Hoofdstuk 1
1. De ouderlingen en diakenen zullen gedurende een door de
kerkeraad vast te stellen periode zitting hebben. De kerkeraad
kan deze periode voor eenmaal met één jaar verlengen; hij zal dan
mededeling aan de gemeente doen van de redenen, die hem daartoe
genoopt hebben.
2. In de regel zal ieder jaar een deel van hen aftreden. De
aftredenden zullen niet terstond herkiesbaar zijn, tenzij naar
het oordeel van de kerkeraad het welzijn van de gemeente het
raadzaam maakt een of meer hunner opnieuw aan de gemeente ter
verkiezing voor te stellen.