|81|
Wie zich tot doel stelt bouwstenen te leveren voor een vernieuwde gereformeerde ambtstheologie, moet eerder vroeg dan laat een antwoord zoeken op de vraag wat de klassieke gereformeerde ambtsopvatting precies behelst. Dikwijls is het eerste wat daarbij voor de geest komt de bijzondere ambtelijke structurering op het niveau van de plaatselijke geloofsgemeenschap met de trits predikant-ouderling-diaken. Maar in werkelijkheid is veel meer in het geding. Het gaat ook om een eigen wijze van verkiezing en ordinatie en, fundamenteler nog, om een eigen verstaan van het belang van het ambt en om een specifieke formulering van wezen en functie van het ambt in het geheel van het handelen van God doorheen de kerk. In dit deel van onze studie zoeken we door te dringen achter de kerkordelijke ambtsstructurering tot bij de fundamentele theologische motieven die in het geding waren bij de ontwikkeling van een eigen ambtsleer en ambtspraktijk in de zich formerende gereformeerde traditie in de zestiende eeuw.
In de inleiding van deze studie gaven we reeds aan dat we afzagen van een synthese van de ontwikkeling van de gereformeerde ambtstheologie vanaf de zestiende eeuw tot nu toe aan de hand van secundaire literatuur en dat we opteerden voor een persoonlijke analyse van een beperkt aantal kernteksten. We hebben gekozen voor een aantal teksten uit de beginfase van de gereformeerde traditie. Alhoewel we er ons van bewust zijn dat de ambtstheologie binnen de gereformeerde traditie de afgelopen eeuwen zich verder ontwikkeld heeft in verschillende sub-tradities en regio’s,127 beperken we onze keuze tot een aantal fundamentele teksten uit de zestiende eeuw, omdat toen de theologische identiteitsbepalende beslissingen zijn gevallen die voor de hele gereformeerde traditie kenmerkend zijn gebleven.
Aan de hand van een prioriteitenlijst hebben we geprobeerd een representatieve selectie te maken uit het gereformeerde tekstcorpus uit de zestiende eeuw. Het belangrijkste theologische geschrift binnen de gereformeerde
127 Een boeiend onderzoek naar deze ontwikkeling is te vinden in de recente studie van de hand van C. Graafland, Gedachten over het ambt, Zoetermeer 1999. Na een samenvatting van de ambtsleer van Calvijn besteedt hij een kleine tweehonderd pagina’s aan de ontwikkelingen in de na-reformatorische ambtsleer, het ambt in de Nederlandse Gereformeerde Kerk van de zestiende tot en met de achttiende eeuw en de ambtsopvatting in de Nederlands Hervormde Kerk van de twintigste eeuw aan de hand van de bespreking van de ambtstheologie van een aantal theologen.
|82|
traditie uit de zestiende eeuw is ongetwijfeld de Institutio Christianae Religionis van de hand van J. Calvijn. Hierin wordt uitvoerig ingegaan op de betekenis van het ambt in de kerk. Het ligt voor de hand dat dit geschrift centraal zal staan in ons onderzoek naar de wortels van de gereformeerde ambtstheologie. In de tweede plaats hebben we gezocht naar een theoloog die onafhankelijk van het spoor dat Calvijn heeft getrokken mede-constitutief is geweest voor de gereformeerde traditie. We kozen voor H. Zwingli. In de derde plaats waren we van mening dat we niet voorbij konden gaan aan een aantal vroege gereformeerde belijdenisgeschriften om op dit manier voeling te krijgen met de zich ontwikkelende gereformeerde traditie in de zestiende eeuw.
We beseffen dat we met deze keuze enkele belangrijke gereformeerde theologen, die zich op het vlak van de ambtstheologie zelfstandig hebben ontwikkeld, links laten liggen. We denken daarbij in de eerste plaats aan M. Bucer, de Straatsburgse hervormer en vriend van Calvijn, die een grote invloed heeft uitgeoefend op Calvijn. Verder noemen we Th. Beza, de opvolger van Calvijn in Genève, die met zijn eigen interpretatie van het werk van Calvijn de ambtstheologie in een niet-episcopale richting stuurde. Ten slotte vermelden we J. a Lasco, de leider van de Londense gemeente voor vluchtelingen uit de Nederlanden, die met zijn geschriften de kerkordelijke, ambtelijke organisatie van de kerken ‘onder het kruis’ op het vaste land beïnvloedde. Indien onze studie een kerkordelijke spits had gehad, zou het nodig zijn geweest om minstens ook deze drie theologen te betrekken bij onze studie. Maar nu ons onderzoek geconcentreerd is op de fundamentele theologische argumenten die aan de grondslag liggen van de gereformeerde ambtstheologie, moet het mogelijk zijn, op basis van het hoge identiteitsbepalende gehalte van de teksten van Zwingli, Calvijn en een aantal vroege confessies, over de theologie van het ambt uitspraken te doen die een grote mate van representativiteit bezitten voor de gehele gereformeerde traditie.
Methodologisch gaan we vanaf dit deel van onze studie deels anders tewerk. Waar we in het eerste deel over de ambtstheologie binnen de Rooms-Katholieke Kerk voornamelijk descriptief werkten, vullen we deze methode nu aan met een theologisch hermeneutische reflectie. Met een kritische lezing willen wij zowel sterke als zwakke kanten in kaart brengen. Op deze wijze hopen we met dit deelonderzoek een dubbel resultaat te boeken. In de eerste plaats willen we de opgespoorde elementen van de gereformeerde ambtstheologie gebruiken als referentiekader bij de beoordeling van het ambtsdeel van de Lima-tekst en als uitgangspunt bij het formuleren van bouwstenen van een geactualiseerde gereformeerde ambtstheologie. In de tweede plaats moet het mogelijk zijn door een kritisch lezing zicht te krijgen op de beperkingen van de gereformeerde ambtstheologie: de eenzijdigheden, de lacunes, de innerlijke inconsistenties en de open einden.
|83|
Met deze bevindingen zullen we de Lima-ambtstekst opnieuw lezen in de hoop een aantal elementen te vinden die ons helpen de onvolkomenheden in de gereformeerde ambtstheologie aan te vullen.
In de opeenvolgende hoofdstukken van dit deel zullen we de passages bespreken die over de theologie van het ambt handleen in de werken van Zwingli, van Calvijn en in de gereformeerde belijdenisgeschriften uit de zestiende eeuw. In het afsluitend hoofdstuk zullen we dan de conclusies formuleren. Voorafgaand aan dit alles willen we nog een hoofdstuk toevoegen met de hoofdlijnen van de ambtstheologie van Maarten Luther. Calvijn, als kerkhervormer van de tweede generatie, bouwde voort op het werk van Luther en recent onderzoek heeft uitgewezen dat ook Zwingli, een tijdgenoot van Luther, diens geschriften beter kende dan vroeger gedacht.128 Luther ging hen voor in een succesvolle hervorming van de kerk en een nieuwe ambtsinvulling. Naar ons oordeel kan een studie over de gereformeerde ambtstheologie daarom niet stilzwijgend voorbijgaan aan de geschriften van de Duitse reformator Maarten Luther (1483-1546).
128 Over de relatie Zwingli — Luther en Calvijn — Luther wordt uitvoeriger gesproken in de volgende hoofdstukken.