|iii|
Kerkelijke Wetten
voor de
Hervormden
in het
Koningrijk der Nederlanden.
verzameld en met aanteekeningen voorzien,
door
C. Hooijer,
predikant te Zalt-Bommel.
Een elc kenne sine reghten, maer een
elc kenne oec sine plighten.
Zalt-Bommel,
Joh. Noman en Zoon.
1846.
|iv||v|
———
In Duitschland is, sinds eenige jaren, de Kerkregtelijke studie door Juristen zoowel als Theologanten met bijzondere vlijt beoefend. Ook ons Vaderland heeft in den laatsten tijd eenige geschriften, adressen en uitvoerige opstellen in onderscheidene tijdschriften geleverd, die de deugdelijkheid en verbindbaarheid der wetten van het Hervormd Kerkgenootschap ter toetse bragten, en op verbetering en herziening aandrongen, wier noodzakelijkheid bijna alle Kerkelijke Kollegiën beginnen te erkennen. Daar mag van gezegd worden, wat Dr. Lisco van de beweging in de Duitsch-Evangelische Kerk schrijft: „Dieser Zweig der Literatur wächst mit Nothwendigkeit aus dem praktischen Bedürfnisse der Zeit hervor, in der das kirchenbildende Element kräftig sich regt, und auch auf wissenschaftlichem Gebiete nach Klarheit in den Principiën ringt.” *) Deze helderheid van beginselen wordt
*) Aufforderung an junge Theologen sich mit dem Kirchenrechte zu beschäftigen, von Dr. F.G. Lisco, Kirchliche Vierteljahres-Schrift. Zweiter Jahrgang. Januar-März, 1845 nº. 1. —
|vi|
in sommige onzer Kerkelijke wetten gemist, of, waar zij doorschemert, van velen niet opgemerkt, en mag men wel naar meer helderheid van beginselen in onze Kerkelijke wetgeving verlangen. De klagt van genoemden Schrijver, dat de jonge Theologanten zijns Vaderlands geen onderwijs in het Kerkregt ontvangen, kan van al onze Akademiën niet gelden. In hoever het hedendaagsch Kerkregt aan de Leidsche en Groningsche Hooge scholen behartigd wordt, is mij onbekend, maar aan de Utrechtsche Akademie wordt er in onderwezen, ofschoon de Wet op het Hooger onderwijs er niet toe verpligt. Het behoeft geen bewijs, hoe noodig dit onderwijs voor alle Theologanten is, die bij het aanvaarden hunner bediening aanstonds als Voorzitters der Kerkenraden, of als Consulenten van vacante gemeenten, en dikwijls spoedig als leden van hoogere Kerkelijke Besturen plaats nemen en handelen moeten. Aan goede boeken ter beoefening van het Kerkrecht ontbreekt het ons niet geheel. Wij behoeven slechts „De Kerk en de Staat, in wederzijdsche betrekking volgens de Geschiedenis” te noemen, en dat dit kostelijk werk van den geleerden en scherpzinnigen W. Broes niet meer door de Hervormde Leeraars bestudeerd wordt, kan mede daaraan liggen, dat het zich niet uitsluitend bij ons Hervormd Kerkgenootschap bepaalt. Dit doet het zeer nuttig werk van Professor H.J. Roijaards, Hedendaagsch Kerkregt bij de Hervormden in Nederland. De Hooggeleerde Schrijver heeft met groote naauwkeurigheid de inrigtingen onzer Kerk beschreven, en den inhoud der bepalingen daaromtrent opgegeven. Maar, hoewel hij het doelmatige daarvan niet zelden aantoont, onthoudt hij zich van de aanwijzing des gebrekkigen, dat daarin tevens is op te merken. Bovendien bevatten die twee boekdeelen geene der Kerkelijke Wetten en Reglementen, maar vooronderstellen het bezit van het verdienstelijke, maar kostbare „Handboek voor Hervormde Predikanten en Kerkenraadsleden,
|vii|
door G. van der Tuuk.” Van dit Handboek, dat velerlei wetten en besluiten, ook van vóór de organisatie onzer Kerk in 1816, bevat, verklaart de Schrijver zelf, dat het voor het dagelijksch gebruik thans te uitvoerig geworden is. Daartoe kan zijn „Compendium of Kort begrip van het Handboek enz.,” beter dienen; maar dat mist de Provinciale Reglementen op de Kerkelijke administratie en de huishoudelijke Reglementen op de Kerkenraden, behalve dat het nog al wat onnoodigs heeft, als „van de Protestantsche Kerken in de Zuidelijke Provinciën,” en ook niet verder dan tot het jaar 1834 gaat. Het scheen daarom geen onnuttig werk, om al de Kerkelijke wetten, die nog van kracht zijn, in goede orde bijeen te brengen, en daar tevens iets nopens haren oorsprong en strekking bij te voegen. Ook moest de geldigheid of wettigheid van het een en ander naar de beginselen van het Protestantisme en van onze Grondwet beoordeeld worden. Dit kon echter niet dan zeer beknopt geschieden, zou alles in één bruikbaar en niet te lijvig boekdeel vereenigd zijn. Deze kortheid diende bovenal betracht bij hetgeen van de oude Kerkinrigting zou gezegd worden, want ieder weet wel, dat die zich met al de verscheidenheden van de bepalingen der Particuliere Synoden en van de ordonnantiën der menigvuldige Klassen en van de eigen usantiën in vele gemeenten wil inlaten, geen einde aan zijn schrijven vindt.
Ik hoop dat men mij om de gemaakte aanmerkingen voor geen vijand van onze tegenwoordige Kerkinrigting aanmerken zal. Neen, ik acht ze in menig opzigt, en vooral in vergelijking met die van vele andere Hervormde landen, zeer voortreffelijk, maar houd haar niet voor onverbeterlijk, en wensch hare volmaking, gelijk onze Synode dat ook doet, die in hare Vergadering van dit jaar besloten heeft, om met de herziening der Reglementen een aanvang te maken. Wordt mijn pogen miskend, als ik dan maar de beoefening van ons Kerkregt een
|viii|
weinig aangemoedigd, en enkele verbeteringen in de wetten onze Kerk mag hebben uitgelokt, zoo zal ik mij ruim beloond achten.
Ik kan niet eindigen, vóór ik den Hoogleeraar N.C. Kist heb dankgezegd, die mij met de meeste bereidwilligheid der vriendschap heeft willen inlichten nopens zulke gebruiken der Oude Kerk, als welke uit mijne boekverzameling niet konden worden opgemaakt. Verder dank ik al mijne Vrienden, die mij in het een of ander behulpzaam waren.
Zalt-Bommel den 1 Sept. 1846.
C. Hooijer.
|ix|
———
Inleiding.
Overzigt over de voornaamste Oud-Nederlandsche Kerkordeningen. — 1.
Wederzijdsche betrekking van den Nederlandschen Staat en het Hervormd Kerkgenootschap volgens de Grondwet van het Koningrijk der Nederlanden. — 16.
Eerste Deel.
Bevattende de Reglementen.
Hoofdstuk I.
Hoofd-Reglement.
§ 1. Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde kerk in
het Koningrijk der Nederlanden. — 21.
§ 2. Instructie voor de Algemeene Synodale Commissie der
Nederlandsche Hervormde kerk. — 41.
Hoofdstuk II.
Algemeene Reglementen.
§ 3. Reglement op het Examen en de toelating tot het Leeraar-ambt
in de Hervormde kerk. — 46.
§ 4. Reglement op de Vacaturen, alsmede op de beroeping en het
ontslag van Predikanten. — 60.
|x|
§ 5. Reglement op het Hulppredikerschap in de Nederlandsche
Hervormde kerk. — 81.
§ 6. Reglement op de Kerkvisitatie. — 87.
§ 7. Reglement op het Godsdienstig onderwijs in de Nederlandsche
Hervormde kerk. — 96.
§ 8. Algemeen Reglement op de zamenstelling en werkzaamheden der
Kerkenraden bij de Hervormde gemeente in het Koningrijk der
Nederlanden. — 108.
§ 9. Algemeen Reglement op de Diakonie-administratie bij de
Nederlandsche Hervormde kerk. — 115.
§ 10. Reglement op de uitoefening van Kerkelijk opzigt en tucht
voor de Nederlandsche Hervormde kerk. — 122.
§ 11. Reglement op de Klassikale kosten. — 143.
§ 12. Reglement voor de Algemeene Weduwen-beurs. — 158.
Hoofdstuk III.
Provinciale Reglementen.
§ 13. Huishoudelijke Reglementen op de zamenstelling en
werkzaamheden der Kerkenraden bij de Hervormde gemeenten der
onderscheidene Provinciën. — 165
§ 14. Reglement op de verkiezing en beroeping van de Predikanten
bij de Hervormde gemeenten in Vriesland. — 182
§ 15. Reglement op het aannemen en de Kerkelijke goedkeuring
eener beroeping tot Predikant bij de Hervormde gemeenten, onder
het ressort van het Provinciaal Kerkbestuur van
Groningen. — 193
§ 16. Reglementen op de administratie der Kerkelijke Fondsen en
de Kosten van de Eeredienst bij de Hervormde gemeenten in de
onderscheidene Provinciën. — 195.
Hoofdstuk IV.
Gemeentelijke Reglementen.
§ 17. Reglementen voor de Protestantsche gemeenten van Veenhuizen en van de Ommerschans. — 237
|xi|
Tweede Deel.
Bevattende de Wetten en Besluiten.
(voor zoo ver zij bij de Reglementen niet zijn opgenomen.)
Hoofdstuk I.
De Kerkelijke Besturen in het algemeen.
§ 18. Benoeming van leden der Kerkelijke Besturen en hunne
Secundi. — 246.
§ 19. Instructie voor de Secretarissen en Scriba’s. — 250.
§ 20. Formulieren voor Handelingen van Kerkelijke Besturen. —
253.
§ 21. Zegel voor de Hoogere Kerkelijke Besturen. — 257.
§ 22. Correspondentie der Kerkelijke Besturen. — 258.
§ 23. Kennisneming der Kerkelijke Besturen van de woonplaats der
Kandidaten. — 264.
§ 24. Kerkelijke approbatie van Godsdienstige Geschriften. —
265.
§ 25. Bewaring der Archieven en voorwerpen van Kunst. — 265.
§ 26. Berigten in de Boekzaal te plaatsen. — 268.
§ 27. Emolumenten der Kerkelijke Besturen. — 273.
§ 28. Betrekking der Kerkelijke Kollegiën tot de Gouverneurs
hunner Provinciën. — 283.
Hoofdstuk II.
Elk Kerkbestuur in het bijzonder.
§ 29. Synode. — 288.
§ 30. Provinciale Kerkbesturen. — 293.
§ 31. Klassikale Besturen. — 296.
§ 32. Waalsche, Engelsche, Schotsche en Hoogduitsche kerken. —
300.
§ 33. Kerkbestuur van Limburg. — 302.
§ 34. Oost- en West-Indische kerken. — 313.
§ 35. Klassen en Ringen. — 332.
§ 36. Kerkenraden. — 338.
Hoofdstuk III.
Kerkelijke gemeenten en Personen.
§ 37. Kerkelijke gemeenten. — 345.
§ 38. Kerkelijke Personen. — 352.
|xii|
Hoofdstuk IV.
Kerkelijke Vierdagen en Plegtigheden.
§ 39. Christelijke Vierdagen. — 357.
§ 40. Gedachtenisviering der Hervorming. — 359.
§ 41. Dank- en Bededag. — 359.
§ 42. Verjaardag des Konings. — 360.
§ 43. Openbare Eeredienst. — 360.
§ 44. Huwelijks-inzegening. — 369.
§ 45. Doopsbediening. — 371.
§ 46. Avondmaalsbediening. — 372.
Hoofdstuk V.
Kerkelijke geldmiddelen en goederen.
§ 47. Noodlijdende Kerken en Personen. — 373.
§ 48. Traktementen en Pensioenen. - 379.
§ 49. Kinder-, School- en Akademie-gelden. — 387.
§ 50. Eigendommen. — 400.