerlijking afdaalde en inging in de platvloerse, maar aangrijpende nood van de wereld, zo is de dienaresse niet meer dan haar Heer. Zij leeft niet alleen door het sterkende, bijwijlen verrukkende weten van haar oorsprong en aard, maar zij is er voor
227 J. Bruin interpreteert de aflossing van
Noordmans door Kraemer als een verschuiving van bezinning naar
bezieling, zonder één van beiden onrecht te willen doen. J.
Bruin, Kerkvernieuwing, 18.
228 Rede door H. Kraemer uitgesproken op de eerste
vergadering van de Commissie voor Kerkelijk Overleg op 27
augustus 1940, De kerk in beweging, 70.
229 H. Kraemer, a.w., 70.
230 H. Kraemer, a.w., 71.
|75|
de wereld, de wereld in nood. De bijbelse visie op de wereld is immers dat zij permanent in nood is, of zij het wil erkennen of niet’.231 Deze tot haar wezen behorende opdracht moet zich concretiseren in de werkelijkheid. Kraemer ziet vervolgens de werkelijkheid in drie vlakken gelegen: 1. de kerk in haar concrete werkelijkheid; 2. de toestand en de nood van ons eigen land en volk; 3. de wereld en ‘de goden dezer eeuw’. Ten aanzien van elk van deze drie gebieden heeft de kerk concrete verantwoordelijkheden en verplichtingen. Kraemer ziet met betrekking tot de concrete werkelijkheid van de kerk drie strategische punten: de top, het grondvlak en de sfeer der oecumene. De top is de leiding der kerk, zoals die te behartigen valt door de synode, de kernlichamen daaruit (de Algemene Synodale Commissie en de Urgentiecommissie) en de dagelijkse leiding van voorzitter en secretaris. Deze top heeft nu de plicht leiding te zijn, niet in de formele, maar in de echte, de volle zin des woords. Kraemer zegt vervolgens dat er na de capitulatie van de 15e mei enige duidelijke, leidende woorden en daden van de top der kerk zijn uitgegaan, wat in vele kringen met diepe dankbaarheid is opgemerkt, maar ook kritiek heeft ontmoet. Met het grondvlak bedoelt Kraemer de afzonderlijke gemeenten. Dit is een nog strategischer punt dan de top, omdat het tot het wezen ener christelijke kerk behoort in de gemeente de levenskern der kerk te zien. Het hoogste doelwit in het kerkelijk leven moet zijn waarachtig-levende en belijdende, dit is in het geloof, de liefde en de hoop werkzame gemeenten.232
Kraemer gaat ook in op de oecumene: ‘Dit doen wij niet omdat wij meeroepen in het koor dergenen, die in ons land koortsachtig, maar helaas veelzins blind zijn, om eenheid roepen en nieuwe eenheden smeden, die grotendeels schijn zijn. Wij noemen de oecumene omdat het moet, omdat het uit de ware aard der kerk volgt innerlijk-verbrijzeld te zijn over vergaande geïsoleerdheid der kerken van elkaar, terwijl zij toch dezelfde Heer belijden, en omdat het tot de ware aard der kerk behoort te bidden, te verlangen en te streven naar een duidelijker manifestatie der gemeenschappelijke gebondenheid aan Christus, het Hoofd’.233
Met betrekking tot het tweede vlak heeft de kerk grote verplichtingen aan het Nederlandse volk. Kraemer ziet ‘dat de Christelijke Kerk in naam van Christus eens de hand op ons volk heeft gelegd, omdat alle volken Hem wettig toebehoren’. ‘De Nederlandse Hervormde Kerk is uit dit gechristianiseerde Nederlandse volk voortgekomen en is ermee gegroeid’. Kraemer ziet een bijzondere band tussen de Nederlandse Hervormde Kerk en het Nederlandse volk: ‘Zij is één der voornaamste schatbewaarsters en uitdeelsters van de menigerlei genade Gods aan dit volk. Het plaatst haar in een diepe gebondenheid van verantwoordelijkheid en verplichting aan ons volk. Vooral thans, nu het in grote nood verkeert. Nu moet het besef dezer gebondenheid springlevend zijn’.234
Het derde vlak betreft de wereld, de goden van deze eeuw. Hiermee bedoelt Kraemer de strijd van de machten in de wereld die van de christelijke kerk een prehistorisch verschijnsel willen maken. Het is ook de strijd met de moderne ontkerstende harde mens, waarmee de christelijke kerk te worstelen heeft en aan wie zij ook het Evangelie moet brengen in apostolische trouw.235 Door de kerk te wijzen op haar wezen en
231 H. Kraemer, a.w., 73.
232 H. Kraemer, a.w., 74.
233 H. Kraemer, a.w., 75.
234 Ibidem.
235 H. Kraemer, a.w., 76.
|76|
roeping, zal zij tot leven gewekt worden, is Kraemers verwachting.
Opvallend in Kraemers rede is de nauwe band tussen de ware en enige kerk en een verschijningsvorm van haar in de empirische Nederlandse Hervormde Kerk. Hiermee schaart hij zich achter de heersende visie, waarvoor in de reorganisatiestrijd al onder leiding van Kerkherstel en Kerkopbouw was gekozen. Het ethische kerkbegrip, dat begin jaren dertig nog zijn partij zong in de discussie, inhoudende dat er geen enkele relatie was tussen de ware kerk en de zichtbare kerk, is ook bij Kraemer niet te vinden. Verdere opvallende items in Kraemers rede zijn de sterk leidinggevende taak van de synode in deze oorlogssituatie, de noodzaak van oecumene, de bijzondere positie en opdracht van de Nederlandse Hervormde Kerk voor het Nederlandse volk. Kraemer vertolkt hier een visie op het wezen en de opdracht van de kerk, die uitgangspunt zal zijn voor het latere reorganisatiewerk en die een belangrijke achtergrond vormt voor de Hervormde Kerkorde.
Militia Christi
Praktische consequenties voor de kerk heeft dit alles, dat zij zich moet wapenen.236 Hiertoe noemt Kraemer zes punten waarop de kerk haar verantwoordelijkheid en verplichting duidelijk kan openbaren en haar weerbaarheid kan verhogen: 1. Door de prediking; de predikanten, stoottroepen der kerk, dienen richtlijnen te krijgen inzake actuele en principiële prediking. In de prediking bezit de kerk een uiterst kostbaar middel tot geestelijke gezondhouding van hare leden en van het volk. 2. Er dient een klein advieslichaam te komen, dat de voorzitter en de secretaris steunt in urgente principiële vraagstukken, waarvoor de kerk in deze bezettingstijd staat. 3. De gemeenteleden behoren gemobiliseerd en geactiveerd te worden. De leden moeten leren rekenschap af te leggen van hun ongetwijfeld christelijk geloof. Evangeliseren is de primaire plicht der kerk. De christelijke gemeente moet zich openbaren als waarachtige gemeenschap, als warme toevluchtsoord voor verslagenen, verdrukten en vervolgden. Intensieve, van het centrum uitgaande, stimulans is hiervoor onmisbaar, want op dit gebied is de kerk het achterlijkst. Het is, volgens Kraemers inzicht, ook de diepste en zuiverste weg tot waarachtige reorganisatie. Hiervoor moet een werkgroep aangesteld worden. 4. Kraemer ziet de noodzaak voor een zeer levend urgentiecontact tussen vele organen van christelijk werk, die zelfstandig werken en toch in zekere zin tegen de kerk aanleunen. Kraemer denkt hier aan: Inwendige zending, uitwendige zending, oecumenisch werk, christelijke mannen en vrouwenverenigingen, de jeugdbeweging, pers, school en diaconie. 5. Interkerkelijk contact en de oecumenische beweging zijn onmisbaar. 6. Tegen de goden van deze eeuw moet goede apologetiek geschreven worden in de christelijke pers.
In deze zes concrete punten geeft Kraemer de geestelijke wapenrusting die bij de Militia Christi der twintigste eeuw past. Hiermee geeft Kraemer het plan de campagne om de geestelijke strijd te beginnen. Deze punten komen inhoudelijk grotendeels overeen met de aandachtspunten die Kerkopbouw al in haar manifest in 1931 en in het Kerkopbouwontwerp-1933 (art. 2) noemde als taken van de kerk: prediking, zending, oecumene en getuigen. Deze kregen later een plaats in Ontwerp-1938 in het voorstel tot de samenstelling van de leden van de brede Algemene Synode.
236 H. Kraemer, a.w., 77-80.
|77|
Werkgroepen en raden
Als uitwerking van deze punten komt Kerkelijk Overleg tot de oprichting van een tiental werkgroepen, te weten Kerk en School, Kerk en Jeugd, Kerk en Zending, Kerk en Ziekenzorg, Kerk en Overheid, Kerk en Prediking, Kerk en Financiën, Kerk en Gemeenteopbouw, Kerk en Pers en Kerk en Kerken.237 Hiervan vinden we in de Handelingen van de synode van 1940 niets terug. Kerkelijk Overleg handelde blijkbaar zelfstandig.
In de benoeming van Kerk en Gemeenteopbouw vindt punt drie zijn concretisering. Gemeenten moeten geactiveerd worden. In deze werkgroep vindt de activiteit van Kerkelijk Overleg zijn spits. Het werk van Kerkelijk Overleg vindt waardering binnen de Algemene Synode en twee jaar na de oprichting van Kerkelijk Overleg wordt gezocht naar een regeling om haar werk meer aan de organisatie van de kerk te binden.238 Op 29 juli 1942 wordt een regeling aangenomen, die aan de Algemene Synode de bevoegdheid geeft raden in het leven te roepen voor de verzorging van algemene belangen der Nederlandse Hervormde Kerk.239 Deze regeling is bedoeld om een voorlopige basis te geven aan de door de synode ingestelde en nog in te stellen raden in afwachting van de verdere ontwikkeling en groei dezer dingen en de verankering daarvan te zijner tijd in de orde der kerk.240
Kenmerkend voor de regeling voor de raden is, dat de Algemene Synode duidelijk de gezagsdragende instantie is. De Algemene Synode is het bevoegde lichaam dat de raden in het leven roept en opheft (art. 1), dat de richtlijnen en verdere aanwijzigen voor hun arbeid geeft (art. 2) en het getal van de leden van de Raad bepaalt (art. 3). Door in de regeling op te nemen dat de Secretaris van de Algemene Synode ambtshalve lid is van de door de synode ingestelde raden (art. 5) wordt een waarborg ingebouwd dat geen handelingen geschieden, die strijden met het beleid dat de Synode meent te moeten volgen. Bovendien mogen raden geen stukken openbaar maken, waartegen het moderamen der synode bezwaar maakt (art. 15). Ook deze bepaling is opgenomen om strijd met het synodebeleid te voorkomen. Om tenslotte de frisheid van de krachten te garanderen worden leden benoemd voor drie jaren (art. 6). Deze regeling is een basisregeling, die gemaakt is in afwachting van een nieuwe kerkorde. Zo zien we dus een tendens om het werk van Kerkelijk Overleg binnen de structuur van de kerk op te nemen, wat een belangrijke achtergrond zal vormen voor het komende kerkordelijke werk.
237 Zie de ‘Besluiten van de Buitengewone
Vergadering van de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde
Kerk gehouden op 27-29 mei 1941 naar aanleiding van de arbeid der
Commissie voor Kerkelijk Overleg’. Zie ook H.C. Touw, a.w. I,
45-46.
238 Tijdens de juli-vergadering van 1942 van de
Algemene Synode brengt de president dank voor de arbeid van de
Commissie voor Kerkelijk Overleg gedaan ten bate van de Kerk. ‘De
arbeid van de Commissie bestond in het geven van adviezen in
verschillende omstandigheden door de nood des tijds veroorzaakt,
maar daarnaast is gebleken, hoe het werk van Kerkelijk Overleg
wijdere perspectieven opent, hoe de Commissie een blijvende taak
in de kerk krijgt en er zeer veel toe kan bijdragen, dat deze
weer meer gaat beantwoorden aan het beeld van de kerk van Jezus
Christus’, aldus de president van de Algemene Synode,
Handelingen der Synode, 1942, 116.
239 Aldus artikel I van de Regeling voor de Raden,
Handelingen der synode, 1942, 138.
240 Handelingen der synode, 1942,
139.
|78|
Spoedig na de eerste vergadering van Kerkelijk Overleg komt op 3 september 1940 de werkgroep ‘Kerk en Gemeenteopbouw’ samen. Het werk van de te benoemen Commissie voor beginselen van Kerkorde heeft één van de belangrijkste wortels in de vernieuwingsbeweging die in het werk van Kerkelijk Overleg en diens werkgroep Gemeenteopbouw gestalte heeft gekregen. Kraemer, de voorzitter van Gemeenteopbouw, schrijft over de innerlijke verbondenheid van deze twee organen: ‘In dit geheel van ‘Kerkelijk Overleg’ is van den beginne aan de nadruk gevallen op ‘Gemeenteopbouw’. Vandaar dat ‘Gemeenteopbouw’ de representatieve term is geworden voor al het nieuwe geluid en al het nieuwe werken’.241 ‘Alleen het inzicht in de kerkelijke situatie en de werkmethode van gemeenteopbouw maken de arbeid van al de andere werkgroepen en raden mogelijk. Wie dit inzicht niet deelt en deze werkmethode niet wil aanvaarden, kan eigenlijk het andere werk niet ernstig nemen’, aldus Kraemer.242 Kraemer beschrijft vervolgens wat Gemeenteopbouw is. ‘Gemeenteopbouw rijst op uit de oerdiepten van de nood en schuld onzer Kerk, en van de heerlijke werkelijkheid van het Evangelie. Gemeenteopbouw, al wordt het openbaar in vele betogen, activiteiten en beweging, is in feite een bepaalde geest, een bepaalde methode, een dwars door en boven alle partijen en richtingen uitgaande houding tegenover het specifieke vraagstuk der Nederlandse Hervormde Kerk dat in termen als ‘richtingsstrijd’en ‘reorganisatie’ zijn meest-typische uitdrukking vindt’.243 Gemeenteopbouw dus als geest en als methode.244
In deze werkgroep hebben zitting: B.J. Aris, J.P. van Bruggen, G.P. van Itterzon, J.C. Roose en W.A. Zeydner, onder voorzitterschap van H. Kraemer. Hiermee is de breedte van de Hervormde Kerk vertegenwoordigd, met uitzondering van de Gereformeerde Bond, wat illustratief is voor de afwijzende houding van de Gereformeerde Bond tegenover Gemeenteopbouw. Hierin ligt al de breuklijn die in de Commissie voor beginselen van Kerkorde verder zichtbaar wordt in de afstand tussen de visie van Severijn en de leidende motieven van de Commissie voor beginselen van Kerkorde. Verder valt op dat de naam Gemeenteopbouw sterk lijkt op de naam Kerkopbouw, wat de inhoudelijke verwantschap accentueert.
Eerste opdracht
Het hoofdpunt van de eerste vergadering van de werkgroep Gemeenteopbouw wordt gevormd door een vraag van de synode, hoe kerk en evangelisaties in nader verband gebracht kunnen worden. Onder deze evangelisaties dient te worden verstaan: een vorm van categoriale gemeente die geen kerkelijke status heeft, maar als vereniging
241 H. Kraemer, “Wat zit achter
Gemeenteopbouw?” in: De kerk in beweging, 158.
242 Ibidem.
243 H. Kraemer, a.w., 159.
244 H. Kraemer over het inzicht in de nood van de
kerkelijke situatie: Gemeenteopbouw ziet de kerk in diepe nood en
schuld, omdat zij haar hoge taak en roeping verzaakt. ‘Haar hoge
oorsprong, de verkondiging, die haar is toevertrouwd en die
openbaar moet worden in de ongescheiden eenheid van de volle
goddelijke boodschap en de vruchten des Geestes, de opdracht, die
haar is opgelegd om Christus’ koningschap over het gehele leven
uit te dragen en apostolisch en dienend tot de wereld uit te
gaan, zijn in onze kerk, zoals zij empirisch existeert en
functioneert, niet de levende, stuwende krachten’.
‘Daarom is er in het spreken en getuigen van Gemeente-Opbouw een
klank van niet te mogen en te kunnen zwijgen, van de nood, die
ons opgelegd is.’ ‘Omdat het geweten der kerk nog steeds niet
geraakt en gewekt is, daarom moet Gemeenteopbouw
volhardend en trouw doorgaan de geest, waarvan zij getuigen wil,
de kerk in te dragen’. Kraemer, a.w., 160 en 161.
|79|
voorziet in een prediking waar de plaatselijke kerkenraad geen verantwoordelijkheid voor wenst te dragen. Zo was de ‘evangelisatie’ de structurele vormgeving van het gegeven dat de Hervormde Kerk het verschijnsel van de richtingen kende.245 Voor deze situatie had Kerkopbouw eerder het voorstel van de huisgemeenten gedaan, dat het uiteindelijk niet gered had.
Het voorstel van Gemeenteopbouw is dan in concreto, dat de mogelijkheid wordt geopend dat (emeriti-)predikanten die aan evangelisaties zijn verbonden, predikant voor bijzondere werkzaamheden kunnen worden bij de plaatselijke gemeente.246 Alleen de vrijzinnigen kunnen zich er in vinden, de anderen vinden het een teruggang tot vóór 1938. Het feit dat de Gereformeerde Bond afwijzend stond tegenover het werk en de gedachte van Gemeenteopbouw, lag mede hierin dat aanvaarding van dit voorstel van Gemeenteopbouw de erkenning van de vrijzinnigheid betekende.247
Basis
Het antwoord dat Gemeenteopbouw geeft op de oorspronkelijke vraag van de synode willen wij hieronder geven, omdat het de basis zal zijn voor de ontmoeting tussen de richtingen en daaruit voortvloeiend ook voor het bijeenkomen van de Commissie voor beginselen van Kerkorde en bovendien bevat het antwoord de formule, die overgenomen zal worden door de Commissie voor beginselen van Kerkorde als basis voor het kerkenwerk. Het antwoord luidde248: 1. dat de toestand der kerk, waarin ook het bestaan der verschillende evangelisaties een vaste trek is geworden, een gevolg is van de gezamenlijke schuld van de gehele kerk en van alle richtingen en groepen, daar de opdracht der kerk en de nood der wereld niet brandend genoeg zijn geweest in onze zielen, in de verantwoordelijke organen der kerk en in de verschillende groepen; 2. langs de weg van een verdrag of wederzijdse uitsluiting der partijen is geen oplossing te verwachten. Alleen God zelf kan ons tot die diepten brengen, van waaruit een nieuw waarlijk christelijk samengaan of uiteengaan mogelijk wordt; 3. op grond van onze doop en het antwoord dat wij daarop in onze belijdenis gegeven hebben en ons organisatorisch verenigd zijn in één kerkelijk lichaam hebben wij als leden der Nederlandse Hervormde Kerk, hoezeer wij mogen verschillen, een verantwoordelijkheid voor elkaar. (...) Wederzijdse negatie is hiermee geheel in strijd. Daarom verzoeke de synode allereerst de kerkenraden, maar ook de evangelisaties, de ander te benaderen en het gesprek te openen; 4. de samenwerking tussen kerkenraden en evangelisaties kunnen kerkelijk alleen plaats vinden in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en op de bodem van de belijdenisgeschriften der Nederlandse Hervormde Kerk; 5. Evangelisaties hebben alleen recht van bestaan wanneer zij een tak van inwendige zending zijn; dat wil zeggen dat haar prediking en arbeid voortkomt uit de begeerte uit te gaan naar degenen die van de kerk vervreemd zijn of voor haar dreigen verloren te gaan.
Als basis voor ontmoeting formuleert Gemeenteopbouw dus: in gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en op de bodem van de belijdenisgeschriften der Nederlandse Hervormde Kerk. Op deze basis verschijnen twee opmerkelijke reacties. Zowel de Gereformeerde Bond als een aantal vrijzinnige predikanten gaan hierop in. Het hoofdbestuur
245 J. Bruin, Kerkvernieuwing, 30.
246 J. Bruin, a.w., 30 en 31.
247 G. van den Berg, “Want ik ben een dienaar”,
28.
248 Handelingen der synode, 1941,
80-82.
|80|
van de Gereformeerde Bond reageert op de bezinning van de synode op de roeping der kerk door te schrijven dat ‘die alleen verwacht kan worden, indien men zich daarbij stelt op de grondslag der Heilige Schrift opgevat in overeenstemming met de drie Formulieren van Enigheid, laatstelijk vastgesteld op de nationale Synode te Dordrecht in 1618-19 gehouden’.249 Verder schrijft het hoofdbestuur, dat juist gereformeerde evangelisaties zijn ontstaan omdat de officiële prediking der kerk te dien aanzien in gebreke is. En dat het daarom van grote betekenis zou zijn, als de synode het daarheen zou kunnen leiden dat de officiële prediking in overeenstemming zij met de meergenoemde belijdenis die toch de belijdenis der kerk is.
Onder de titel ‘Om der Waarheid wil’ publiceert een aantal vrijzinnige predikanten, onder wie Horreüs de Haas, een openbare verklaring. Zij zijn ‘verontrust door kerkelijke verschijnselen van de laatste tijd’. ‘Terwijl zij van harte deelnemen aan de arbeid der geloofsdoordenking en geloofsformulering, verwerpen zij evenzeer van harte het streven om belijdenissen, al of niet in kerkelijk verband vastgesteld, als bindend of alleen geldig op te leggen in plaats van op de bovengenoemde eenheidsbasis het beginsel der Protestantse en geestelijke geloofsvrijheid te handhaven tegen alle willekeur.’ ‘Zij verklaren met diepe bevreemding dat het rapport van Gemeente-Opbouw, waarin onder sub 4 de bovengenoemde basis voor ontmoeting is geformuleerd, is mede ondertekend door het bestuur van de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden’. ‘Immers menen zij, van tweeën één: óf de hier aanvaarde termen van ‘gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift’ en ‘op de bodem van de belijdenisgeschriften der Nederlandse Hervormde Kerk’ moeten worden verstaan in de strenge en gangbare zin van onderwerping aan een bovennatuurlijk, naar zestiende eeuwse trant opgevat bijbelgezag, waarmede de arbeid der eeuwen van een onafhankelijke, critische theologie zou zijn te niet gedaan; óf zij zijn bedoeld in een zo andere en ruimere zin, dat zij in het gegeven verband wel moeten leiden tot misverstand en onwaarachtigheid’. Hoewel dus de Vereniging VVH het Gemeenteopbouwrapport ondertekend heeft, is een deel van de vrijzinnigen het hiermee niet eens. Dit duidt in de eerste plaats op een scheidslijn binnen de vrijzinnige gelederen. Deze openbare verklaring zegt verder dat de door Gemeenteopbouw geformuleerde basis op meerdere wijze uitgelegd kan worden, zowel streng als ruim.
‘Wij geloven en belijden’
De werkgroep Gemeenteopbouw constateerde hoe de kerk door de richtingenstrijd werd verhinderd haar roeping jegens de wereld te vervullen. Een begin van de oplossing zag zij in het kerkelijk gesprek. De richtingen moeten elkaar niet feller bestrijden, ook niet elkaar strijdensmoe dulden, maar zij moeten ontdekken wat het zeggen wil: samen in de kerk te zijn, zo was haar uitgangspunt.250 Hiertoe organiseerde de werkgroep zogenaamde richtingenconferenties. Bovendien nam zij het initiatief voor het opstellen van een geschrift dat werd geschreven door K.H. Miskotte. Onder de titel ‘Wij gelooven en belijden’ formuleerde hij zeven stellingen, die als indiscutabele basis voor het richtingengesprek zouden moeten gelden. Op de richtingenconferentie te Doorn in 1943 bleek de poging van de schrijver zeer geslaagd, aldus Berkhof, die later een
249 Handelingen der synode, 1941,
84.
250 Wij gelooven en belijden, 3.
|81|
inleiding bij de zeven stellingen schreef.251
Wat opvalt is het christocentrische in de stellingen. Het uitgangspunt voor het richtingengesprek is genomen in de christocratie. In de toelichting staat dat de zieke kerk met haar richtingenstrijd alleen genezen kan worden als zij zich herinnert dat ‘niet wij de kerk regeren, maar Christus’. Het indiscutabele ligt in de erkenning van de persoon en het werk van Christus. Dit fundament staat in stelling I: Wij gelooven en belijden, dat de kerk leeft van het Woord Gods, Jezus Christus, gelijk de Heilige Schrift van Hem getuigt’. Het schema van het drievoudig ambt van Christus ligt ten grondslag aan de stellingen II, III en IV, waarin Jezus Christus als priester, profeet en koning wordt beleden.
In de toelichting gaat Berkhof in op de betekenis van dit schema van het drievoudig ambt, ook wel munus triplex genaamd. Hij denkt dat voor menigeen ‘een muffe sfeer van oude catechisatieboekjes en stoffige dogmatieken’ rondom dit schema hangt. Hij bevestigt dat het schema al zeer oud is en zet uiteen dat het stamt uit de oud-christelijke kerk en dat het vooral door de hervormers gebruikt en uitgewerkt is en dat ook nieuwere theologen er niet buiten hebben gekund. Dit is voor Berkhof niet verwonderlijk, daar Jezus immers optreedt als de vervuller der Schriften van het Oude Testament en in de oud-testamentische tijd de Godsopenbaring werd gedragen door de drie figuren: priester, profeet en koning.252
Het geschrift vertoont zeer veel gelijkenis met de Barmer Thesen van 1934. Niet alleen de stijl, ook het christocentrische fundament en het christocratische karakter wijzen op de band tussen dit Nederlandse geschriftje van 1943 en het Duitse van 1934, waarin Karl Barth de hand heeft gehad. Eén opvallend verschil is echter de schematische uitwerking van het christocratische in het munus triplex door Miskotte, wat niet gebeurt in de Barmer Thesen.253 Deze nadruk op het drievoudig ambt van Christus zal later een rol spelen in de visie op de ambten in de Commissie voor de Kerkorde.
Naast een overduidelijke invloed van Barth op dit Nederlandse geschrift kunnen we dus ook spreken van een eigen uitwerking, die Miskotte voor de Nederlandse situatie geeft en waarin de drie ambten van Christus een grote rol spelen. In dit kader is van belang de opmerking van Miskotte bij Barths kerkleer, dat het vraagstuk der ambten nog weinig in Barths gezichtsveld is gekomen.254 Op dit punt vaart de kerk in Nederland dus haar eigen koers.
Gedelegeerden
Tenslotte is nog interessant te vermelden, dat Gemeenteopbouw haar visie de kerk indraagt door middel van de zogenaamde gedelegeerden. Reeds in 1936 ging Kraemer
251 Wij gelooven en belijden, 4.
252 Wij gelooven en belijden, 5.
253 Zie voor de Barmer Thesen paragraaf 1.4.1
254 K. Barth, De Apostolische geloofsbelijdenis.
Voor Nederland bewerkt en van aantekeningen voorzien door K.H.
Miskotte. Miskotte gaat in op Barths ambtsvisie nadat Barth
over de orde in de kerk heeft opgemerkt, dat deze geen
willekeurige zal zijn, maar veeleer die orde, die de uitvoering
van haar opdracht met zich meebrengt. ‘Deze orde ontneemt aan het
kerkelijk ambt zijn waardij en waardigheid niet, door
het te verstaan als de vorm, waarin de gansche gemeente haar
heilige dienst verricht. En zij komt de onmiddellijke verhouding
der leden tot hun Heer niet te na, wanneer sommigen uit haar
midden erkend worden als uitgezonderd tot uitoefening van deze
dienst’, aldus Barth, a.w., 174.
Miskotte merkt hierbij in een noot op dat het vraagstuk der
ambten nog weinig in Barths gezichtsveld is. ‘Men kan ook niet
zeggen dat de principiële fundering van het ambt op enkele
plaatsen in ‘Das Wort Gottes und die Theologie’ en Prolegomena
bevredigend is’. K.H. Miskotte, noot 23, a.w., 340.
|82|
volgens deze methode te werk in de actie van ‘de honderdmannen van Hemmen’.255 Gedelegeerden van Gemeenteopbouw bezochten na een classicale vergadering twee aan twee alle kerkenraden om gedachten uit te wisselen. Door deze methode, die de classicale vergaderingen een bijzonder accent gaven, kreeg de kerk met deze gedelegeerden een nieuw instrument in handen, dat in de Commissie voor beginselen van Kerkorde een rol zal spelen.
Kritiek
Gemeenteopbouw heeft naast de bovengenoemde kritiek op de bekende formule als basis voor kerkelijke arbeid en het kerkelijke gesprek ook kritiek gehad op haar werkmethode. Bruin gaat op deze werkmethode met de nadruk op leidinggeven in: ‘De gangbare interpretatie dat Gemeenteopbouw een kerkelijke vernieuwingsbeweging van onderop was, is dus ons inziens maar zeer ten dele waar…In de beweging van Gemeenteopbouw als vernieuwing is de beïnvloeding van de basis door de leiding middels een norm als appèl de overheersende strategie geweest’.256 In de polariteit ‘van onderop’ en ‘van bovenaf’ lag de nadruk op dit laatste. Kraemers bedoeling was door stimulatie van bovenaf de krachten van onderaf te wekken. Na 1945 speelt ook binnen Gemeenteopbouw de vraag hoelang Gemeenteopbouw een opvoedende rol moet of mag spelen.
Ook Noordmans heeft kritiek op deze werkmethode van Gemeenteopbouw. Hij schrijft aan Scholten: ‘De werkmethode in Gemeenteopbouw is reeds episcopaal en niet presbyteriaal. Een kader wordt gevormd. Boodschappen worden aan vergaderingen voorgelezen, die dan weer uiteen kunnen gaan’. Het gaat in Gemeenteopbouw om statemanship en daadkracht. Nu is volgens Noordmans ‘statemanship’ in die zin wel het laatste wat een kerk is toe te wensen. ‘Rome heeft zich misgaan aan ‘statemanship’, zo reageert Noordmans. Hij stelt hiertegenover dat ‘volharden in de leer der apostelen de vorm van de gemeente is. Deze brede en vaste basis van gemeenteleven moeten wij niet inruilen tegen een kerkelijke staatkunde van episcopale aard. Voor de laatste zijn tijdelijk de voorwaarden aanwezig. Er is geen publiciteit. Maar daarvan mag geen misbruik worden gemaakt. Dat zal, naar wij hopen, niet zo blijven’.257 Verder vreesde Noordmans dat de actie van Gemeenteopbouw van de kerk een beweging wilde maken. Noordmans schrijft aan Scholten: ‘De kerk mag geen beweging worden; geen Nederlandse volksbeweging.258 De kerk wordt alleen door de Heilige Geest geleid en de gaven van de Geest zijn incidenteel. Zij hebben dat verbazingwekkende en onverwachte wat men in een beweging nooit vindt. De kerk kan zich geen vijf jarenplan veroorloven.’ Noordmans vreest dat de kerk haar onschendbaarheid verliest, als zij op gevaarlijke wijze betrokken wordt in wereldse aangelegenheden. In dit kader noemt Noordmans de ongehoorde ‘opdracht’ in 1945 van de synode aan Kerk en Wereld ‘om Nederland te herkerstenen’. Dit vindt hij geschreven in de stijl van een onderneming.
255 J. Bruin schrijft in
Kerkvernieuwing dat ‘Kraemers biograaf A.Th. van Leeuwen
deze actie van Kraemer typeert als Kraemers eerste activiteit van
Gemeenteopbouw’, Bruin, a.w., 25. De methode van deze actie hield
in dat een groep van ongeveer honderd predikanten, gerecruteerd
na een samenspraak van Kraemer met de directoren van de
samenwerkende zendingscorporaties in Oegstgeest, bezoeken zouden
brengen aan kerkenraden. Deze bezoeken zouden worden gebracht, na
een bijzondere classicale vergadering waarop als enige punt ‘de
zending’ stond geagendeerd. Op kasteel Hemmen werd in oktober
1936 ter instructie van de betrokken predikanten een conferentie
gehouden.
256 J. Bruin, Kerkvernieuwing, a.w., 82.
257 Brief van O. Noordmans aan P. Scholten, 25 april
1944, Verzamelde Werken, IX, 725.
258 Brief van O. Noordmans aan P. Scholten, 31
december 1945, Verzamelde Werken, IX, 759.
|83|
‘Hier is iets niet in orde’, zo schrijft hij. Ook aan de synodale boodschappen in de kerkdienst stoort Noordmans zich. Moeten deze boodschappen na de oorlog doorgaan, vraagt hij zich af. ‘Bij bisschoppelijke hiërarchie zijn ze op hun plaats, maar in een presbyteriale kerkorde wordt de dienst erdoor gestoord. Naast de boodschap van Jezus past geen boodschap van een synode. En de ambtsdrager wordt daarbij een ambtenaar. Deze stukken zijn programma’s uit een beweging die in de kerk niet passen en God het werk uit handen nemen dat Hij door de bediening des Woords in de harten wil doen. Zij brengen een secularisering van de kerkdienst mee, waardoor het ambt van karakter verandert’.259
De kern van Noordmans kritiek op Kraemers actie kwam ter sprake toen Noordmans op de predikantenvergadering van 1944 de vraag naar voren bracht naar de specifieke theologie van Gemeenteopbouw, die Kraemer in zijn antwoord scherp en kort samenvat: Wil Gemeenteopbouw met zijn dynamiek eigenlijk de Heilige Geest organiseren? Kraemer beschouwt deze vraag als een waarschuwing tegen zondige overmoed, ja, tegen schennis van de soevereiniteit Gods.260 Kraemer gaat op Noordmans bezwaar in door te wijzen ‘op het diepe misverstand, waaruit de vraag voortkomt. Gemeenteopbouw heeft juist nu reeds bijna vijf jaren betoogt dat haar primaire beginsel alleen is gehoorzaamheid aan het levende Woord Gods, aan het centrum der Schrift, Christus, en daarmee aan de Schrift. Dit betoog houdt eo ipso in, dat geen menselijke activiteit de werkelijke vernieuwing der kerk kan bewerken, want dat die geheel afhankelijk is van Gods soevereine genade en van de Heilige Geest. Wel wil Kraemer erop wijzen dat wij het als een listige verleiding van de duivel moeten leren doorzien, dat wij het beroep op ‘niet door kracht en geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden’ als een dooddoener gebruiken om de staat der kerk onveranderd te laten.’
Tot zover de kritiek op en de wezenlijke vragen aan Gemeenteopbouw. Er is dus kritiek geweest op de leidinggevende, de van bovenaf werkmethode van Gemeenteopbouw. Hierbij constateert Bruin dat de kerkvernieuwing van Gemeenteopbouw zich vooral beperkte tot activiteiten bij leidinggevenden, werkgroepen en de synode en dat het ondanks de bedoeling van Kraemer geen kerkvernieuwing van het grondvlak is geweest. Belangrijk voor het onderhavige onderzoek is dat deze werkmethode van Gemeenteopbouw een grote invloed heeft gehad op de Commissie voor beginselen van Kerkorde.
Naast het richtingenvraagstuk zag Gemeenteopbouw een ander belangrijk obstakel voor de realisering van de kerkvernieuwing in de organisatie van de kerk.261 Gemeenteopbouw erkende de noodzakelijkheid van een totale herordening van het kerkelijk leven en nam het initiatief voor de vorming van een commissie: de Commissie voor beginselen van Kerkorde.262 Deze commissie werd dus vanuit de kerkvernieuwende beweging van Gemeenteopbouw geboren. Zij besefte dat het reorganisatievraagstuk van de kerk
259 O. Noordmans in “Kerk of beweging”,
februari 1946, Verzamelde Werken, V, 520-525.
260 H. Kraemer, De roeping der Kerk,
’s-Gravenhage 1945, 81-83.
261 Het verslag van Gemeente-Opbouw over de periode 1
mei 1941 - 1 mei 1942 vermeldt in de volgende zin het hoofddoel
van de commissie: ‘Dat het de werkgroep ernst is met haar streven
naar een der Kerk waardiger orde, bewees zij door het initiatief
te nemen tot de vorming van een subcommissie voor ‘Beginselen
van Kerkorde’, verslag werkgroep Gemeenteopbouw, archief
Hervormde Kerk.
|84|
opgelost moest worden door de richtingen te samen. Dit blijkt ook uit de samenstelling van de Commissie voor beginselen van Kerkorde: de leden vertegenwoordigen zoveel mogelijk de richtingen binnen de Hervormde Kerk. Overigens werden er alleen mensen benoemd, die nog niet actief deelnamen aan een van de vroegere ontwerpen en commissies of aan hun bestrijding, om zo min mogelijk oud zeer op te roepen.263
In februari 1942 werden als leden benoemd: P. Scholten (voorzitter), J.N. Bakhuizen van den Brink, J. Lindeboom, J. Severijn, E. Emmen en H.C. Touw.
Lindeboom vertegenwoordigde de vrijzinnige Hervormden.264 Severijn was vanaf 1940 voorzitter van de Gereformeerde Bond. Terwijl deze mannen ver uit elkaar liggende stromingen binnen Nederlandse Hervormde Kerk vertegenwoordigden, vormden de overige commissieleden tussenliggende schakeringen. Bijna als vanzelfsprekend wordt Scholten weer uitgenodigd het voorzitterschap van deze reorganisatiepoging op zich te nemen.
Lindeboom en Touw hebben bedankt voor het lidmaatschap en in hun plaats werden H. de Vos en A.A. van Ruler benoemd.265 Hoewel de archieven van Gemeenteopbouw niets vermeldden over de reden voor het bedanken, beschouwen de leden van de Commissie voor beginselen van Kerkorde het weigeren van Lindeboom als een signaal van onbehagen.266 Als de commissie in februari 1943 haar eerste vergadering houdt, blijkt dat ook de volgende heren lid zijn van de commissie: S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel267, K.H.E. Gravemeyer (Secretaris Generaal van de synode) en H.M.J. Wagenaar (secretariaat van de synode).
262 Handelingen der synode, 118.
263 Zie ook brief van P. Scholten aan O. Noordmans van
12 mei 1942 vanuit Hotel Smeets-Huyzen, Valkenburg (L): ‘Ik ben
door de Duitse autoriteit ontslagen als hoogleraar en mij is als
verblijfplaats Valkenburg aangewezen’. ‘Van alle practische
arbeid ben ik nu afgesneden. Daartoe behoorde ook het
voorzitterschap van een der subcommissies van Kerkelijk Overleg,
nl. van die van Beginselen van Kerkorde. Ge weet, dat de
reorganisatie voorlopig was opgeschort: men achtte het er nu de
tijd niet voor, hoopte ook dat de veranderingen, wier
noodzakelijkheid erkend werd, van onder op uit het werk zelf
zouden opkomen. Die verwachting is in zoverre vervuld, dat uit de
arbeid in de subcommissie van Gemeenteopbouw – die waarlijk niet
gemakkelijk was, maar die toch wel vruchten draagt - de
noodzakelijkheid bleek toch zich de vraag te stellen, of niet in
enige vorm, zonder de richtingsstrijd te ontketenen of oud zeer
uit de strijd over ons ontwerp van 1938 op te roepen, met de
reorganisatie een aanvang moest worden gemaakt. Die taak werd aan
de genoemde subcommissie opgedragen, ik werd met het
voorzitterschap belast; overigens werden er alleen mensen in
benoemd, die nog niet actief deelnamen aan een der vroegere
ontwerpen en commissies of aan hun bestrijding’. O. Noordmans,
Verzamelde Werken, IX, 693.
264 Johannes Lindeboom (1882-1958) was hoogleraar voor
kerk- en dogmengeschiedenis te Groningen van 1914-1952; van
1929-1936 was hij voorzitter van de Vereniging van Vrijzinnige
Hervormden. In 1931 werd hij lid van het hoofdbestuur van
Kerkopbouw.
Lindeboom was voorzitter van een studiecommissie van de
Vereniging van Vrijzinnige Hervormden, die in 1937 met een
rapport kwam betreffende het wezen en de taak van de Hervormde
Kerk. Onder II. spreekt het rapport uit ‘De Vereeniging van
Vrijzinnige Hervormden in Nederland stelt zich ten doel, de
Nederlandse Hervormde Kerk te handhaven in haar Protestantsche
eenheid, waarbij haar karakter als volkskerk bewaard blijve; dit
karakter onderstelt vrijheid van gelooven en belijden voor
verschillende Christelijke overtuigingen, welke vrijheid in
kerkelijke reglementen zoo volledig mogelijk behoort te worden
uitgedrukt’. Van deze studiecommissie waren o.a. ook lid: H. de
Vos, B.J. Aris, C.J. Bleeker, G. Horreüs de Haas en F. Tammens.
Als adviserende leden waren J. Boonstra en K.A. Beversluis
aanwezig. Zij waren respectievelijk de voorzitter en de
secretaris van de Vereniging voor Vrijzinnige Hervormden. H.
Bartels, a.w., 130.
265 Verslag van de vergadering van ‘Kerk en
Gemeenteopbouw’ op woensdag 3 februari 1943. Zie ook Cie.
Werkorde, 3.
266 Cie. Werkorde, 93.
267 S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel was als
hoogleraar preadviserend lid aanwezig bij de behandeling van
Ontwerp-1938 tijdens de buitengewone synodevergadering in januari
1938.
|85|
Opdracht
De opdracht voor de Commissie voor beginselen van Kerkorde is om door het bestuderen van beginselen over de richtingenstrijd heen te komen. Twee centrale problemen komen in deze opdracht bij elkaar: zowel het oplossen van het richtingenvraagstuk, als het komen tot een nieuwe organisatie. Gemeenteopbouw vindt het belangrijk om ook ten aanzien van het kerkordevraagstuk over de richtingenstrijd heen te komen. Dit komt in de samenstelling van de commissie tot uiting. Bovendien heeft een nieuwe organisatie alleen kans van slagen als alle of zoveel mogelijke richtingen binnen de kerk zich hierin kunnen vinden. In verschillende verslagen komen we tegen dat het Gemeente-Opbouw ernst is met haar streven naar een der kerk waardiger organisatie.268
268 Het verslag van de werkzaamheden van de werkgroep ‘Kerk en Gemeente-Opbouw’ over de periode 1 mei 1941 - 1 mei 1942, archief van de Nederlandse Hervormde Kerk.