|183|

 

5. Het ambt in enkele gereformeerde belijdenisgeschriften

 

Belijdenisgeschriften spelen een dusdanig belangrijke kerkvormende rol in de gereformeerde kerken vanaf de zestiende eeuw tot vandaag toe over de hele wereld, dat zij kunnen zeggen dat gereformeerde kerken niet alleen belijdende kerken zijn, maar ook belijdeniskerken. De vragen die dat oproept met betrekking tot de relatie tussen de belijdenisgeschriften als norma normata en de Schrift als norma normans, laten wij hier verder buiten beschouwing.340 In de Reformatie van de zestiende eeuw kregen belijdenissen een kerkelijke status en werden spreekregel voor prediking en leer. Ons interesseert nu hoe de leer van de reformatoren, in het bijzonder wat betreft het kerkelijk ambt, is verwerkt in de belijdenisgeschriften. Waar is hun stem te herkennen? Waar worden nieuwe accenten gelegd?

In tegenstelling tot het lutheranisme waar de belijdenisontwikkeling een afsluiting kreeg in het Konkordienbuch van 1580, kwam het in de gereformeerde traditie niet tot één belijdenis of belijdenisboek dat de gereformeerde kerken verenigt. Dat hangt samen met hun wortels in de Zwitserse reformatie, die zich vrij autonoom afspeelde in afzonderlijke steden, waardoor men niet kwam tot één overheersend gezichtspunt.341 Hierdoor hebben deze gereformeerde belijdenissen een principieel open en sterk situationeel bepaald karakter. Voor ons onderzoek maken wij gebruik van de verzamelingen van gereformeerde belijdenisgeschriften van E.F.K. Müller342 en W. Niesel343 en de dogma-historische overzichten van de gereformeerde traditie van de hand van W. Neuser344 en J. Rohls.345 Verder beschikken we over de


340 Zie hierover M.E. Brinkman, ‘Onwil en onmacht tot het formuleren van een gereformeerde identiteit’, Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 95 (1995) 2, 59-68.
341 Zie G.P. Hartvelt, Symboliek. Een beschrijving van kernen van christelijk belijden, Kampen 1991, 4.
342 E.F.K. Müller, Die Bekenntnisschriften der reformierten Kirche. In authentischen Texten mit geschichtlicher Einleitung und Register, Leipzig 1903.
343 W. Niesel, Bekenntnisschriften und Kirchenordnungen der nach Gottes Wort reformierten Kirche, Zollikon-Zürich 19382.
344 W. Neuser, ‘Dogma und Bekenntnis in der Reformation: Von Zwingli und Calvin bis zur Synode von Westminster’, in: C. Andresen (Hrsg.), Handbuch der Dogmen- und Theologiegeschichte Bd. 2: Die Lehrentwicklung im Rahmen der Konfessionalität, Göttingen 1980, 167-352.
345 J. Rohls, Theologie reformierter Bekenntnisschriften: von Zürich bis Barmen, Göttingen 1987.

|184|

grondige studie van kerk en ambt in de gereformeerde belijdenisgeschriften van de hand van de rooms-katholieke theoloog B. Gassmann.346

Vooraf wijzen wij erop dat vele van deze zestiende-eeuwse belijdenisgeschriften geen aparte ecclesiologische gedeelten bevatten, zoals bijvoorbeeld de Dordtse Leerregels, noch een apart ambtsgedeelte, zoals bijvoorbeeld de Heidelbergse Catechismus. Wij beperken ons tot enkele confessies waarin de ambtsleer wel wordt ontwikkeld.

 

5.1. Confessio Helvetica posterior (1566)

 

In 1566 vroeg keurvorst Frederik III van de Palts aan de opvolger van Zwingli in Zürich, H. Bullinger (1504-1575), om een confessie die kon laten zien wat het gereformeerde protestantisme wilde stellen naast de lutherse belijdenis van Augsburg. Bullinger zond hem toen een uitvoerig stuk van dertig artikelen, dat hij reeds in 1561 had opgesteld, en dat nu bekend raakte als de ‘Confessio Helvetica posterior’,347 een geschrift dat vooral in het zuidoosten van Europa groot gezag zou krijgen.348 We hebben deze belijdenis als eerste geselecteerd, omdat zij nog het dichtst staat bij de Zwitserse context van reformatie in stadstaten, waarin kerk en overheid proberen ieder met een eigen verantwoordelijkheid, maar toch samen, gestalte te geven aan de hervorming van de kerk. In drie opeenvolgende hoofdstukken worden de ecclesiologie, de ambten en de sacramenten behandeld, de volgorde die wij ook in de Institutie aantreffen.

De titel van het zeventiende hoofdstuk over de leer van de kerk ‘De catholica et sancta Dei Ecclesia, et unico capite Ecclesiae’ is geïnspireerd door het Apostolicum en geeft aan dat het hoofdstuk twee spitsen heeft, één met betrekking tot de universaliteit en heiligheid van de kerk, vooral tegenover de dopers, en één met betrekking tot de alleenheerschappij van Christus over de kerk, tegenover de roomsen. Het bestaan van de kerk vindt zijn grond in de wil van God zelf, die met deze gemeenschap een soteriologisch doel heeft. Vandaar ook dat er geen heil is buiten de kerk. Alhoewel de zichtbare kerk een ‘corpus permixtum’ is, ligt de nadruk op het vasthouden van deze kerk en niet het oordelen voor de tijd. Bullinger maakt geen


346 B. Gassmann, Ecclesia Reformata. Die Kirche in den reformierten Bekenntnisschriften, Freiburg 1968.
347 We hebben gebruik gemaakt van de Latijnse tekstuitgave zoals zij te vinden is bij E.F.K. Müller, Die Bekenntnisschriften der reformierten Kirche, 170-220 en een Franse vertaling in O. Fatio, Confessions et catechismes de la foi réformée, Genève 1986, 183-295.
348 Voor de verdere ontstaansgeschiedenis en receptie, zie B. Gassmann, Ecclesia Reformata, 107-108.

|185|

gebruik van het calvijnse beeld van de kerk als moeder. Deze kerk is van alle tijden, vanaf het begin van de tijd tot het einde van de wereld. De kentekenen van de kerk zijn de zuivere en legitieme prediking van het Woord van God en het deel hebben aan de sacramenten die door Christus zijn ingesteld.

Onze interesse gaat vooral uit naar het volgende hoofdstuk met de titel ‘De ministris ecclesiae, ipsorumque institutione, et officiis’. Bullinger gaat uit van de heilsgeschiedenis. God zelf heeft blijkbaar voor het ambt gekozen, vanaf de patriarchen, Mozes en de profeten, over Jezus en de apostelen, tot hun opvolgers van vandaag: herders en leraars, die de kerk regeren en bewaren door de dienst van mensen. Enerzijds mogen wij niet vergeten dat het uiteindelijk God zelf is die mensen roept, anderzijds mogen wij de dienst van de mensen die God gebruikt, niet verachten. Zij zijn tenslotte geen dienaars van mensen, maar dienaars van God met het oog op het heil van de mensen.

Daarna onderzoekt Bullinger de nieuwtestamentische terminologie voor deze ‘dienaren’. De apostelen hadden als bediening de prediking over de hele wereld om kerken te vergaderen zonder aan één plaats gebonden te zijn. Hun dienst is nu overgenomen door de herders, met het verschil dat zij gebonden zijn aan een lokale kerk. De profeten ontvingen vroeger van God kennis van de toekomst en legden de Schrift uit. Ze zijn er ook nog vandaag. Evangelisten schreven de evangeliën en waren helpers van de apostelen. De bisschoppen waren de inspecteurs van de kerk, die zorgen voor het nodige voedsel. De presbyters waren ‘seniores et quasi senatores’, de vaders van de kerk, die de kerk regeren met hun gezonde raad. Herders bewaakten de kudde van de Heer, en letten op wat noodzakelijk is. De bediening van de leraars was het onderricht in het ware geloof. Daarom kunnen de dienaren van de kerk vandaag bisschop, presbyter, herder of leraar heten.349 De hiërarchische ambtsindeling van de kerk van Rome wordt verworpen als een menselijke instelling, net als het monachaal bestaan.

De eer van dienaar eigent men zichzelf niet toe. Een wettige, kerkelijke beroeping en verkiezing in goede orde zijn noodzakelijk, na een grondig onderzoek naar geschiktheid, kennis van de Schrift en de leer, en naar de levenswijze. Dan volgt de ordinatie door de ouderlingen met openbaar gebed en handoplegging. Bullinger onderscheidt het sacerdotium van alle gelovigen, met het oog op het aanbieden van geestelijke offers aan God, van het ministerium, met het oog op de regering van de kerk. De dienaars van het Woord zijn dan ook geen offerpriesters zoals in de kerk van Rome, maar zij


349 De Franse vertaling voegt hieraan toe ‘… mettant toutesfois bonne distinction par tout’. Vermoedelijk is dit een toegeving in de richting van de Franstalige gereformeerden die sterker bij Calvijn en zijn onderscheiden ambten aanleunden.

|186|

delen de geheimen Gods uit (1 Cor. 4, 1) in evangelieverkondiging en sacramentsbediening, als dienaars die alleen hun meester gehoorzamen.

‘De potestate ministrorum ecclesiae’ is het onderwerp van de volgende paragraaf. Bullinger maakt onderscheid tussen de macht die gegeven is aan Christus in de hemel en op de aarde, en de sleutelmacht die aan de bedienaars is gegeven. Deze macht, met het oog op het regeren van de kerk, is afhankelijk van de gehoorzaamheid van de bedienaar zelf aan het Woord van God. Alle bisschoppen en presbyters hebben als gelijken een gemeenschappelijke opdracht gekregen, zonder recht zich heerschappij over collega’s toe te eigenen. De voorzittersfunctie met het oog op de orde en de eenheid in de vroege kerk is geen reden zich boven de anderen te verheffen.

Wat is de taak van de dienaars? De verkondiging van de leer van het evangelie van Christus en de legitieme bediening van de sacramenten zijn de twee opdrachten waarin alle andere taken vervat zijn, namelijk het vergaderen van de gemeente met het oog op de verkondiging om de toehoorders te onderrichten en de gelovigen op te bouwen en het bedienen van de sacramenten. Bij het onderricht horen zowel uitleg aan de onwetenden, als vermaning en bemoediging van de gelovigen. Bij het toedienen van de sacramenten horen ook de liturgische, diaconale en catechetische taken.

Deze dienst vraagt om spiritualiteit in de vreze Gods met dagelijks gebed, Schriftlezing en ene toegewijde levenswandel. Slechts op deze basis kunnen de dienaren tucht uitoefenen ten opzichte van de andere gelovigen. Maar Bullinger verwerpt de fout van de ‘donatisten’, die de waarde van de sacramenten afhankelijk maken van de levenswandel van de bedienaars. Dit alles neemt niet weg dat het de taak is van de synode te waken over leer en leven van de bedienaars. Indien nodig moeten de seniores de onverbeterlijke bedienaars afzetten. Maar de andere bedienaars en hun gezin hebben recht op loon.

Bullinger presenteert een rijpe evenwichtige synthese, die handelt over alle belangrijke aspecten van de reformatorische ambtstheologie. Het spoor van Zwingli is duidelijk herkenbaar in het spreken over één ambt, waarmee hij aangeeft dat het Nieuwe Testament verschillende aanduidingen heeft voor het ambt en wanneer hij later de taak van de bedienaar gaat beschrijven als één takenpakket voor de éne ambtsdrager, namelijk de dienaar. Ook zijn aparte alinea over ambtsspiritualiteit roept herinneringen op aan Der Hirt. De Confessio Helvetica Posterior onderscheidt helder het ambt als ministerium van het sacerdotium van alle gelovigen. Het eerste vindt zijn oorsprong in het tweede.

Niet helemaal duidelijk wordt wie de seniores precies zijn. Zowel presbyteri als seniores wordt vertaald met ‘anciens’. Seniores verrichten de ordinatie van nieuwe dienaars met gebed en handoplegging en beoordelen leer en leven van de dienaars op de synode. Maar het hoofdstuk dat de

|187|

kerkelijke tucht behandelt (29) spreekt niet over seniores maar over ‘heilige rechters’. J.J. von Allmen verstaat hun naam comparatief, namelijk als degenen die al het langst in dit pastoraal ambt staan, en zodoende als bisschop-predikant ordinatie en tuchtopzicht bij jongere collega’s mogen verrichten.350 Als ‘senior-pastors’ vervullen zij geen apart ambt, maar oefenen wel een zwaarwegende ambtelijke verantwoordelijkheid uit binnen de kerk. Deze bisschoppelijke taakinvulling geeft aan de ‘Älteren’ in Zürich een afwijkend profiel ten opzichte van de ‘anciens’ in het Genève van Calvijn en in de Institutie, die een veel beperktere — op het individueel tuchttoezicht van gelovigen georiënteerde — opdracht bezaten.

 

5.2. Confessio Gallicana (1559)

 

Einde mei 1559 verzamelden zich elf gereformeerde kerken van ‘France parisienne’ om een geloofsbelijdenis op te stellen met het oog op de overhandiging aan de Franse koning door bemiddeling van hugenotische edelen. De koning moest overtuigd worden toleranter te zijn tegenover de gereformeerde kerken op basis van een duidelijk Franse belijdenis, onafhankelijk van het buitenland. Calvijn was oorspronkelijk tegen de opzet gekant, omdat hij een diplomatieke oplossing afwees waarbij de gereformeerde kerk als een minderheidsgodsdienst zou erkend worden door de overheid naast de Romana. Hierdoor werd de kans verkeken op de reformatie van de hele kerk en het geloofsleven van het gehele volk. Calvijn verwachtte meer van een strategie waarbij de gereformeerde kerk voorlopig ondergronds bleef, tot het moment dat de overheid zou gewonnen zijn voor de reformatie.351 Uiteindelijk besloot hij op het laatste moment toch nog drie afgevaardigden met een eigen voorstel te zenden, dat nog verwerkt werd in de reeds uitgewerkte belijdenis. Het politieke doel werd niet gerealiseerd. Maar de tekst zou wel de basisgeloofsbelijdenis worden van de Franse gereformeerde kerken. Deze Confessio Gallicana352 wordt ook wel eens aangeduid met de naam ‘Confession de La Rochelle’, omdat zij op de synode van 1571 in La Rochelle onder leiding van Beza nog eens officieel werd aangenomen en bevestigd.353


350 J.J. von Allmen, Le saint ministère selon la conviction et la volonté des Réformés du XVIe siècle, Neuchâtel 1968, 49-50 en ‘Ministry and Ordination according to reformed Theology’, Scottish Journal of Theology 25 (1972) 1, 77-81.
351 H.A. Speelman, Calvijn en de zelfstandigheid van de kerk, Kampen 1994, 125-186.
352 De tekst is te vinden in W. Niesel, Bekenntnisschriften und Kirchenordnungen der nach Gottes Wort reformierten Kirche, 65-75.
353 Voor de ontstaansgeschiedenis, zie B. Gassmann, Ecclesia Reformata, 162-164.

|188|

Deze belijdenis functioneert in een heel andere context dan de vorige. Daar was het kader de samenwerking tussen de stedelijke overheid en de kerkelijke gemeenten, die zich beiden probeerden te emanciperen ten opzichte van grotere landelijke verbanden. De geloofsbelijdenis functioneerde in het reformatieproces van een volkskerk, met steun van de overheid. In Frankrijk daarentegen moesten de gereformeerde kerken zich verweren tegen een gewelddadig optredende overheid en konden dus niet rekenen op de overheid voor de reformatie van de kerk. Deze gemeenten waren dan ook geen volkskerken, maar bestonden uit overtuigden die hun leven over hadden voor hun geloof. Hier is geen sprake van een reformatie van bovenaf, maar van onderuit. Wij zullen zien in hoever dit invloed heeft op de ecclesiologie van deze ‘kerken onder het kruis’.354

De tekst, bestaande uit veertig korte artikelen, volgt de opbouw van het Apostolicum. De ecclesiologie sluit aan bij het unieke middelaarschap van Christus. Uit dat laatste concludeert artikel vijfentwintig dat wij ons niet kunnen onttrekken aan de orde voor de kerk, die ingesteld is op zijn autoriteit en dat er daarom slechts van kerk sprake is als er herders zijn die de opdracht hebben te onderwijzen. Deze herders moet men eren en beluisteren met eerbied, wanneer zij behoorlijk gekozen zijn en hun ambt getrouw uitoefenen. God wil zichzelf niet afhankelijk maken van een minderwaardig middel, maar het heeft hem behaagd door deze teugel ons te onderhouden. Daarom is de afwijzing van het predikambt te veroordelen. Artikel zesentwintig gaat nog een stap verder door te stellen dat wij ons niet mogen onttrekken aan de ware kerk, ingesteld door God, al zijn de magistraten en hun edicten er tegen gekant. Zo komen wij dan vanzelf bij de vraag in artikel zevenentwintig waar de ware kerk te vinden is. De ware kerk is de gemeenschap van de gelovigen die hun hele leven het Woord van God willen volgen en die steeds aangewezen blijven op de vergeving van zonden. Ook in de ware kerk zitten huichelaars, maar hun kwaad kan de ware kerk niet uitwissen. Waar het Woord van God niet wordt ontvangen en waar men de sacramenten niet op de geëigende manier ontvangt, is geen sprake van kerk. Daarom worden bij name de samenkomsten van de ‘Papauté’ veroordeeld. Er zijn nog sporen over van de ware kerk, met name in de doop. Hun doop moet niet worden overgedaan, maar wie er zijn kind aanbiedt, moet wel weten dat het ‘pollutie’ met zich meebrengt.

Vanaf het negenentwintigste artikel komt dan de regering van de kerk aan de orde: herders, ‘surveillans’ en diakenen, onder verwijzing naar Hand. 6, Ef. 4 en 1 Tim. 3, vormen de drie ambten die verantwoordelijk zijn voor de zuivere leer, de correctie van de ondeugden, de hulp aan de armen en


354 Zie verder B. Gassmann, Ecclesia Reformata, 158-160.

|189|

andere getroffenen en het opbouwend karakter van de samenkomsten. Het volgende artikel behandelt de gelijke autoriteit en macht van de ware herders, onder één hoofd, de alleen soevereine en universele bisschop, Jezus Christus. Uit dit éénhoofdig leiderschap volgt dat geen enkele kerk over de andere kan heersen. Vervolgens worden de beroeping en verkiezing van de ambtsdragers behandeld. Niemand wordt op eigen autoriteit regeerder van de kerk, maar slechts door verkiezing. Alleen in uitzonderlijke situaties van verval, waaronder de eigen tijd valt, kan God zelf te hulp komen en kan van deze regel worden afgeweken. In het tweeëndertigste artikel wordt dan vervolgd met de stelling dat het goed en nuttig is dat ook ‘superintendans’ worden gekozen, die onderling kunnen afspreken welke regelingen er voor het hele lichaam nodig zijn en erop letten dat nergens afgeweken wordt van wat Christus heeft geboden. Dit alles neemt niet weg dat er ook particuliere regels zijn naargelang de plaatselijke situatie. Ten slotte worden menselijke uitvindingen voor de kerk verworpen. Alleen de excommunicatie wordt behouden omdat die door Christus zelf is ingesteld.

Wij constateren ook hier dat de kerk van meet af aan verbonden is met ambtelijke verkondiging. Geen kerk zonder ambt. Op de tweede plaats valt op dat het onderscheid zichtbare-onzichtbare kerk heeft plaatsgemaakt voor het onderscheid ware-valse kerk. De eerste tegenstelling lijkt beter hanteerbaar in het kader van een volkskerk, terwijl de tweede tegenstelling duidelijker is waar mensen worden opgeroepen om een keuze te maken tussen twee kerken. Verder moeten wij aanstippen dat er slechts sprake is van drie ambten. Een apart ambt van leraar ontbreekt. Vervolgens wordt met het éénhoofdig leiderschap van Christus niet alleen een hiërarchie van ambten verworpen, maar ook één van kerken. Hier merkt men dat de context van stadstaten is omgeruild voor een landelijk kader. In datzelfde verband merken wij ook dat een functie wordt geïntroduceerd die de verbondenheid van de verschillende kerken moet bewaken, namelijk de superintendant. In hoever hier ook sprake is van een nieuw ambt, is onduidelijk.

 

5.3. La Discipline Ecclésiastique (1559)

 

Op de synode van Parijs in 1559 werd niet alleen een geloofsbelijdenis goedgekeurd maar ook een kerkorde. Omdat de oorspronkelijke handgeschreven exemplaren verloren zijn gegaan, is er onduidelijkheid of de oertekst 40, 41 of 42 artikelen bevatte.355 Later kende deze kerkorde vele


355 Wij baseren ons op de tekstuitgave in W. Niesel, Bekenntnisschriften und Kirchenordnungen der nach Gottes Wort reformierten Kirche, 75-79.

|190|

aanvullingen, verbeteringen en verduidelijkingen. De ondertitel ‘en voicy le premier proiect rapporté à la substance d’icelle, comme elle est contenue és escrit de Apostres’ toont hoe voor deze kerkorde de organisatie van de kerk deel uitmaakte van het belijden van de kerk.

In deze kerkorde bemerken wij sterk hoe de context veranderd is van een stedelijke naar een landelijke reformatie. Zo behandelen de eerste vijf artikelen de relaties tussen de gemeenten op bovenplaatselijk niveau. Uitgangspunten zijn dat geen gemeente over een andere zal heersen, dat iedere bovenplaatselijke vergadering een voorzitter kiest wiens mandaat eindigt bij het einde van de vergadering, dat de predikanten vergezeld zijn van meerdere ouderlingen of diakenen en dat deze broederlijke samenkomt wordt afgesloten met een avondmaalsviering. De predikanten, ook in gezelschap van een ouderling of diaken, ontmoeten elkaar twee keer per jaar.

De artikelen 6 tot en met 19 behandelen het ambt van predikant: hun verkiezing door de kerkenraad met approbatierecht door de gemeente (6), hun ordinatie na gebed en handoplegging (8), hun relaties tot andere gemeenten (7 en 9), de rol van provinciale synodes bij betwistingen (10-11), de duur van hun ambt voor het ganse leven (12), afspraken bij noodsituaties en bij vervolgingen (13-14), tuchtuitoefening over predikanten door kerkenraad en synode (15, 17-19) en pastorale verantwoordelijkheid van de gemeente voor de predikant (16).

De artikelen 20 tot en met 25 gaan over ouderlingen en diakenen, die samen de ‘senaat’ van de gemeente vormen, onder voorzitterschap van de predikant (20). De diakenen zitten dus ook in de kerkenraad in tegenstelling tot het gebruik in Genève. De ouderlingen, wier ambt tijdelijk is, zijn verantwoordelijk voor het vergaderen van het volk en de rapportage van schandalen aan de kerkenraad (21). De diakenen, wier ambt ook tijdelijk is, dragen verantwoordelijkheid voor het bezoek aan de armen, de gevangenen en de zieken en de catechese aan huis, maar zij mogen niet preken of de sacramenten bedienen, alleen bidden en lezen uit de Schrift (22-24). Ook voor deze beide ambten is tuchtuitoefening voorzien (25). De laatste artikelen behandelen voornamelijk de rol van de kerkenraad bij excommunicatie en huwelijken.

De vervolgingssituatie laat zijn invloed gelden op de inrichting van de kerk. Zo valt op dat, bij het ontbreken van steun van de overheid, en bij de onzekerheid over de permanente beschikbaarheid van predikanten, ervoor gezorgd wordt dat de plaatselijke gemeenten op eigen benen kunnen staan door het uitbouwen van een kerkenraad. Was het Consistorium in Genève vooral bedoeld als een kerkelijk tegenwicht tegen de tuchtuitoefening door de overheid, dan is in de Discipline Ecclésiastique de kerkenraad uitgegroeid tot het belangrijkste beleidsorgaan van de plaatselijke gemeente. Haar leden zijn verantwoordelijk voor de verkiezing van de predikanten,

|191|

tuchtuitoefening, ook over predikanten, en huwelijkssluitingen. Juist omdat predikanten niet altijd beschikbaar zijn, groeit het diakenambt uit tot een soort vicarisambt, waarbij alleen prediking en sacramentsbediening gereserveerd blijven voor de predikant. De Franse gereformeerde kerkorde is de eerste die fundamenteel een presbyteriale kerkorde genoemd mag worden, omdat het presbyterium, de kerkenraad, een centrale rol speelt in het kerkelijke leven, gekenmerkt door collegiale ambtsuitoefening.

Naast haar presbyteriaal kenmerk heeft ze ook een synodaal karakter. Om de eenheid van de gemeenten te bevorderen heeft ze een aangepaste organisatiestructuur ontwikkeld: de synode. In tegenstelling tot Zwitserland, waar synodes beperkt bleven tot predikanten, zijn in Frankrijk ook ouderlingen en diakenen lid van de synodes. Meer nog dan de nationale synode, die bijvoorbeeld verantwoordelijk is voor veranderingen aan de kerkorde, hebben vooral de provinciale synodes grote betekenis. Zij zijn niet alleen een hulporgaan, maar ook een autoriteit,356 want zij treffen beslissingen in geval van onenigheid of aanstoot en zijn verantwoordelijk voor de toewijzing van de weinige predikanten aan de vele gemeenten die erom vragen.

 

5.4. Confessio Belgica (1561)

 

Met deze belijdenis verplaatsen wij ons van Zwitserland, over Frankrijk naar de Nederlanden. Deze confessie in 37 artikelen zal zeer invloedrijk blijken. De tekst is oorspronkelijk opgesteld in het Frans, maar er was ook een Latijnse versie beschikbaar en een jaar later kwam er een Nederduitse vertaling.357 Ze wordt later onderschreven door het convent van Wezel van 1568, door de synodes van Emden van 1571 en van Dordrecht van 1618/19. De auteur is Guido de Brès, een leerling van Calvijn, die ook de Confessio Gallicana kende. Bij deze geloofsbelijdenis hoort een verzoekschrift aan de overheid om toleranter te zijn tegenover ‘de gelovigen die in de Nederlanden volgens de ware hervorming van het Evangelie wilden leven’, omdat zij niet bij voorbaat uit zijn op opstand en moeten onderscheiden worden van de dopersen. Dit zal vooral duidelijk blijken uit de artikelen over voorbeschikking, doop en verbond.

Net zoals de Confessio Gallicana sluit de ecclesiologie van deze belijdenis aan bij het artikel over het unieke middelaarschap van Christus. Nadat artikel 27 de katholiciteit van de kerk heeft uitgelegd als gelden voor alle


356 B. Gassmann, Ecclesia Reformata, 182.
357 De Latijnse versie is te vinden in W. Niesel, Bekenntnisschriften und Kirchenordnungen der nach Gottes Wort reformierten Kirche, 119-136.

|192|

tijden en plaatsen, stelt het volgende artikel over de gemeenschap met de kerk, dat deze heilige vergadering van geredden, waarbuiten geen heil is, door niemand mag worden afgewezen. Allen behoren zich bij haar te voegen met het oog op het bewaren van de eenheid binnen de kerk, door zich te onderwerpen aan haar leer en discipline, door de hals te buigen onder het juk van Christus en door de broeders te dienen met de door God geschonken gaven. Daarna volgt de oproep zich te onttrekken aan de gemeenschap met hen die niet tot de kerk behoren. In een volgende paragraaf wordt dan de vraag gesteld hoe de ware kerk te onderscheiden is van de valse, waarvan men zich moet afscheiden. De kenmerken van de ware kerk zijn zuivere prediking van het evangelie, zuivere bediening van de sacramenten en kerkelijke tuchtuitoefening. Niet alleen de kerk, maar ook de christenen zijn te herkennen aan bepaalde kenmerken, zoals daar zijn: geloof, vluchten voor de zonde, streven naar gerechtigheid, ware godsdienst en naastenliefde en kruisiging van de werken van het vlees. Niet dat de ware christenen volmaakte mensen zijn, maar zij streven er wel naar en leven verder uit de vergeving. De valse kerk stelt menselijke instellingen boven het Woord van God, bedient de sacramenten niet zoals Christus in zijn Woord heeft geboden en vervolgt hen die zich volgens Gods Woord verzetten tegen zonden, geldzucht en afgoderij.

De drie daaropvolgende artikelen behandelen het kerkelijk ambt. Uitgangspunt is dat de kerk geregeerd behoort te worden in overeenstemming met het geestelijke beleid dat de Heer heeft geleerd in zijn Woord. Zo moeten er ‘dienaars’ of herders zijn die het Woord Gods verkondigen en de sacramenten bedienen. Maar ook ouderlingen en diakenen moeten er zijn om samen met de herders de quasi senatus van de kerk te vormen met het oog op het bewaren van de ware godsdienst, de voortgang van de ware leer, de geestelijke bestraffing van overtreders en de hulp aan armen en bedroefden. Daarom moeten ook personen verkozen worden die voldoen aan de voorschriften van Paulus in 1 Tim. 3.

In het volgende artikel 31 worden drie noodzakelijke aspecten van het ambtelijke functioneren aangestipt: de wettige, kerkelijke verkiezing voor de drie ambten, de gelijke volmacht en autoriteit van alle dienaars van het Woord onder het éénhoofdig leiderschap van Christus, de enige en universele bisschop van de kerk, en ten slotte het respect voor de dienaars van het Woord en de ouderlingen. De diakenen worden hier niet genoemd. In het volgende artikel worden regels afgewezen die, als menselijke bedenksels, de eendracht niet bevorderen. Alleen de ban wordt behouden als zijnde in overeenstemming met Gods Woord.

Als wij de Confessio Belgica vergelijken met de Confessio Gallicana valt de grote gelijkheid op tot in de wijze van formuleren toe. De volgende verschillen kunnen worden aangestipt: het ontbreken van verwijzingen naar

|193|

het ambtelijk functioneren in de ecclesiologische fundering, het ontbreken van de diakenen bij de ambtsdragers die achting verdienen en het ontbreken van iedere verwijzing naar een bovenplaatselijk ambtelijk functioneren. Voor de rest zijn alle conclusies over het ambt in de Franse geloofsbelijdenis ook van toepassing op deze confessie uit de Lage Landen.

 

5.5. Convent van Wesel (1568)

 

In oktober en november 1568 verzamelden zich de afgevaardigden van circa twintig Nederlandstalige vluchtelingengemeenten in Duitsland om in een soort ‘voorsynode’ de weg te banen voor een toekomstige generale synode. Belangrijkste onderwerp was het vinden van een gemeenschappelijke aanpak van de opbouw van de afzonderlijke gemeenten, met name op het vlak van de kernpunten als ambten, sacramentsbediening en tuchtuitoefening. Voor de adiaphora respecteerde men zoveel mogelijk de vrijheid van de afzonderlijke gemeenten. Alhoewel deze tekst niet opgenomen is in de belijdenissenverzamelingen van Müller en Niesel en niet besproken wordt in het werk van Gassmann, geven we er toch aandacht aan, omdat de uitvoerige bespreking van het ambtelijk functioneren invloed heeft gehad op de verdere ontwikkeling van de ambten in de gereformeerde kerken in de Nederlanden.358

Vier ambten — dienaars, leraars, oudsten en diakenen — zijn er ingesteld op grond van apostolische autoriteit, die verantwoordelijk zijn voor de rechte verkondiging van Gods Woord, de kerkelijke tuchtuitoefening en de zorg voor de armen. De ambtenleer hoort bij die punten waar niet lichtvaardig van de gemeenschappelijke overeenstemming kan worden afgeweken, omdat zij horen bij de zaken, die steunen op Gods Woord, de praktijk en het voorbeeld van de apostelen of op de duurzame gewoonten der Kerken (I,11).

Hoofdstuk twee, over de dienaren en leraren, gaat ervan uit dat wettige roeping, verkiezing, approbatie, serieus onderzoek en wettige ordinatie absoluut noodzakelijk zijn (II,1). Bij de roeping en de verkiezing moet men zowel behoedzaam zijn voor de ambities van de te beroepene, als voor de teugelloze en onbezonnen genegenheid van het volk en de heerszuchtige ambities van ouderlingen en voorgangers (II,2-6). Nadat de wijze van


358 Voor de tekst van het convent maken we gebruik van de Duitse vertaling van J.FG. Goeters, Die Beschlüsse des Weseler Konvents von 1568, Düsseldorf 1968 en van een grote selectie van artikelen van het Convent van Wesel in de Latijnse versie met Nederlandse vertalingen in J.N. Bakhuizen van den Brink/W.F. Dankbaar/W.J. Kooiman/D. Nauta/N. van der Zijpp (red.), Documenta Reformatoria. Teksten uit de geschiedenis van Kerk en Theologie in de Nederlanden sedert de Hervorming, Deel I tot het einde van de 17de eeuw, Kampen 1960, 181-191.

|194|

onderzoeken van de leer en levenswandel is beschreven (II,7-12), wordt de taak van de dienaars, die de Schrift herders en bisschoppen, en soms ook ouderlingen of presbyters noemt, omschreven als het verkondigen van het Woord Gods, het recht snijden van het Woord ter lering, het vermanen, het troosten en het berispen, zowel in het openbaar als thuis, en verder het bedienen van de sacramenten en het onderhouden van de tucht (II,13).

Aan de dienaren worden de leraren en de profeten toegevoegd, die beiden onderwijzen, maar op onderscheiden wijze (II,14). Voor de verdere bepaling voor het leraarsambt wordt verwezen naar een toekomstige synode (II,15), maar voor het ambt van profeet volgen uitvoerige onderrichtingen (II,16-20). Profeten leggen om de beurt opeenvolgende Schriftgedeelten uit op regelmatige, vaste tijdstippen in een college van profeten, overeenkomstig Paulus’ instelling, in tegenwoordigheid van de gemeente. Profeteren mag niet worden verward met discussiëren, een mogelijke aanleiding tot onenigheid. Tot het college van profeten kunnen zowel dienaars en leraars als ouderlingen en diakenen, en zelfs met de gave der profetie begiftigden uit het volk gerekend worden. Profeten en leraren worden in de kerkenraad uitgenodigd in geval van geschillen omtrent leer of ceremoniën. Naast de invloed van Zwingli, wijst Balke op de Londense Kerkorde en op A Lasco.359 Zowel 1 Cor. 14, als de toepassing daarvan in de eerste gereformeerde kerken blijft hier doorwerken, in een poging om gemeenschappelijke systematische Schriftuitleg in een soort ambtelijk kader te behouden in de kerk. De nadruk op de opbouw van de gemeente, het afwijzen van de methode van vraag en antwoord en de openheid van deze vergadering moeten voorkomen dat de samenkomsten van dit profetencollege verworden tot een bron van onenigheid en haarkloverijen. Minder dan bij Zwingli ligt de nadruk op het academisch uitleggen van de Schrift vanuit de grondtalen. Na het Convent van Wesel zal deze gemeenschappelijke ambtelijke en systematische schriftuitlegging uit het gezichtsveld verdwijnen. Hier speelt waarschijnlijk mee dat Calvijn het profetenambt terugwijst naar het verleden.

In aparte hoofdstukken worden de ambten van ouderling (IV) en diaken (V) behandeld. Dienaars en ouderlingen vormen de kerkenraad. Ouderlingen werken met de diakenen samen voor de organisatie van de armenhulp. In het hoofdstuk over de tucht (VIII) is het opvallend hoe de twee zondenlijsten van tolerabele en intolerabele misstappen van predikanten praktisch identiek zijn met deze van de Ordonnances Ecclésiastiques.

Als besluit kunnen wij stellen dat het ambtelijke functioneren van de kerk voor het convent van Wesel geen menselijke ordening is maar teruggaat op apostolische instelling. Achter deze formulering gaat de sterke wens


359 W. Balke, Calvijn en de doperse radikalen, 252.

|195|

schuil om tot een uniformering te komen van het ambtelijk functioneren in de verschillende gemeenten. Verder is de gevoeligheid voor machtsmisbruik door predikanten, door ouderlingen, door kerkenraden en door teugelloze gemeentevergaderingen groot. Daarom krijgt de collegiale kerkelijke regering door kerkenraden veel gewicht. Indien de kerkenraden er niet uitkomen, kan men terugvallen op de meerdere kerkelijke vergaderingen. Het wegvallen van de functie van de ‘superintendant’ kan zowel te maken hebben met de omstandigheid dat de kerken zelfstandig moesten kunnen functioneren, omdat hun situatie ‘onder het kruis’ geregeld contact erg bemoeilijkte, als met de angst voor potentiële machtsoverschrijding. Ook het profetenambt functioneert slechts in het kader van gemeenschappelijkheid, als een manier om collegiale schriftuitleg op het niveau van de plaatselijke gemeente te bedrijven.

 

5.6. De synode van Emden (1571)

 

Drie jaar na Wesel vond te Emden de synodevergadering360 plaats die reeds in Wesel werd voorbereid. Op deze synode voor gemeenten van vluchtelingen uit de Lage Landen, waren afgevaardigden bijeen uit de Nederlanden en uit Duitsland, terwijl de afgevaardigden uit Engeland te laat waren uitgenodigd.

Het accent bij deze synode ligt op de organisatie van de synodale eenheid. Het model daarbij wordt aangereikt door de Franse synodale vormgeving. Net zoals de Discipline Ecclésiastique is het uitgangspunt de gelijkheid van de gemeenten, zonder dat de één over de ander heerst. Nu wordt eraan toegevoegd dat deze gelijkheid ook geldt voor de ambten: ‘… gheen Dienaer des Woorts, gheen Ouderlinck, noch Diaken sal d’een over d’ander heerschappie voeren, maar een yeghelijck sal hen voor alle suspicien, ende aenlockinge om te heerschappen wachten’ (1). In de Latijnse versie wordt het elkaar niet overheersen van de ambten begrepen als verwijzend naar ieder afzonderlijk ambt: geen dienaar over dienaar, geen ouderling over


360 De Latijnse versie van de tekst is te vinden onder de titel ‘Acta Synodi ecclesiarum Belgicarum habitae Embdae 1571’ in W. Niesel, Bekenntnisschriften und Kirchenordnungen der nach Gottes Wort reformierten Kirche, 279-287, fragmenten van de Nederlandse versie in J.N. Bakhuizen van den Brink/W.F. Dankbaar/W.J. Kooiman/D. Nauta/N. van der Zijpp (red.), Documenta Reformatoria. Deel I, 192-193 en een Duitse vertaling werd uitgegeven door E. Lomberg, Die Akten der Emder Synode von 1571, Neukirchen 1971, 49-66.

|196|

ouderling en geen diaken over diaken.361 Naast de wekelijkse vergaderingen van dienaars, ouderlingen en diakenen in de kerkenraad, de jaarlijkse provinciale synode en de tweejaarlijkse generale synode, voegt de synode van Emden aan het Franse voorbeeld een driemaandelijks of halfjaarlijkse classicale vergadering toe. De classis is een intermediair tussen kerkenraad en provinciale synode.

 

5.7. Besluiten

 

Op basis van de door ons onderzochte belijdenisgeschriften komen we tot de volgende conclusies:

1. Een kerk zonder ambtelijke bediening is geen ware kerk. In de Confessio Helvetica posterior en in de Confessio Gallicana wordt het ambt meteen in de ecclesiologische fundering meegegeven. Dit stemt overeen met Zwingli en met Calvijn, die de kerk als moeder lieten functioneren via de ambtelijke verkondiging.

2. In de kerkorden wordt de concrete ordening van de ambten teruggevoerd op apostolische instelling. De aftastende houding die aan de structurering van Calvijn in de Institutie een zekere voorlopigheid gaf, is weggevallen. De concrete situaties vragen om heldere antwoorden. De concrete ambtelijke invulling is een belijdeniszaak geworden.

3. Het christocratisch uitgangspunt van Calvijn blijft behouden en krijgt twee concrete spitsen: gene kerk zal over een andere kerk heersen en geen ambtsdrager zal over een andere ambtsdrager heersen.

4. Het aantal ambten is in deze belijdenisgeschriften niet gelijk. De Confessio Helvetica posterior spreekt over slechts één kerkelijk ambt, de andere, meer op Calvijn georiënteerde geschriften spreken over drie of vier ambten, al naargelang men de leraren al dan niet een eigen ambtelijke status toekent.

5. Het ambtelijke functioneren op het bovengemeentelijk niveau wordt geordend via classicale en synodale vergaderingen. Ambtelijk functioneren krijgt zo een bovenplaatselijk aspect.

6. Op plaatselijk niveau wordt de kerkenraad/presbyterium als uitdrukking van collegiaal regeren steeds belangrijker, zodat wij kunnen spreken van een presbyteriale kerkorde.


361 W. Niesel, Bekenntnisschriften und Kirchenordnungen der nach Gottes Wort reformierten Kirche, 279: ‘… nullus Minister in Ministros, Senior in Seniores, Diaconus in Diaconos primatum seu dominationem obtenit, …’

|197|

7. Waar het ouderlingenambt bij Calvijn slechts een hulpambt was bij het herdersambt, krijgt dit ambt in de kerkorden een steeds belangrijker taak in het regeren van de kerk. Het bestuurlijk vacuüm dat ontstaat bij het wegvallen van de overheidssteun, wordt opgevuld met verkozenen uit de gemeente, die niet alleen tuchtopzicht maar ook breder beleidswerk in de kerk voor hun rekening gaan nemen.

8. De oudste kerkorden rekenen met een apart ambt voor de bewaking van de eenheid. Maar om praktische redenen of mogelijk uit angst voor machtsoverschrijding komt de nadruk gaandeweg meer te leggen op de collegialiteit in het regeren van de kerk, ook voor het bewaren van de eenheid.

9. Deze accentswijzigingen tussen de belijdenisgeschriften krijgen gestalte tegen de achtergrond van de overgang van een situatie waarin een volkskerk in samenwerking met de overheid wordt hervormd naar een toestand van kerkopbouw in een vervolgingssituatie. In die laatste omstandigheid is er vooral nood aan duidelijkheid en afweer van nieuwe overheersing door tirannen. De angst voor machtsmisbruik is een constante gebleven in de ordening van de gereformeerde kerken.