Enkele kerkordelijke implicaties

Om concreet te worden: op dit moment ligt de nieuwe kerkorde op de tafels van de mindere vergaderingen. Intussen wordt nog gewerkt aan een stelsel van Ordinanties. Het lijkt me van essentieel belang het geestelijk karakter van het SoW-proces zoveel mogelijk in het oog te houden en te bewaken. Een simpel beroep op de geschiedenis kan een proces van kerkvereniging niet de noodzakelijke legitimatie geven. Nog veel minder mag met een dergelijk beroep op de geschiedenis een verenigingsproces worden geblokkeerd. Het zal erom gaan, in een waarachtig geestelijk en oecumenisch onderscheidingsvermogen te zien, voor welke uitdagingen de heilige Geest onze kerken in deze dagen stelt.
Juist dan wordt het heel praktisch. De geschiedenis van het ontstaan van de HKO tijdens en na de tweede wereldoorlog is leerzaam. Toen eenmaal via de Werkorde van 1944 een echte synode in presbyteriaal-synodale stijl tot stand kwam, ontstond ook de noodzakelijke ruimte voor de concrete vormgeving van een nieuwe kerkorde en daarmee voor een geestelijke herleving in de NHK die velen lange tijd voor onmogelijk hadden gehouden. Zou hetzelfde ook nu niet gelden? Is het niet zaak in eerste instantie slechts het minimaal noodzakelijke aan Ordinantiën via de ingewikkelde weg van combi-synodes, consideraties en ratificatie tot stand te brengen, om zo spoedig mogelijk in een volwaardige nieuwe synode van de VPKN verder te gaan? Mijn vermoeden en hoop is, dat juist zo de kwaliteit van het SoW-proces — en de geloofwaardigheid ervan — het beste kan worden gewaarborgd. Wat eenheid is wordt onvoldoende gepeild, wanneer men het louter ziet als de vrucht van jarenlange onderhandelingen, uitlopend op zeer gedetailleerde regelingen waarin al bij voorbaat een oplossing is bedacht voor alle denkbare problemen, c.q. uitdagingen. Eenheid is voorgegeven, kerkrecht is immers eucharistisch. En eenheid blijft een voortdurende opdracht en uitdaging.
Voor enkele aanduidingen inzake wat er dan wel, vroeger of later, zal moeten worden vastgelegd in regelingen voor de VPKN, kom ik nog eenmaal terug bij de drie themata die ik eerder theologisch heb doorgelicht: het ambt, de relatie van lokale en universele kerk en de apostoliciteit.

Een kerk die zichzelf verstaat als gestalte van de una sancta zal in haar kerkordelijke regelingen het ambtelijk karakter van ambt en ambtelijke vergadering zorgvuldig bewaken. Waar zij belijdt dat het ambt haar ‘van Christuswege gegeven’ is, zal de kerk zich hoeden voor elke functionalistische relativering van het ambt, zoals die helaas ook binnen de GKN wel te vinden is. De verlegenheid rond het ambt is in onze kerken — zeker in GKN

|28|

en NHK — groot. We zijn er eigenlijk nooit helemaal uitgekomen. Het lijkt me, dat er alle reden is om daarin niet te berusten, maar de vragen opnieuw aan de orde te stellen.
Met nadruk refereer ik daarbij ook aan de ambtelijke vergaderingen. Ook daarin roept de heilige Geest ‘gestalten van de una sancta’ op. In termen van attributie en delegatie — hoe verhelderend ook in de concrete uitwerking — kan onvoldoende worden uitgedrukt waarom het daarin in feite gaat. Elke kerkelijke vergadering geeft als ambtelijke vergadering vorm aan het ambt van eenheid: zij staat voor de roeping voor haar deel de eenheid in het noodzakelijke na te streven en vorm te geven. Een belangrijk criterium voor wat noodzakelijk mag heten ligt in elk geval in de geloofwaardigheid van de kerk: dat zij allen één zijn, opdat de wereld gelove (Joh. 17, 21). De concrete invulling van de verantwoordelijkheden van de ambtelijke vergaderingen in de betrokken Ordinantie, maar ook het beleid op het gebied van de oecumene zal gekenmerkt dienen te worden door het besef, dat het ook hier aankomt op een onderscheidingsvermogen, waarin het appel van de heilige Geest wordt onderkend.

Daarmee raak ik aan een volgend punt, de relatie tussen lokale en universele kerk, of anders gezegd: leven en werk van de kerk in oecumenisch perspectief. Het zal duidelijk zijn, dat wat mij betreft ook de nieuwe kerkorde de mogelijkheid van het samenkomen in een bijzondere oecumenische synode zal dienen vast te leggen, als een geïnstitutionaliseerde vorm van openstaan naar de universele kerk. Het presbyteriaal-synodale model van kerkregering biedt uitstekende mogelijkheden om in te spelen op ontwikkelingen in de wereldwijde kerk van Christus. Zij wijzen in de richting van een grotere communicatie èn wederzijdse verantwoording tussen kerken. Dat kan gerealiseerd worden binnen de verbindende culturele context van Noordwest-Europa, of in synodaal getinte of conciliaire verbanden die er bewust op gericht zijn de dialoog tussen kerken in verschillende culturen te bevorderen.

Tenslotte, een kerk die zichzelf verstaat als gestalte van de una sancta zal in haar kerkordelijke regelingen ook de apostoliciteit van de kerk verdisconteren. Dat heeft consequenties voor de nadere kerkordelijke invulling van het opzicht waarin de roeping van de gemeente om “te blijven in de weg van het belijden van de kerk” (art XII lid 1 van de nieuwe kerkorde) gestalte krijgt. Apostoliciteit en opzicht hangen onmiddellijk met elkaar samen: die overtuiging delen wij met de katholieke tradities, ook als wij apostolische traditie en bisschoppelijke successie niet op dezelfde wijze aan elkaar verbinden. Maar dan is elke confessionalistische kerkordelijke regeling — in een Ordinantie over het opzicht — en elke confessionalistische kerkelijke uitoefening van het

|29|

opzicht mijns inziens onmogelijk. De confessies waarin de VPKN zich verbonden weet met de gereformeerde en de lutherse traditie, zoals art. I lid 4 zegt, mogen nooit geïsoleerd worden gehanteerd, zonder ze te plaatsen tegen de achtergrond van de drie symbolen waarin de kerk zich verbonden weet met de algemene christelijke kerk. Het opzicht zal een oecumenische dimensie moeten hebben, in het besef dat de Geest der waarheid ook vandaag zijn kerk wereldwijd de weg tot de volle waarheid wijzen zal (Joh. 16, 13). Alleen in deze samenhang kan ook de in de oecumene onverminderd relevante vraag naar apostolische continuïteit en naar de episcopale functie van het ambt en de ambtelijke vergadering zinvol aan de orde komen.

Ik sluit af. Kerkrecht, ‘inzoverre het de kerk met het recht in verband brengt’ (Rutgers), heeft niet slechts boeiende raakvlakken met de oecumene. Het is principieel oecumenisch van aard.98 De kerk verantwoordt en herschrijft haar visitekaartje voortdurend in de ontmoeting met andere gestalten van de una sancta. Haar identiteit is een identiteit in beweging. De beoefening van het kerkrecht staat juist daarom in de context van de dagelijkse bekering van de kerken.99