|1|
Wetenschap en leven staan met elkander in nauw verband. Het leven gaat vooraf, de wetenschap volgt 1). Alvorens de verschillende vraagstukken het studeervertrek der denkende geesten zijn binnengetreden, is steeds in het leven zelf een vaak langdurige worsteling der dringende en drijvende idee voorafgegaan, heeft die worstelende idee het vraagstuk tot een vraagstuk gemaakt. Zoo is de gewone gang van alles wat de gedachten der denkers bezighield. Het is het sinds eeuwen bepeinsde verband, de steeds voortgaande wisselwerking tusschen practijk en theorie, en theorie en practijk.
Ook bij het instituut, dat wij met den naam van gratie aanduiden, ging zoo de practijk des levens vooraf. „Uit den onbewusten ondergrond van ons leven” ontkiemde eerst het besef, dat iets wat later gratie zou worden genoemd noodig was. In verschillende woorden, in zeer uiteenloopende feiten zocht dat besef uiting. Zoo schoot van lieverlee op de idee, het denkbeeld, dat hier het menschenleven dreef. En eerst door den drang dezer idee kwam het ten slotte tot een meer of minder volkomen vorming van het begrip 2).
Reeds in de alleroudste tijden valt het ons op, aanvankelijk
1) „Het leven zelf is de
bron der wetenschap: waar menschen zijn zal wetenschap ontslaan.”
Dr. J. Woltjer, Leven en wetenschap, blz. 12.
2) Zie Dr. A. Kuyper, Encyclopaedie der Heilige
Godgeleerdheid, Dl. I, blz. 23 en 24.
|2|
vooral in het huisgezin met betrekking tot de vaderlijke macht, dat, waar een norma was gesteld, en van die norma was afgeweken, het somtijds niet goed werd geacht, den overtreder met de bedreigde bestraffingen te treffen. Men besefte reeds toen, dat de zonde haren invloed op de norma zelve kon hebben gehad. Ook bleef het oog niet gesloten voor het feit, dat men zich door de eindelooze complicatiën van het menschelijk leven, somtijds voor hoogst moeilijke problemen zag gesteld. Saamgenomen waren dit twee factoren, die leidden tot het inzicht, dat zich gevallen konden voordoen, waarin eene gestrenge toepassing van een te voren vastgestelden regel minder wenschelijk kon zijn. Dit besef zocht steeds meer uiting naarmate het leven voortging 1). Zoo ontwikkelde zich allengs krachtiger en met meer bewustheid, met name in betrekking tot het straffen buiten het terrein van het huisgezin, de idee 2), dat in voorkomende gevallen waarin eene wet, beschreven of onbeschreven, straf eischte op overtredingen, omstandigheden van uiteenloopend karakter er toe konden nopen, van de gestelde strafvervolging of strafvoltrekking geheel of ten deele af te zien.
Het is deze gratie-idee, welke zich voorts in de voortwenteling der eeuwen een baan zocht te breken naar de rijpere ontplooiing tot het gratiebegrip. Een ongestoorde, voorspoedige ontwikkeling was dat niet. Wanneer wij dan ook de worsteling dezer gratie-idee om te komen tol het begrip wenschen na te speuren, mag stellig ook hier wel worden herinnerd, dat alle wetenschappelijke arbeid critisch van aard is. Niet alles wat zich als materie aandient, kan zonder onderzoek als zoodanig aanvaard. Het gemis aan eene zuivere begripsbepaling bracht
1) Lueder, blz. 34: „Denn
kein Volk, das nur so civilisirt ist, dasz die untersten Begriffe
von Recht und Unrecht, von Verbrechen und Bestrafung von ihm
wenigstens geahnt werden, ignorirt vollständig das Recht der
Gnade; und wenn es dasselbe auch nicht wissenschaftlich begründen
kann, so kann es doch nicht umhin, es auszuüben und
anzuwenden.”
Abegg, Kr. V., III, blz. 323, 331.
2) Zie hierbij Lueder, blz. 52; Abegg, Kr.
V., III, blz. 346.
|3|
steeds, ja brengt nog altoos, veel verwarring en afdwaling met zich 1). Bovendien volgde uit den nauwen samenhang van het instituut gratie met de begrippen souvereiniteit 2) en strafrecht 3), dat, waar deze laatste begrippen zich eerst allengs ontwikkelden, het gratiebegrip slechts achter hunne ontwikkelingsphasen kon aankomen. En nog te meer werd de wording van het begrip gratie belemmerd, door de schier eindelooze verscheidenheid van een heirleger elkander steeds afwisselende opiniën en stelsels, die er ten aanzien van de Overheid en haar strafrecht steeds bestonden en nog bestaan 4). Wat het eene systeem had vastgesteld, keurde het andere straks af. Een noodzakelijk gevolg van het feit der zonde, zoo verduisterend op het verstand werkende, zoo verwringend op den wil, ja den mensch in zijn denken en doen juist voortstuwend op een pad tegenovergesteld aan het rechte spoor.
Het kan dan ook niet worden gezegd, dat zelfs thans de begripsvorming van gratie haar rustpunt zou hebben bereikt. Zelfs kan niet verwacht worden, dat door de twintigste eeuw ons dit rustpunt zal worden gebracht. Te scherp is daarvoor de strijd der geesten. Zeker, vrijwel unaniem wordt toegegeven, dat er zoo iets wat men gratie noemt, nuttig, ja onontbeerlijk is. Doch vraagt men, wat er onder wordt verstaan, wie haar toekent, en waarom zij moet worden verleend, dan bevindt men zich op eens weer in het labyrinth der meeningsverschillen.
Deze stand van zaken behoeft evenwel den wetenschappelijken arbeid niet op te houden. Integendeel, voor de belijders
1) Zie Dr. A. Kuyper,
t.a.p., Dl. I, blz. 25.
2) Lueder, blz. 54.
3) Abegg in Kr. V., III, blz. 880; Stockar,
blz. 2.
4) „Op maar al te droeve wijze toch wordt men telkens
aan het quot capita, tot sensus herinnerd, ook waar het
geldt de omschrijving dier begrippen, waarvan eene heldere
voorstelling te hebben, althans in andere deelen der wetenschap,
reeds voor den beoefenaar van de prima elementa totius
scientiae onontbeerlijk wordt geacht.” Mr. D.P.D. Fabius,
De Leer der Souvereiniteit, blz. 1.
|4|
der Christelijke religie geldt inzonderheid de roeping, om, lettende op de historie der volken, die het vlammend schrift is van den levenden God, en vooral hij het licht der ons van God geopenbaarde Waarheid, oen rechte beschouwing dezer stof te verkrijgen.
Die Heilige Schriftuur en die ons van God gegeven historie mogen in de volgende bladzijden ook ons tweevoudig richtsnoer zijn. En aanvangende met de laatstgenoemde, willen wij dan eerst zien wat het leven der volkeren ons biedt 1), om daarna over te gaan tot de bespreking van het begrip.
1) Het ligt voor de hand, dat wij ons bij dat historisch overzicht over het algemeen aansluiten bij wat vrijwel communis opinio onder de verschillende schrijvers kan worden genoemd. Een nauwgezet zelfstandig onderzoek zou moeten geput uit de bronnen, en zich slechts kunnen bepalen tot een zeer klein gedeelte.