|31|
Noten
1. J.C. van Dongen, geboren 1907, onder meer predikant te Zutphen (1945-1953), promoveerde in 1964 op het proefschrift Vervreemding en dienst: verkenning van een diaconia alienatorum, 's-Gravenhage 1964; overleden in 1983.
2. Vgl. Handelingen van de vergaderingen van de generale synode der Nederlandsche Hervormde Kerk ten jare 1948, 106; vgl. ook: J.C. van Dongen, De nieuwe Kerkorde en wij gemeenteleden, ’s Gravenhage 1951, 84v. De suggestie van ds. Van Dongen om van de bijzin een hoofdzin te maken, eerder ook gedaan door ds. Bakker (Handelingen 1948, 104) wordt echter als bij voorbaat door de praeses van de synode afgewezen om het niet te belijdend te maken (“Anders ... ontstaat er iets dat meer een belijdenis is”, Ibid., 104).
3. Concept Kerkorde van de Verenigde Protestantse Kerk in eerste lezing met de toelichting van de werkgroep Kerkorde, uitgegeven als katern in: Kerkinformatie, 1994/3. Terecht wijst Schippers erop, dat het misverstandwekkend kan zijn te spreken van een ‘nieuwe’ kerkorde, vgl. K. Schippers, ‘Ecclesiologische implicaties van het concept kerkorde van de verenigde reformatorische kerk in Nederland’, Praktische Theologie 20(1993), nr. 3, 236-248, hier 236v.
4. Zie onder, pag. 25.
5. Gezamenlijke vergaderingen van de generale synoden van de NHK, de GKN en de ELK op 25, 26 en 27 oktober 1990, Leidschendam/Leusden/Woerden 1990, 20.
6. Overigens kent ook de vigerende GKO wel bepalingen die het strikt juridisch reglementerende in belijdende zin te boven gaan, niet name waar het gaat om de relatie van de kerken tot Israël, om zending en evangelisatie, om de oecumene en om de plaats van de kerk ten opzichte van overheid en samenleving. Zie b.v. art. 88a lid 1, art. 89 lid 1, art. 94, art. 127 lid 1, art. 128 lid 1, art. 130, art 132 lid 1, art. 133, art. 134 lid 1 GKO.
7. Vgl. HKO, art. I en XXV.
8. Vgl.: A. Wind, Zending en oecumene in de twintigste eeuw, deel 1, Kampen 1984, 237-244, en: H. Krüger, ‘The Life and Activities of the World Council of Churches’, in: H.E. Fey (red.), The Ecumenical Advance — A History of the Ecumenical Movement, Vol. 2 (1948-1968), Geneva 1970, 27-62, m.n. 29-33.
9. De Wereldraadsassemblee van Canberra 1991 omschreef de eenheid die wij zoeken in termen van koinonia. Daarbij werd onder meer gesteld: “The goal of the search for full communion is realized when all the churches are able to recognize in one another the one, holy, catholic and apostolic church in its fullness. This full communion will be expressed on the local and the universal Ievels through conciliar forms of life and action” (M. Kinnamon (red.), Signs of the Spirit — Official Report Seventh Assembly, Canberra, Australia, 7-20 February 1991, Geneva/Grand Rapids 1991, 173).
10. Zie de betrokken teksten in: J.M. Vlijm/H.W. de Knijff (red.), Elkaar verstaan — Overwegingen na de Verklaring van Overeenstemming van de NHK en de GKN, ’s-Gravenhage 1991, hier resp. 166 en 82.
|32|
11. De vierde Algemene Vergadering van de Leuenberger Kirchengemeinschaft in Wenen (mei 1994) gaf onlangs een aanzet door de aanvaarding van een document onder de titel: Die Kirche Jesu Christi — Der reformatorische Beitrag zum ökumenischen Dialog über die kirchliche Einheit. In een brief aan de participerende kerken werd gesteld: “Zum evangelischen Verständnis der Kirche ist erstmals seit der Reformation ein gemeinsamer Text erarbeitet worden”. De documenten van deze Algemene Vergadering zullen vermoedelijk worden gepubliceerd in een uitgave van Verlag Otto Lembeck, Frankfurt am Main.
12. Zie voor de ontwikkelingen in de ELK rond 1816: P. Estié, De stichting van een kerkgenootschap — ontstaan en aanvaarding van het Algemeen Reglement van 1818 voor het bestuur der ELK, Amsterdam 1982.
13. Zie o.a.: Th.L. Haitjema, Nederlands Hervormd Kerkrecht, Nijkerk 1951, 41-111; vgl. ook ‘Hoofdmomenten uit de reorganisatiestrijd in de Nederlandse Hervormde Kerk’, bijlage nr. 1 in: O. Noordmans, Verzamelde Werken, V, Kampen 1984, 638-648.
14. De worsteling van de NHK om zichzelf te bevrijden van de bestuursorganisatie van 1816 kreeg een nieuwe impuls, toen de algemene synode in 1927 op dringend verzoek van de Confessionele Vereniging besloot een commissie voor de reorganisatie te benoemen die geheel bestond uit voorstanders van een reorganisatie in presbyteriale zin (vgl. Haitjema, Nederlands Hervormd Kerkrecht, 79). Het daaruit resulterende Ontwerp-1929 werd in januari 1930 toch weer met de vanouds bekende stemmenverhouding van 10-9 verworpen, maar de teerling was nu geworpen.
15. Rond de ecclesiologie van het verworpen concept verenigde zich het ‘Nederlands Hervormd Verbond tot Kerkherstel’. Zie: H. Bartels, Tien jaren strijd om een belijdende kerk, ’s-Gravenhage 1946, 34-40.
16. Te vinden in: Ibid., 225-337; Bartels dateert dit ontwerp in 1934, vgl.: Haitjema, Nederlands Hervormd Kerkrecht, 82, 113 noot 1.
17. Dit ontwerp kon geschreven worden door een volgende reorganisatie-commissie, door de synode aangewezen op grond van een gezamenlijk verzoek van beide organisaties (vgl. ook het Accoord van 1936, bij Bartels, Tien jaren strijd, 114vv.). In eerste lezing werd dit ontwerp ongeamendeerd aanvaard, en ter fine van advies voorgelegd aan provinciale kerkbesturen en classicale vergaderingen. Zover was het in de reorganisatiestrijd nog niet gekomen, maar verder zou het ook nu nog niet komen: verzet uit zowel de rechtervleugel (de Gereformeerde Bond) als de uiterste linkervleugel van de kerk leidde tot consideraties die de synode tot de conclusie brachten, dat aanvaarding in tweede lezing niet wenselijk zou zijn.
18. W. Balke en H. Oostenbrink-Evers (red.), De Commissie voor de Kerkorde (1945-1950) — bouwplan, agendastukken en notulen van de vergaderingen ter voorbereiding van de nieuwe kerkorde (1951) van de Nederlandse Hervormde Kerk, ’s-Gravenhage 1993.
19. Ibid., 2.
20. Ibid., 6.
|33|
21. Bartels, Tien jaren strijd, 227, cursivering van mij, LJK. De tekst van dit ontwerp is deels ook te vinden in bijlage nr. 2 in: Noordmans, Verzamelde Werken, V, 651-659. Vgl. de formulering van een van de taken van deze NHK in art. 2: “het onderhouden van betrekkingen met andere deelen van de Eene Algemeene Christelijke Kerk” (652).
22. Bartels, Tien jaren strijd, 231, 233; Het Ontwerp-1938 is deels te vinden in Noordmans, Verzamelde Werken, V, 660-663, zie m.n. art. 8, waar zowel de fundamentele uitspraak als de oecumenische taak uit het ontwerp-1933 weer terug te vinden zijn. Dit artikel wordt ook in extenso geciteerd in: Haitjema, Nederlands Hervormd Kerkrecht, 87v.
23. Het Algemeen Reglement van 1816 zegt in art. 9: “De zorg voor de belangen, zoo van het christendom in het algemeen, als van de hervormde kerk in het bijzonder, de handhaving harer leer (...) en de aankweeking van liefde voor Koning en Vaderland, moeten steeds het hoofddoel zijn van allen, die in onderscheidene betrekkingen met het kerkelijk bestuur belast zijn”, en in art. 12: “Geene kerkelijke vergadering vermag te corresponderen met buitenlandsche kerken, zonder voorafgaande toestemming van Zijne Majesteit den Koning” (J.C.A. van Loon, Het Algemeen Reglement van 1816, Wageningen 1942, 224v.; art. 12 is vervallen in 1852.). Een nadere typering van de relatie van de NHK tot de una sancta ontbreekt. Na de wijziging van het Algemeen Reglement in 1852 spreekt art. 11 over “de Christelijke Kerk in het algemeen” (Bartels, Tien jaren strijd, 238) in plaats van “het christendom in het algemeen”, waarin althans iets meer aandacht voor het kerkelijk karakter van de una sancta doorklinkt. Vgl. ook: O. Noordmans, ‘Kerkelijk denken voorwaarde voor kerkorde’, in: O. Noordmans, Verzamelde Werken, V, 430-485, hier m.n. 469.
24. W. van ’t Spijker, De Kerk bij Hendrik de Cock, Apeldoomse studies 21, Kampen 1985, 8.
25. Vgl. ook: S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel, ‘De Kerk’, in: dezelfde e.a., De openbaring der verborgenheid, Baarn 1934, 125-142; een citaat: “De kerk, die geloofd wordt, heeft daarmee het type van een alleen theologisch te hanteeren object gekregen; zij is er ten opzichte van het geloof; zij staat voor dat venster; die uit een ander venster van zijn bewustzijn naar een andere hemelstreek ziet, ontwaart niet eene, heilige, algemeene, Christelijke kerk, al telt hij de torenspitsen misschien bij tientallen. De kerk die geloofd wordt, is bij God, zij is bij Hem één, bij Hem heilig, bij Hem algemeen, bij Hem ‘in Christus’. Maar daarom is zij niet alleen verborgenheid; hoe zouden wij er dan over spreken, en zooveel over spreken? Zij wordt ‘geopenbaard’, maar is een geopenbaarde verborgenheid. Met geopenbaard bedoelen wij: van God aan menschen geschiedende. Daarmee is de kerk ‘geschiedenis’ geworden en wordende, daardoor is zij kenbaar, zichtbaar zoo gij wilt, en voorwerp van meer dan alleen van het geloof” (128).
26. Handelingen 1948, 106.
27. Zie voor het volgende: Handelingen van de vergaderingen van de generale synode der Nederlandse Hervormde Kerk ten jare 1950/1951, II, 1261vv.
28. Ibid., 1262.
29. Handelingen 1948, 106.
30. P. van den Heuvel, De hervormde kerkorde — een praktische toelichting, ’s-Gravenhage 1991, 40; Van den Heuvel spreekt ook over ‘openbaring van het Lichaam van Christus’ als typering van de plaatselijke gemeente (27); let ook op de plaats van deze gedachte in de
|34|
belofte, naar de bepalingen van de HKO af te leggen door de kerkelijke hoogleraren (207) en door de proponenten (212). Vgl. ook: H.B. Weijland, Om de vrijheid van het Woord — Over het kerkverenigend karakter van artikel I, lid 1-4 van de Ontwerp Kerkorde, serie Kamper Oraties, nr. 1, Kampen 1993, 16.
31. Vgl. Gezamenlijke vergadering van de (generale) synoden van de NHK, de GKN en de ELK op 8, 9 en 10 oktober 1992, Leidschendam/Leusden/Woerden 1992, 75, 115-118; vgl. voorts de Toelichting in de officiële uitgave, Kerkinformatie 1994/3.
32. G.D.J. Dingemans, Een huis om in te wonen — Schetsen en bouwstenen voor een Kerk en een Kerkorde van de toekomst, ’s-Gravenhage 1987, 212-216.
33. Zie boven, noot 23.
34. Vgl. Dingemans, Een huis om in te wonen, 64.
35. Vgl. ook de uitspraak van Haitjema, dat de aanduiding ‘deel’ “juridisch ietwat gemakkelijker te hanteren zou zijn”; Haitjema, Nederlands Hervormd Kerkrecht, 113.
36. Vgl. Algemeen Reglement van 1816, art. 12: "Geene kerkelijke vergadering vermag te corresponderen met buitenlandsche kerken, zonder voorafgaande toestemming van Zijne Majesteit den Koning” (J.C.A. van Loon, Het Algemeen Reglement van 1816, 224v.).
37. Vgl. Dingemans, Een huis om in te wonen, 113v.
38. Vgl. Ibid., 51-55 en 116-136.
39. Ibid., 79.
40. Ibid., 80.
41. Vgl. Ibid., 82.
42. Ibid., 130; vgl. ook G.D.J. Dingemans, ‘Kerkorde als ecclesiologische vormgeving’, in: W. van ’t Spijker/L.C. van Drimmelen (red.), Inleiding tot de studie van het kerkrecht, Kampen 19922, 215-228, waar de kerk wordt aangeduid als “een schepping van de Geest”, een “nieuwe gestalte van Gods genade” en “een gestalte van de Geest” (223).
43. Vgl. voor de tussenpositie tussen congregationalisme en episcopalisme die de kerken met een presbyteriale kerkorde in de oecumene kenmerkt ook: A. Houtepen, Een asymmetrische dialoog — Historische kanttekeningen bij de onderlinge erkenning van de kerkelijke ambten, Utrechtse Theologische Reeks 22, Utrecht 1994, 11.
44. Zie voor het volgende: L.J. Koffeman, Kerk als sacramentum — de rol van de sacramentele ecclesiologie tijdens Vaticanum II (diss.), Kampen 1986, 167-173.
45. “..ut omnes Christiani (..) in unius unicaeque Ecclesiae unitatem congregentur quam (..) inamissibilem in Ecclesia catholica subsistere credimus.., Unitatis Redintegratio, 4; vgl. Koffeman, Kerk als sacramentum, 172.
|35|
46. Congregatie voor de Geloofsleer, ‘Brief aan de bisschoppen van de Katholieke Kerk over enkele aspecten van de Kerk als Communio’, Nederlandse vertaling in: Een-twee-een/Kerkelijke Documentatie 20 (1992), nr. 8, 11-18; hier 12.
47. De tekst is in Duitse vertaling te vinden in: Herder Korrespondenz 47(1993), 406-411, onder de titel: ‘Kirche als Gemeinschaft — Ein vatikanischer Kommentar zum Communio-Schreiben der Glaubenskongregation’; hier 410, cursivering van mij, LJK; even verder wordt onbekommerd gesproken van ‘deze identificatie van de kerk van Jezus Christus met de RKK’, en wordt ook verwezen naar ‘subsistit in’ in UR 4. Het primaat van de bisschop van Rome is “gemäß dem Willen Christi ein der Struktur der Kirche angehörendes Element”, vgl. LG 18, met nog wel een lichte nuance substantie-uitdrukkingsvormen. Juist het primaat heeft oecumenische betekenis (vgl. 411).
48. Ik deel die analyse. Zie Koffeman, Kerk als sacramentum, 163-185; Van Eijk wijst het verwijt van sacralisering af, zie A.H.C, van Eijk, ‘The Church as Sacrament — A Contribution to Ecumenical Understanding’, Bijdragen 48(1987), 234-258, hier 244, en dezelfde, ‘Notitie — De sacramentaliteit van de kerk in het oecumenisch gesprek’, Bijdragen 49(1988), 195-206, hier 201; in het laatstgenoemde artikel stelt Van Eijk zich wel de vraag, “of je vroeg of laat toch niet stuit op een fundamenteel verschil, dat zich vroeger vooral in de soteriologie (christologie) en in de antropologie openbaarde, maar op het ogenblik juist in de ecclesiologie..” (201); vgl. ook: L.J. Koffeman, ‘Het bijzondere van het kerkelijk ambt’, Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 91(1991), 28-43, m.n. 42v.
49. A.H.C, van Eijk, ‘Ordained Ministry: Divine Institution and Historical Development — Reflections on a Roman Catholic Response to the Lima Report’, One in Christ 27(1991), 352-367; voorts: dezelfde, ‘Kerkstructuur als historisch gegeven — Overwegingen bij enkele oecumenische teksten en de antwoorden erop vanuit de rooms-katholieke kerk’, Tijdschrift voor Theologie 33(1993), 219-240.
50. Vgl. met name de bijdrage van Ernst Käsemann aan de Vierde Wereldconferentie voor Faith and Order (Montreal 1963): ‘Begründet der neutestamentliche Kanon die Einheit der Kirche?’, later verschenen in: dezelfde, Exegetische Versuche und Besinnungen, Göttingen 1986, 86-95.
51. Vgl. Houtepen, Een asymmetrische dialoog, 29.
52. Een illustratie van deze problematiek is te vinden in de brief van het Nederlands r.k. episcopaat In Christus’ naam — Herderlijk schrijven over woord, sacrament, ambt en wijding, Utrecht 1992, 17; wat vele gelovigen beleven als de ‘macht’ van de bisschoppen ervaren zij zelf veeleer als ‘onmacht’.
53. Reactie van de generale synode van de NHK en van de generale synode van de GKN op ‘Doop, Eucharistie en Ambt’ (verklaringen van de Commissie voor Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken, Lima, Peru, 1982), in: T. Brattinga e.a. (red.), Oecumenisch Vademecum, ’s-Hertogenbosch 1991, Li 19-34, hier Li 31.
54. B. Wallet (red.), Kerkelijk gesprek — Een uitgave van de Raad van deputaten Samen op Weg, Leusden 1993, 31.
55. Vgl.: H. Dombois, Das Recht der Gnade, Ökumenisches Kirchenrecht II, Grundlagen und Grundfragen der Kirchenverfassung in ihrer Geschichte, Bielefeld 1974, 103vv.
|36|
56. Van Eijk, Kerkstructuur als historisch gegeven, 237.
57. Tijdens de behandeling in de combi-synode van oktober 1993 werd hierop van verschillende kanten gewezen; uiteindelijk resulteerde dit in één aanpassing: in art. V, lid 5, werd de epiclese, de aanroeping van de Geest, als essentieel element van de bevestiging in het ambt opgenomen. Verder wordt de heilige Geest alleen genoemd in art. I, lid 3 en in art. VII, lid 3.
58. G.D.J. Dingemans, Kerkorde als ecclesiologische vormgeving, 223; zie voor het volgende 223vv.
59. Vgl. Doop, Eucharistie en ambt — Verklaringen van de Commissie voor Geloof en Kerkorde van de Wereldraad van Kerken, Lima, Peru, januari 1982, Amersfoort 19832, Ambt 19-25.
60. Vgl. met name: Van Eijk, Ordained Ministry, 355.
61. Vgl. voor het volgende: Van Eijk, Kerkstructuur als historisch gegeven, 238-240.
62. Vgl.: M. Thurian (red.), Churches respond to BEM — Official responses to the ‘Baptism, Eucharist and Ministry’ text, VI, Genève 1988, 27. Vgl. ook de beoordeling van de oecumenische beweging door Vaticanum II: “Qua gratia permulti ubique homines permoti sunt atque inter fratres quoque nostros seiunctos amplior in dies motus, Spiritus Sancti fovente gratia, exortus est ad omnium Christianorum unitatem restaurandam”, Unitatis redintegratio, 1.
63. Van Eijk, Kerkstructuur als historisch gegeven, 239.
64. In de GKO vindt men slechts enkele bepalingen die enigszins aan een ius divinum doen denken: “De ambten, waaraan in opdracht van Christus het dienstwerk in de gemeente is toevertrouwd, zijn... enz” (art. 2 lid 1 GKO), en: de kerkelijke vergaderingen “hebben, elk naar eigen aard, een kerkelijk gezag, haar door Christus verleend” (art. 28 lid 1 GKO). De HKO stelt in art. IV lid 1: “Om deze orde der Kerk van Christuswege te onderhouden en in de verscheidenheid der diensten te voorzien, zijn er de volgende drie ambten, dat der dienaren des Woords, dat der ouderlingen en dat der diakenen”.
65. In de nieuwe kerkorde zijn verder geen structuurelementen te vinden die kennelijk als zodanig direct van beslissend belang zijn voor het wezen van de kerk als ‘gestalte van de una sancta’. De gemeente wordt vergaderd rondom Woord en sacramenten (art. III lid 1). De nieuwe kerkorde zet dan het algemeen priesterschap voorop (art. IV lid 2). Maar dit is daarmee nog niet iure divirto een structuurelement geworden — als het algemeen priesterschap al als structuurelement kan worden beschouwd. Het ambt is er zeker niet uit af te leiden. De gemeente vervult haar roeping onder leiding van de kerkeraad (art. IV lid 3) — deze kerkeraad wordt hier eigenlijk nogal onverhoeds geïntroduceerd!
66. Zie boven, pag. 17.
67. CA VII, geciteerd naar: Lutherse geschriften: belijdenisteksten van een kerk, ’s-Gravenhage 1987, 155.
68. CA V, geciteerd naar: Ibid., 155.
|37|
69. Zie boven, noot 11. In Die Kirche Jesu Christi vindt men dezelfde theologische lijnen. Voor de voortgaande ontmoeting — zo niet samenbinding — van de lutherse en de gereformeerde traditie kan de Leuenberger Kirchengemeinschaft inderdaad van grote betekenis blijken te zijn.
70. Vgl. Doop, eucharistie en ambt, Eucharistie 27.
71. Vgl. Ibid., Eucharistie 14-18, m.n. 16: “De hele viering van de eucharistie heeft een epicletisch karakter, omdat ze afhankelijk is van het werk van de Heilige Geest”.
72. Vgl. Groeiende herkenning — Reaktie van Nederlandse kerken en kerkelijke organen op het Eindrapport Maaltijd des Heren en Kerkelijk Ambt, ’s-Hertogenbosch 1991, 11. Houtepen pleit in zijn Een asymmetrische dialoog voor de mogelijkheid van een ‘omkering van de bewijslast’. Zijn conclusie: “De theologiegeschiedenis en de historische praktijk van de meeste tradities bewijst, dat op dit punt veel meer mogelijk is dan tot dusver werd gedacht en dat een presumptie van de geldigheid c.q. de waarachtigheid van ambt en sacramenten in de kerken die deelnemen aan het oecumenisch gesprek voor de hand ligt” (43).
73. In het document Die Kirche Jesu Christi wordt in paragraaf 2.5.1.2. ook het drievoudig ambt in een synodaal-presbyteriale ordening als ‘dienst aan de eenheid’ gekenschetst. In Wenen was geen meerderheid te vinden voor verdergaande formuleringen als ‘dienst aan de zichtbare eenheid’ of ‘teken van zichtbare eenheid’.
74. Van Eijk zelf neemt deze consequentie feitelijk, door de drievoudigheid van het ambt nadrukkelijk te relativeren; vgl. Van Eijk, Ordained Ministry, 358vv.
75. Zie boven, noot 30.
76. Vgl. Van Ruler over de woorden ‘bestaat uit’ in art. I HKO, ook overgenomen in art. II lid 2 van de nieuwe kerkorde, in: Handelingen 1948, 105, zie ook onder, noot 85.
77. Gecompliceerder ligt het bij de multi-confessionele organisaties. Kan ook de Conferentie van Europese Kerken of de Wereldraad van Kerken worden gezien als ‘gestalte van de una sancta’, als een eigen vorm van kerk-zijn? Een gezamenlijk positief antwoord van de lidkerken op die vraag is op dit moment onvoorstelbaar, maar eerste stappen in die richting zouden van groot belang zijn in de oecumene, tegen de achtergrond van de Toronto-verklaring die tot nu toe officieel het laatste woord terzake is. Zie boven, noot 8.
78. ’The Church: Local and Universal — A Study Document Commissioned and Recieved by the Joint Working Group’, Appendix A in: Joint Working Group between the Roman Catholic Church and the World Council of Churches, Sixth report, Geneva 1990, 23-37
79. Vgl. Ibid., nr. 18.
80. Vgl. Ibid., nr. 5.
81. Vgl. Ibid., nr. 12. Daarmee is echter de vraag naar de prioriteit nog niet beantwoord. Het document spreekt in eschatologisch en pneumatologisch perspectief van een simultaneïteit van lokale en universele kerk. De universaliteit van Gods heilsplan impliceert een zekere prioriteit voor de universele kerk, maar in de concrete historische situatie van Pinksteren had het lokale prioriteit.
|38|
Vgl. Ibid., nr. 22 en 23; vgl. echter ook recente Vaticaanse documenten (zie boven, pag. 13); de koinonia-ecclesiologie maakt het derhalve mogelijk, graden van werkelijke gemeenschap te onderscheiden. Het document leunt hier zwaar op Vaticanum II. Ook gedeeltelijke en incomplete gemeenschap kan werkelijke gemeenschap zijn (nrs. 26, 34); overigens, praktisch elke christelijke traditie gaat ervan uit, dat binnen de eigen traditie van volledige kerkelijke gemeenschap sprake is, nr. 32; inzoverre kan elke traditie m.b.t. de anderen spreken van onvolledige, maar werkelijke gemeenschap; de vraag waar het om draait is die naar de elementen of criteria.
82. Vgl. Ibid., nr. 41: ‘canonical expression of communion’.
83. Ibid., nr. 45.
84. Acta generale synode Almere 1987, art. 24.
85. Vgl. Ord. 20. art. 6. De HKO impliceert volgens Van den Heuvel vooral een afweer van het episcopalisme van b.v. het Hilversums Convent (P. van den Heuvel, ‘Op weg naar de verenigde kerk — een tussenbalans’, Theologia Reformata 36 (1993), 202-227, hier 211v.). Leest men er echter de Handelingen 1948 en de Handelingen 1950 op door, dan is minstens even opvallend de afweer van het congregationalisme. Interessant is de analyse van Van Ruler in een voordracht gehouden in de tijd dat de HKO in eerste lezing werd besproken door de synode van de NHK (vgl. ‘De orde der Kerk’, in: Theologisch Werk, V, Nijkerk 1972, 124-136, m.n. 134). Hij noemt de autonomie van de plaatselijke gemeente ‘rijkelijk episcopaal van structuur’ (!), en acht een ‘zo beweeglijk mogelijk evenwicht tussen de algemene kerk en de plaatselijke gemeente’ nodig (vgl. ook Handelingen 1948, 105). Juist de communicatie tussen de verschillende niveaus van kerk-zijn is essentieel.
86. In: De Belijdenisgeschriften volgens artikel X van de kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk, Boekencentrum, ’s-Gravenhage 19662, 242v.; zie ook: Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, dl. XLIII, 1958, 194-226. In de hier geciteerde herziene officiële vertaling van de belijdenisgeschriften onder auspiciën van NHK, GKN en CGKN wordt in de tekst van HC 7 en HC 21 dan ook gezegd: “de heilige, katholieke kerk”! De tekst van art. 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis luidt: “credimus et confitemur, unicam Ecclesiam Catholicam seu Universalem”, naar: E.F.K. Muller (red.), Die Bekenntnisschriften der reformierten Kirche, Leipzig 1903, 243.
87. Dingemans, die de eigenschappen van de una sancta in zijn ontwerp op een merkwaardige wijze groepeert — ‘deel van deze katholieke, wereldwijde, apostolische en heilige christelijke kerk’; dit tendeert naar: ‘(pars) catholicae, catholicae, apostolicae, sanctae, catholicae ecclesiae’! — houdt het apostolische wel degelijk boven tafel. Vgl. Dingemans, Een huis om in te wonen, 212.
88. ‘Towards a Common Understanding of the Church — Reformed/Roman Catholic International Dialogue; Second Phase 1984-1990’, in: Studies from the WARC, nr. 21, Genève 1991, 120; een helaas zeer matige Nederlandse vertaling verscheen onder de titel ‘Naar een gemeenschappelijk verstaan van de kerk — Internationale Reformatorisch/Rooms-Katholieke Dialoog, Tweede Fase (1984-1990)’, in: Een-twee-een/Kerkelijke Documentatie 19 (1991), nummer 7. Een herziene Nederlandse vertaling verschijnt binnenkort in een bundel studies rond dit document onder de titel Kerk tussen erfenis en opdracht — Protestanten en katholieken op weg naar een gemeenschappelijk kerkbegrip, in de serie: IIMO Research Publications. Vgl. voorts ook Sectierapport II, nr. 6 t.e.m. 12 in: Fifth World Conference on Faith and Order,
|39|
Santiago de Compostela 1993 — Message, Section Repons, Discussion Paper, Faith and Order Paper No. 164, Geneva 1993.
89. Zie voor het volgende: Balke/Oostenbrink-Evers, De Commissie voor de Kerkorde, 189-191.
90. Haitjema formuleert nog andere bezwaren: de tekst van Wagenaar is hem te dogmatisch, te confessioneel, de kerk des Woords blijft onderbelicht, de gemeenten blijven buiten beeld, de tekst is tenslotte te individualistisch. Vgl. Ibid., 189.
91. Zie voorts de addenda en corrigenda, in: Ibid,, 347, 517vv.
92. Handelingen 1948, 109; Van Ruler vervolgt met de woorden: “In deze bijstelling kon niet tegelijk het oecumenisch probleem worden gesteld, laat staan opgelost”.
93. Dat daarmee het vraagstuk van de plaats van de kerk in de oecumene wordt aangeraakt, is duidelijk: daarover wordt echter eerst later in de HKO expliciet gesproken. De oecumenische art. XXV en XXVI worden op het onderhavige punt zonder verdere discussie aanvaard (Ibid., 188v.); Van Ruler geeft reeds bij de behandeling van artikel I enkele interessante aanwijzingen inzake de oecumenische consequenties (105): het gaat hem om de compleetheid van de kerk op alle niveaus, zie ook boven, noot 85. Bij de definitieve vaststelling in 1950 wordt een voorstel de hele bijzin “overeenkomstig... Kerk” alsnog weg te laten dan ook consequent verworpen, want, zegt de commissie: “In dit geval moet het begrip ‘Kerk’ zo worden omschreven, dat men zich met de ene katholieke Kerk verbonden weet” (Handelingen 1950, 1263). Als om dat te verduidelijken wordt nu ook het woord ‘katholieke (of)’ ingevoegd (zie 1262). De definitieve vaststelling van art. XXV en XXVI ontlokt aan Van Ruler de opmerking: “Het gaat erom, of er Kerken zijn, die op zichzelf genomen compleet Kerk zijn en relatie met elkander houden, dan wel of de Kerk wezenlijk één is. De Kerken moeten niet teveel als zelfstandige grootheden apart komen te staan” (1345). Uiteraard wordt de tekst van art. XXV in 1950 aangepast aan de gewijzigde vorm van art. I.
94. Vgl. ook Haitjema, Nederlands Hervormd Kerkrecht, 89; de vraag speelde al in 1938. Enkele van de amendementen tijdens de combi-synode van 1993 hebben inzoverre betrekking op dit aspect van art. I lid 1, dat zij pleiten voor het woord ‘belijdenis’ in plaats van ‘belijden’. De werkgroep gaat daarop in de Verantwoording niet in; wel wordt ter vergadering mondeling aangevoerd, dat de term ‘belijden’ de voorkeur verdient, omdat deze omvattender is en niet slechts de geschreven confessies, maar de kerk in heel haar handelen op het oog heeft.
95. Vgl. voor het complementair karakter van de daar genoemde confessies: H.B. Weijland, Om de vrijheid van het Woord, 7, 14.
96. CA VII, geciteerd naar: Lutherse geschriften, 155.
97. Zie boven, blz. 24, over de apostoliciteit in het perspectief van de WARC.
98. Vgl. H. Dombois, Das Recht der Gnade, II, 15v.
99. Vgl.: Groupe des Dombes, Pour la conversion des Eglises, Paris 1991 (Engelse vertaling: Groupe des Dombes, For the Conversion of the Churches, Geneva 1993).