Wat maakt Christus ons duidelijk over de rollen en taken van mannen en vrouwen in de gemeente? En wat leert hij ons over de leiding van de kerk en de wijze waarop die vooral in de ambten is vormgegeven? We hebben deze vragen intensief besproken. Deze bespreking was niet altijd even gemakkelijk omdat ieder van ons zijn of haar eigen opvattingen en overtuigingen heeft. We zijn biddend het gesprek aangegaan met elkaar en met ons verleden. Ons verlangen was om te
|8|
ontdekken wat Gods wil is voor ons leven, ook in de gemeente, ook in de ambten, ook in de wijze waarop mannen en vrouwen zich daarin laten inschakelen.
In eerdere rapporten2 is diepgaand ingegaan op
allerlei cruciale teksten uit de Bijbel. Wij willen dit werk niet
overdoen door opnieuw met een brede uitleg van dezelfde teksten
te komen. Wij komen met een drietal bouwstenen die we hebben
gevormd vanuit de Bijbel.
- In bouwsteen 1 beschrijven we de brede lijnen die de
Bijbel geeft over de inzet van mannen en vrouwen in het Oude
Testament en ook in het Nieuwe Testament. Het begint bij de vrouw
die moeder van alle mensen werd (Genesis 1) en het eindigt bij de
bruid die voor haar man versierd is (Openbaring 21). Het thema is
zo breed dat het onmogelijk is om alle gegevens te bespreken. We
hebben geprobeerd de brede lijnen zo compleet mogelijk te
schetsen.
- In bouwsteen 2 gaan we in op twee specifieke situaties
waarin we vrouwen horen spreken en komen we met een korte
bespreking van de teksten die bekend staan als de
zwijgteksten.
- In bouwsteen 3 bespreken we een aantal teksten waarin de
man wordt aangeduid als hoofd.
Aan de hand van deze drie bouwstenen willen we antwoord geven op
de kernvraag zoals wij die hebben geformuleerd: is het op grond
van de Bijbel gerechtvaardigd dat vrouwen in de kerk een andere
positie innemen dan in de maatschappij?
Toen we ons werk als deputaten begonnen, probeerden we in de Bijbel drie soorten teksten te onderscheiden over de positie van mannen en vrouwen: teksten over hun positie in de samenleving, teksten over hun positie in de gemeente en teksten over hun positie in het huwelijk. Maar in die poging zijn we niet geslaagd omdat in de Bijbel de invalshoek van het huwelijk dominant blijkt te zijn. Daarmee is meteen een methodische aanwijzing gegeven: man-en-vrouw is de aanduiding van een twee-eenheid3 die diep in de verhalen terug te vinden is. Het is in de Bijbel in zekere zin de basis-levensvorm van de mensheid waar al het andere sociale leven uit voortkomt. Daar vernieuwt zich het leven (als een voortgaande schepping, vgl. Gen 2: 24, Matt. 19: 8) en wordt de kiem van alle vormen van samenleven gelegd.
Zeker in het Oude Testament kun je merken dat de vrouw als moeder en het verlangen naar moederschap het beeld beheersen. Het onvruchtbare huwelijk en in het bijzonder de kinderloze vrouw is een constant terugkerend thema en wel altijd als teken van de stremming van het leven. Overal waar zij in beeld komen staat de toekomst van Gods werk op het spel (Sara, Rebekka, Rachel, de vrouw van Manoah, Hanna, Michal enz. (vgl. Ps. 113: 9, Ps. 127, Spr. 30: 16).
De wereld van Israël (maar breder: die van het Oude Nabije Oosten) is diep getekend door een focus op vruchtbaarheid die tot in de nerven van de samenleving voelbaar werd. Hoewel die oriëntatie in (de wereld van) het Nieuwe Testament niet op dezelfde exclusieve manier aanwezig lijkt te zijn, is het ook daar vanzelfsprekend dat de taak van de vrouw lag in het baren en opvoeden van kinderen en het besturen van haar huis. 1 Tim. 2: 13-15 met zijn verwijzing naar moeder Eva lijkt naadloos in dit beeld te passen.
Voor ons besef is deze waarneming van groot belang voor het hanteren van de Bijbelse gegevens. In Genesis wordt de opdracht tot het beheren en ontwikkelen van deze aarde aan Adam en Eva samen gegeven. Als eerste mensenpaar zijn ze man-en-vrouw, maar tegelijkertijd vertegenwoordigen ze de mensheid. De opdracht geldt vandaag nog steeds voor de hele mensheid. Maar het komt steeds
2 Zie bijvoorbeeld het werk van de deputaten
M/V in de kerk die benoemd waren door de GS Amersfoort 2005,
Zwolle-Zuid 2008 en Harderwijk 2011. Zie tevens het werk van
deputaten binnen de CGK en de NGK.
3 In Genesis 1: 27 komt dat heel duidelijk naar voren:
“God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God
schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij
de mensen”. Enkelvoud en meervoud staan hier naast
elkaar waardoor naast de eenheid van man-en-vrouw ook hun
tweeheid verwoord wordt.
|9|
vaker voor dat mensen ongetrouwd zijn, door omstandigheden of uit overtuiging. De oorspronkelijke opdracht aan mannen en vrouwen wordt tegenwoordig deels uitgevoerd buiten de setting van het huwelijk. In het Oude en het Nieuwe Testament is maar summier aandacht voor de positie van vrouwen buiten het huwelijk. Het betekent op zijn minst dat bepaalde Bijbelgegevens niet zonder meer een-op-een in de huidige situatie toepasbaar zijn.
Samenvattend: in de Bijbel wordt voor de man-vrouw-relatie (ook in de samenleving en de kerk) gedacht en gesproken vanuit de huwelijksrelatie. God heeft man en vrouw geschapen als twee-eenheid; ze staan gelijkwaardig naast elkaar en ontvangen dezelfde opdracht: het beheren en ontwikkelen van deze aarde. Dat die opdracht vandaag deels buiten het huwelijk wordt volbracht krijgt in de Bijbel vrijwel geen aandacht.
Als mensen van onze tijd oppervlakkig naar de Bijbel kijken en het bijbehorende vrouwbeeld in het oog krijgen, is de eerste gedachte die opkomt: dit is vrouwonvriendelijk. De eerste vrouw (en in haar elke vrouw) krijgt het zwaar te verduren vanwege de vloek die haar treft na de zondeval: ze heeft voortaan een man die over haar heerst en zelf wordt ze getekend als degene die de man onderuithaalt (Gen. 3: 16). Het gedrag van de meeste mannen in het Oude Testament sluit daar overigens helemaal op aan. De man-vrouw-relatie komt niet als fundamenteel wederkerig in beeld. De doorgaande lijn is: de vrouw is ondergeschikt aan de man.
Sara heeft haar plaats achter de schermen en krijgt niet eens rechtstreeks zelf te horen dat ze zwanger zal worden (Gen. 18). Ze is een welkome aanvulling voor de Egyptische harem (Gen. 12), maar de problemen die dat oproept worden opgelost tussen Farao en Abram, de mannen dus. De mannen lijken zich tijden lang ook volop polygamie te kunnen veroorloven (Abram, Jacob, Elkana, de koningen enz.). Al tekent de Bijbel heel scherp dat dat tot ellende in de tent, in huis en in de stad van God leidt, de vrouwen zelf gaan er zonder protest (en soms heel creatief) mee om, maar vaak wel met duidelijke pijn. De Bijbel vertelt ook over krachtige vrouwen die optreden voorbij alle mannelijke dominantie (Debora). Maar juist daar bevestigt de uitzondering de regel die geldt en het is de vrouw zelf die daar de aandacht op vestigt (Rechters 4: 9). Het beeld wordt soms ook doorbroken: terwijl Spreuken wemelt van de waarschuwingen voor de vreemde vrouw, is het slot weldadig in de pure lof op de vrouw die haar huis bestuurt en weet waar ze mee bezig is (Spr. 31).
Aan het beeld van de ondergeschikte vrouw wordt ‘probleemloos’ vastgehouden in het Nieuwe Testament. Vrouwen worden opgeroepen het gezag van hun man te erkennen (1 Pet. 3: 1). En ook daar is Sara het voorbeeld door haar aanspraak van Abraham met ‘heer’ (1 Pet. 3: 6). Maar ook op een meer subtiele manier is het weinig vrouwgerichte beeld herkenbaar: alle brieven kenmerken zich door een consequent inclusief taalgebruik, behalve waar vrouwen apart worden aangesproken (vgl. de huistafels in Ef. 5 en 6, Kol. 3, 1 Pet. 2 en 3). Dieper en genadiger is de manier waarop Jezus breekt met dit beeld. Hij ziet vrouwen in wier leven het kwaad zich genesteld heeft (hoeren) en wil hen als vrouw ontmoeten en in hun vrouw-zijn herstellen (Joh. 8: 10 b.v.).
Vrijwel tegelijk hiermee is er nog een ander beeld dat in de Bijbel geschetst wordt, namelijk dat van de bijzondere dynamiek tussen man en vrouw in hun relatie. Hier verschijnt de vrouw alleen in positief liefdevol licht. Voor God is het huwelijk een voorkeursbeeld (zie de profeet Hosea en vele andere plaatsen in het Oude Testament) en ook hierbij domineren de vreugdevolle trekken (Spreuken 5: 15-19, Prediker 9: 9, Hooglied). Een opvallende passage is in dit kader 1 Kor. 7: 3,4 waar de meest intieme omgang van man en vrouw volkomen wederkerig ingetekend wordt. Het doet terugdenken aan de wijze waarop God de mens geschapen heeft: als twee-eenheid (Gen. 1: 27).
|10|
Samenvattend: in de praktijk van elke dag zoals de Bijbel die schetst, hebben vrouwen geen gelijkwaardige plaats naast de man. Dwars daardoorheen zie je regelmatig lichtpunten van gelijkwaardigheid: de vrouw wordt gezien en aanvaard in haar eigenheid en daardoor kan de wederkerigheid in de huwelijksrelatie als vreugde brengende en zo ook bedoelde werkelijkheid tot bloei komen.
In het voorgaande schemerde al even door dat de houding jegens vrouwen wel eens zeer cultuurbepaald geweest zou kunnen zijn. In het Oude Nabije Oosten heerste sowieso een sterk patriarchale cultuur, waarin de vruchtbaarheid (van de vrouw) een centrale kwaliteit vormde. Het is dan ook niet verwonderlijk als de Israëlitische cultuur daar herkenbare trekken van mee krijgt. In dat kader is de vraag van belang of en in hoeverre de geboden van en de omgang met God heilzaam genezend inwerkten op dit aspect van de cultuur.
Een mooi voorbeeld daarvan biedt de wet op de jaloersheid (Numeri 5). In de ogen van een Nederlander anno 2016 is dat een zeer vrouwonvriendelijke ceremonie (hoezo alleen een maatregel voor mannen die hun vrouwen verdenken, ligt andersom niet meer voor de hand?). Toch moet het in het Israël van toen een bevrijdende en genadige maatregel zijn geweest.4 In de wetten van Hammurabi moest een vrouw in het water gegooid worden en als ze bleef drijven was ze onschuldig. In een tijd dat vrouwen niet konden zwemmen was dat dus een publiek doodvonnis. Numeri 5 houdt de zaak binnenshuis en geeft de vrouw alle ruimte voor aan het licht komende onschuld. Als zodanig past de wet op de jaloersheid naadloos in de wetgeving van Mozes, zoals die een sterk maatschappijkritische tendens vertoont (voor hulpelozen en ontrechten, tegen de concentratie van macht en bezit, tegen uitbuiting, impliciet tegen slavernij enz.). De Thora laat voortdurend zien dat God een verlossende God is. Dat is ook voor vrouwen goed nieuws.
In het Nieuwe Testament wordt dat goede nieuws nader uitgediept. Terwijl de indruk ontstaat dat het maatschappijkritisch karakter van de Thora onder Israël vaak is verduisterd (wat heeft geleid tot de ballingschap), pakt Jezus in zijn prediking dat verlossend karakter van Gods wet in z’n volle omvang op. Hij onthult daarmee meteen hoe intens het kwaad wortelt in de mensen en in de samenleving, vooral in de Bergrede waarin Jezus het gebod transparant maakt tot op de bodem. De verdiepende trend ten opzichte van het Oude Testament wordt hier keer op keer zichtbaar gemaakt doordat Jezus zegt: “Jullie hebben gehoord ... En ik zeg jullie ...” Zonde tegen het zevende gebod blijkt een kwaad te zijn waar vrouwen het slachtoffer van worden/zijn doordat het kwaad in de harten van mannen huist (Matt. 5: 28). De echtscheidingspraktijk waardoor het soms heel gemakkelijk werd om vrouwen weg te sturen, heeft als diepste oorzaak de harteloosheid van mannen (Matt. 19: 8). Daardoor gaat de door God bedoelde huwelijksrelatie tot ontbinding over (Matt. 19: 4-5,9). Maar intussen blijven het alleen de mannen die het initiatief tot echtscheiding kunnen nemen. Dat ook vrouwen reden kunnen hebben tot echtscheiding over te gaan lees je nergens in de Bijbel.
Het genadige licht dat bij Jezus weer over de huwelijksrelatie gaat schijnen straalt ook bij Paulus. Zijn oproep tot samenleven van man en vrouw (Ef. 5: 21-33) geeft op een zeldzame manier ruimte voor de vrouwen, doordat de mannen in het spoor van Christus worden getekend als mannen die hun vrouw in liefde dienen. Petrus tekent het fijntjes in: je bent samen erfgenaam (1 Pet. 3: 7). Ook op een andere manier trekt het Nieuwe Testament de maatschappijkritische lijn door: in de gemeente is in feite geen plaats voor polygamie (1 Tim. 3: 2), al moet je je bijvrouwen niet het bos insturen wanneer je als polygamist tot Christus bekeerd wordt. De kerk wordt hier zichtbaar als een contrastgemeenschap die, levend van genade, de orde van een nieuwe samenleving ademt.
4 Het genadige van de wet op de jaloersheid blijkt als je er naar kijkt in het kader van culturen als de Afghaanse of de Ugandese. In dergelijke samenlevingen zou de vrouw in kwestie een gruwelijk lot te wachten staan als steniging. In die culturele situatie zou een wet als die van Numeri 5 een zegen zijn voor vrouwen. Zie hierbij nog Deut. 22: 19.
|11|
Samenvattend: in de Bijbel is de culturele tendens waarneembaar om vrouwen te zien als ondergeschikt aan de man. Maar in de Bijbel wordt ook een tegenkracht zichtbaar die voortkomt uit Gods genadige verlossing en die voor de samenleving concrete aanzetten biedt tot herstel van de vanaf het begin bedoelde wederkerigheid in de man-vrouw-relatie.
Wie reflecteert op het beeld dat de Bijbel van vrouwen tekent, komt vroeg of laat onder de indruk van de complexiteit. Dat hangt vooral samen met de dynamiek in Gods openbaring. Het evangelie is een in zichzelf consistent verhaal. Maar het groeit wel procesmatig de wereld in. Het is dus zaak die stapsgewijze voortgang te honoreren; dat wordt in de gereformeerde traditie wel aangeduid als Gods pedagogische progressie. Daarbij is ook nog eens sprake van een zeer wisselende context. Door heel de Bijbel heen is die context herkenbaar, met als gevolg dat het verhaal van de Bijbel van A tot Z cultureel gekleurd is. Dat complex levert in de duiding van de Schriftgegevens ook problemen en uiteraard missers op.
Eén van de duidelijkste voorbeelden vormt wel de interpretatie van Genesis 3: 16. De daar aangekondigde straf, dat mannen over de vrouw zouden heersen, is in onze traditie tot diep in de tachtiger jaren van de 20e eeuw opgevat als een opdracht van God, een interpretatie die ook nog eens liturgisch ingeprent werd via het huwelijksformulier. Dat de daar genoemde begeerte die van de vrouw naar de man uit zou gaan eveneens een vloek inhield moest daarmee wel een blinde vlek in de exegese worden. Op de achtergrond speelt een massieve opvatting van het Schriftgezag, waarbij geen reliëf wordt gezien in Bijbelteksten en waarbij zonder onderscheid een normatieve lading wordt gegeven aan tekstlagen die een onderscheiden intentie hebben. Het Bijbelse beeld van de vrouw vertoont een reliëf. We doen een poging dat reliëf te beschrijven door enkele lagen te onderscheiden:
- Laag I: Schepping
De basis ligt in de schepping van man-en-vrouw naar Gods beeld.
De formulering in Gen. 1: 27, 2: 20 en 23 laat een wederkerigheid
zien binnen de eenheid. Binnen het Oude Testament lijkt deze laag
nog het duidelijkst in Hooglied terug te keren. Matt. 19: 8
verwijst er duidelijk naar. Paulus tekent hem in de binnenkamer
van het huwelijk (1 Kor. 7: 3,4).
- Laag II: Gebroken realiteit
Een tweede laag wordt zichtbaar in de werkelijkheid waarin man en
vrouw na de zondeval met elkaar omgaan. Het is een slagveld
geworden. De wederkerigheid is niet totaal verdwenen: hier en
daar bespeur je een verlangen naar die wederkerigheid en kom je
daar ook iets van tegen in de dagelijkse werkelijkheid. Soms
lijkt het relevant om in deze laag een onderscheid aan te
brengen:
Laag IIa: Gebroken realiteit als geestelijke typering.
Vanuit Gen. 3: 16 wordt het slagveld tussen man en vrouw
doorlicht als een vloek van God. In plaats van verbindende
wederkerigheid ontplooit zich juist vaak wederzijdse strijd.
Onderdrukkende mannen en manipulerende (of verleidende) vrouwen
hebben het op elkaar gemunt. Vanaf de geschiedenis van Abram en
Sara (met Hagar) wordt het geestelijke slagveld zichtbaar met een
piek rond de ontwikkelingen in het koningshuis (eerst van Saul,
daarna van David). In deze dimensie is er veel spanning
aanwezig in de laag van de gebroken realiteit.
Laag IIb: Gebroken realiteit als cultureel gegeven.
Eenmaal gebroken vraagt de realiteit van het leven om
aanvaarding. In de praktijk van elke dag moeten we met de
gebrokenheid omgaan: man en vrouw moeten het dagelijks met elkaar
zien te rooien. Dat vraagt om een manier van leven waarin de
strijdbijl niet permanent wordt opgegraven. Wat geestelijk als
kwaad te typeren is, nestelt zich zo in de samenleving als
cultureel gegeven. Het wordt ‘gewoon’ als mannen polygaam zijn,
hun vrouwen ondergeschikt maken enz. In deze dimensie is de
spanning niet meer consequent voelbaar, maar vooral onderhuids
aanwezig en komt ze incidenteel aan de oppervlakte. Voor een heel
belangrijk deel lijkt dit de dimensie
|12|
te zijn die in de bijbelverhalen aanwezig is. De meeste
bijbelschrijvers vinden het heel gewoon5 dat vrouwen
op de achtergrond blijven. Dat is geen kritische noot bij hun
opstelling. Zij waren kinderen van hun tijd en schreven zo ook de
desbetreffende bijbelboeken.
Een valkuil voor bijbellezers is dat iets wat als beschrijving
bedoeld is (en zonder kritiek vermeld wordt omdat het past binnen
de aanvaarde cultuur) als voorschrift gelezen wordt omdat het in
de Bijbel wordt vermeld. Wat men in een bepaalde context
‘normaal’ vindt/vond, is niet zo maar normatief omdat het in de
Bijbel aan de orde komt. Dat wordt pijnlijk duidelijk als je
denkt aan de slavernij. Het heeft tot diep in de 19e eeuw geduurd
voordat we begrepen dat de beschrijving van slavernij geen
goedkeuring betekent van dat verschijnsel.
- Laag III: Bevrijdend herstel
Een derde laag wordt zichtbaar in de genezende werking van Gods
genade. Al vinden mannen (en veel vrouwen) het gewoon dat er een
mannencultuur kan ontstaan in Gods wereld, God vindt dat niet
gewoon. Hij heeft oog voor vrouwen die gemarginaliseerd worden
(Gen. 16: 13) en ook voor mannen die lijden onder het geweld van
hun vrouw (Spr. 21: 9, 19). In de vorige paragraaf is geprobeerd
deze laag in beeld te brengen als tegenkracht met waarneembare
impact op de concrete positie van vrouwen in kerk en samenleving
(paragraaf 2.2.3). Hoe dat werkt wordt het beste duidelijk als je
de vergelijking maakt met zuurdesem (Matt. 13: 33). Zuurdesem
werkt in het verborgene maar het effect daarvan wordt op den duur
zichtbaar. Het koninkrijk der hemelen is als de zuurdesem die
effect heeft op de samenleving nu. De samenleving wordt niet met
veel lawaai opgeblazen, maar op een verborgen wijze komt de
heilzame werking van het evangelie langzaam tot ontwikkeling en
werpt het geleidelijk aan zijn vruchten af zoals je die ook ziet
in de westerse samenleving van vandaag (inclusief de verhouding
tussen mannen en vrouwen).
- Laag IV: Fundamentele vernieuwing
Een vierde laag is die van een tot op de bodem opnieuw
gedefinieerde verhouding van Gods kinderen onderling in hun
samenleven.6 Deze laag is niet zondermeer zichtbaar;
je ontdekt deze laag slechts als je in het Nieuwe Testament het
concept van de kerk als nieuwe samenleving voor God in beeld
krijgt. Omdat de gemeente in Christus te typeren is als de stad
van God die komt (Opb. 21: 9), wordt haar leven bepaald door de
wet van Christus’ Geest (Rom. 8: 1-11; Gal. 5: 13-26). Dat moet
leiden tot een ethiek van principiële gelijkheid: allen zijn daar
burgers (van Israël, Gods koninkrijk van priesters) die toegang
hebben tot God (Ef. 2: 11-22). De eerste gemeente heeft daarom in
haar bestaan in Christus een scherp onderscheid ervaren met de
sociaal-maatschappelijke situatie. Waar de Hellenistische cultuur
veel hiërarchie en verschil in sociale status kende (man–vrouw,
heer–slaaf, jood-Griek), werden die tegenstellingen binnen de
gemeente verzoend (Gal. 3: 28). Wie er op let ziet vervolgens hoe
in de apostolische brieven de kracht daarvan door vertaald wordt
naar het meedoen van alle leden (b.v. Rom. 12: 3-5, Ef.
4: 16, Col. 3: 16).
Als huisgenoten van God kunnen christenen elkaar niet
anders zien dan als medeburgers. En als mensen de beweging
terug willen maken naar statusonderscheid binnen de
gemeente, volgt een scherpe terechtwijzing (1 Kor. 11: 17-22,
Gal. 2: 11-14).
Deze beschrijving van verschillende lagen is een reconstructie
die je niet rechtstreeks in de Bijbel tegenkomt, maar die wel
gebaseerd is op de Bijbelse gegevens zoals we die verzameld
hebben. Het wordt duidelijk dat het Bijbelse beeld van de
verhouding van man en vrouw samengesteld is. Het
5 Hoe ‘gewoon’ die ongelijkheid ook in onze
eigen culturele context was, kan b.v. blijken uit het feit dat
getrouwde vrouwen tot 60 jaar geleden (1956) geen geld mochten
opnemen en op hun trouwdag automatisch uit overheidsdienst
ontslagen werden. Wettelijk was nl. vastgelegd dat ze geen
rechtshandelingen konden verrichten zonder toestemming van hun
man.
6 Laag III en laag IV zijn wel te onderscheiden, maar
hebben principieel dezelfde bron in Gods heil en overlappen
elkaar zeker.
|13|
wordt spannend waar de verschillende lagen die we hebben waargenomen, niet (direct) met elkaar te verzoenen zijn.
Het bekende gedeelte over het huwelijk in 1 Pet.3: 1-7 vertoont een specifieke gelaagdheid die spanning veroorzaakt: in de concrete culturele context van zijn brief is het logische uitgangspunt het gezag van de man over de vrouw (laag IIb). Dat was typerend voor het leven van de aangesprokenen. Petrus’ vermaning gaat over de manier waarop de stem van het evangelie in die situatie klinken moet. Dat vraagt om een niet-revolutionaire houding (‘laat hem de kracht van het evangelie maar gewoon voelen in jouw houding.’) De passage bereikt zijn hoogtepunt in vers 7 waar duidelijk wordt dat een goede onderlinge relatie in het huwelijk van invloed is op het gebed. Je deelt met elkaar in de genade van het nieuwe leven en dat is zo fundamenteel dat het niet zonder gevolgen blijft voor de concrete culturele context waarin Petrus schrijft. In concreto: naarmate man en vrouw samen meer en meer de kracht van vers 7 praktiseren zal er minder reden zijn dat zij zijn gezag erkent, laat staan dat zij hem ‘heer’ noemt.
In 1 Tim. 2: 8-11 zet Paulus net zo’n accent als Petrus in 1 Pet. 3: 1-6. Paulus wijst in vers 12 gezag van de vrouw over mannen af. Des te opvallender is de totale afwezigheid van die notie in 1 Kor. 7: 4, waar de vrouw zelfs zeggenschap over het lichaam van haar man krijgt. Die volstrekte wederkerigheid in het huwelijk is uniek voor het Nieuwe Testament en laat concreet zien wat Paulus bedoelt als hij schrijft: “U bent allen één in Christus Jezus” (Gal. 3: 28).
Het lijkt erop dat het herstel van de wederkerigheid tussen man en vrouw begint tussen hen samen. Uiteraard zal dat een proces in gang zetten dat de dynamiek van het huwelijksleven in deze wereld van binnen uit vernieuwt. De grondtrekken daarvan worden geschetst in Ef. 5: 21-33 (“Aanvaard elkaars gezag” vers 21). Maar in het publieke optreden van mannen en vrouwen is kennelijk het culturele beeld van het door de man be-heer-ste huwelijk (nog) zo dominant dat het ook in de publieke samenkomsten van de gemeente het uitgangspunt is voor de verhouding tussen mannen en vrouwen.
Samenvattend: bij het in kaart brengen van de Bijbelse beeldvorming rond man en vrouw blijkt dat soms sprake is van Gods genezende genade. Regelmatig stuit je toch ook op een niet door God bedoelde vertekening van hun verhouding.
In de Bijbel is naast dit alles een (minder omvangrijke) lijn aanwezig, waarin vrouwen een speciale roeping van God hebben gekregen: de profetessen. Dat valt op, omdat het juist in de Bijbelse samenleving altijd mannen zijn die het woord voeren en beslissingen nemen. Dat beeld wordt vooral duidelijk als we de drie klassieke ambten in het oog houden: profeet, priester en koning.7 Het priesterschap is het eerst georganiseerde ambt in Israël (Leviticus). Hier is uitsluitend sprake van mannen.8 Het koningschap is in de gereformeerde traditie wel getypeerd als de afbouw van Israëls ambtelijk apparaat (na het voorstadium van de rechters). Ook hier is alleen van mannen sprake (in de dynastieke lijn; uiteraard hadden de gemalinnen de titel koningin).
7 Zie hierover breder hoofdstuk 3 van ons
rapport dat het belijden over de ambten bespreekt.
Voor de volledigheid zij vermeld dat het Oude Testament naast de
profeten, priesters en koningen nog twee ‘ambten’ gekend lijkt te
hebben: dat van de oudste (al vermeld vanaf Ex. 3: 16,
geïnstitutionaliseerd in de organisatie van Israël in Num. 11:
16-30 en op plaatselijk niveau duidelijk functionerend als lokaal
gezag b.v. Ruth. 4: 2-4) en dat van de wijze (vgl. b.v. Spreuken
passim en Jer. 18: 18). De oudste in het Nieuwe Testament
vertoont onmiskenbaar trekken van de oudste zoals die uit het
Oude Testament bekend is. Ook de tekening van de oudsten in
Openbaring lijkt een doorgaande lijn van Oude Testament naar
Nieuwe Testament te suggereren.
8 Daarbij moet wel aangetekend worden dat de stám Levi
natuurlijk bestond uit mannen en vrouwen die samen geen
eigen grondbezit hadden in Israël; zo waren ook de vrouwen bij de
priesterdienst betrokken (vgl. Zacharias en
Elisabeth).
|14|
In vergelijking met die twee ambten is het ambt van profeet van een wat afwijkende statuur. Het is niet dynastiek georganiseerd, maar speelt een vrije rol in het krachtenveld (zij het dat profeten zich soms wel in groepen of zelfs scholen georganiseerd hebben [vgl. 1 Sam. 10: 10-12, 1 Kon. 18: 13, 2 Kon. 2: 7, 2 Kon 4: 38-41). Bij dit ‘vrije’ ambt was er kennelijk ruimte voor het optreden van vrouwen (Ex. 15: 20, Recht. 4: 4, 2 Kon. 22: 14, Neh. 6: 14, Jes. 8: 3). Wellicht hing dit samen met de bijzondere roeping van profeten: er was nooit sprake van een overervend ambt of institutaire indienststelling, maar doorgaans was er een bijzondere werking van de Geest, die kennelijk voor de omgeving ook herkenbaar en gezagsvol was (roeping). Het valt op dat we deze lijn van profetessen in het Nieuwe Testament zien doorlopen (maar wel opnieuw als een smalle lijn; zie Luk. 2: 36, Hand 21: 9), terwijl de andere twee ambten niet doorlopen in het Nieuwe Testament.
De hier getekende lijn wordt in de exegetische discussie soms verbonden aan het optreden van andere vrouwen in de dienst van het evangelie. Daarbij wordt verwezen naar Joh. 4, naar de vrouwen die op de dag van Christus’ opstanding de boodschap doorvertellen en naar sommige medewerksters van Paulus zoals Febe (die diaken wordt genoemd, Rom. 16: 1)9, Prisca (Rom. 16: 3) en Junia (die in Rom. 16: 7 zelfs, samen met Andronikus als apostel wordt aangeduid)10. Je leest over vrouwen die profeteren (Hand. 2: 17-18, Hand. 21: 9, 1 Kor. 11: 5; denk ook aan Maria, Luc. 1: 46-55), of die onderwijs geven (Priscilla samen met Aquila aan Apollos, Hand. 18: 26). Dat deze vrouwen actief waren voor het evangelie is onmiskenbaar, maar exegetisch lijkt hun dienst niet rechtstreeks te verbinden met de dienst van de profetessen. Dat is wel het geval, zij het in een wat minder strikt geformuleerde aansluiting, met de vrouwen die (in algemene zin) aangeduid worden in Hand. 2: 18 en 1 Kor. 11: 5. In de laatste twee Bijbelgedeelten gaat het niet om incidenteel optreden van vrouwen: er is duidelijk sprake van een brede algemene aanduiding. Overigens is naar dat brede optreden al in het Oude Testament vol verlangen uitgekeken (Num. 11: 29).
Samenvattend: door heel de Bijbel heen komen regelmatig, maar niet dikwijls, vrouwen in beeld die aangeduid worden als profetes. Blijkbaar werden zij geroepen tot het profetenambt. Hun gezag als profetes wordt zonder problemen erkend. Hoe dan ook treden zij op als ambtelijk geroepenen. In het Nieuwe Testament wordt het profeteren in bredere zin verbonden aan het optreden van vrouwen in de gemeente.
Op basis van het hierboven samengebrachte materiaal drongen zich onderweg soms vermoedens op die richting kunnen geven aan ons concrete denken over man en vrouw in de kerk. Soms was er meer: er zijn Schriftgegevens die aanwijsbaar sturend zijn in hun normatieve strekking. Maar soms was er minder: er is ook sprake van een diffuus beeld, vooral daar waar in de beeldvorming sprake is van onderscheiden lagen die elkaar niet dekken. Op basis van dit alles trekken we voorzichtig enkele conclusies:
9 In 1 Tim. 3:11 gaat het over vrouwen in het
algemeen. Zie ook de weduwen waar Paulus het over heeft in 1 Tim.
5:9-10. Bij de aanduidingen ‘weduwen’ geeft de Statenvertaling de
volgende kanttekening: „Namelijk tot het ambt eener diakones
welke in de eerste Kerk de gemeente diende onder zieke, vreemde
en arme lieden, en die daarvoor door de gemeente, in den nood
zijnde, werden onderhouden.”
10 In de geschiedenis van de exegese is wel getracht
af te dingen op het ambtelijk karakter van de functies en
werkzaamheden van de vrouwen die in de vorige paragraaf genoemd
zijn. Ook is Junia wel als Junias opgevat, wat dan een mannennaam
zou zijn. Maar onder de exegeten is in onze tijd een brede
consensus dat het in Rom. 16: 7 om het echtpaar Andronikus en
Junia gaat. In de NBV wordt gemeld dat zij “als apostelen veel
aanzien genieten”. Wellicht heeft Paulus bedoeld te schrijven dat
zij “onder de apostelen veel aanzien genieten” en dat kan op twee
manieren opgevat worden: het kan betekenen dat zij bij de
apostelen horen en als apostelen gewaardeerd worden; het kan ook
betekenen dat de apostelen hen waarderen maar dat ze zelf geen
apostelen zijn. De tweede betekenis roept de vraag op waarom
Paulus dan speciaal de apostelen noemt. Al met al lijkt het erop
dat het echtpaar Andronikus en Junia behoort tot de wijdere kring
van apostelen, d.w.z.: ooggetuigen van Jezus met een directe
opdracht van hem.
|15|
- De Bijbel spreekt over mannen en vrouwen vanuit de
huwelijksrelatie. In die relatie zijn zij gelijkwaardig en
krijgen zij een gezamenlijke opdracht en verantwoordelijkheid
voor het cultiveren van de schepping.11
- In de Bijbel heeft de plaats van de vrouw vrijwel steeds
de trekken van de omringende cultuur: ondergeschikt aan de
man.
- Tegelijkertijd is er een genadig onderscheid tussen de
Bijbel en de omringende cultuur: eerbetoon aan vrouwen binnen hun
ondergeschikte positie en de belofte van levensvernieuwing die
ook impact heeft op haar verhouding tot de man.
- In dit licht wordt begrijpelijk dat het Nieuwe Testament
een dubbele lijn lijkt te trekken: de genadige lijn: in
Christus Jezus bent u allen één; en de cultuurbepaalde
lijn: geen zeggenschap over de man. Het lijkt er op dat beide
lijnen (nog) niet samenkomen tot een duidelijke normatieve trend.
De bijeengebrachte bijbelgegevens doen de impact zien van de
vloek van Gen. 3: nog steeds werkt het kwaad door in de
man-vrouw-relatie en dat zorgt ervoor dat ook in onze tijd mannen
en vrouwen nog steeds niet gelijkwaardig worden behandeld.
- Daardoor worstelen we nog steeds met passages bij Paulus
die moeilijk te harmoniëren zijn.
- Het lijkt erop dat het evangelie (onzichtbaar maar zeker)
vrouwen bevrijdt van hun ondergeschikte positie en hen naast de
mannen plaatst.
- In alle tijden is er ruimte geweest voor het optreden van
vrouwen met een profetische taak. Tegen een dergelijk optreden
van vrouwen werd geen bezwaar gemaakt.
Wie nadenkt over de plaats van man en vrouw met betrekking tot
het ambt moet recht doen aan de verschillende lagen die binnen de
Bijbel te onderscheiden zijn en ook aan de onderlinge verhouding
tussen die lagen.
Naast de algemene lijn die we in de vorige paragraaf tekenden zijn er ook specifieke verhalen in de Bijbel, waarin vrouwen op de voorgrond treden. Uiteraard kregen die verhalen hun eigen plek in de discussie rond vrouw en ambt. In deze bouwsteen halen we uit beide testamenten een voorbeeld voor het voetlicht, waarbij vrouwen een opvallende rol spelen in de leiding over Gods volk (respectievelijk Debora en Priscilla). Die vrouwelijke inbreng werd duidelijk aanvaard en erkend. Tegelijkertijd zijn er passages in de brieven van Paulus die de inbreng van vrouwen juist lijken af te remmen. Daarom bieden we vervolgens onder deze bouwsteen ook een bespreking van die zgn. zwijgteksten.
Een vroege vrouwelijke ambtsdrager
Wie in de Bijbel zoekt naar gegevens over vrouwen die leiding
geven aan Gods volk, stuit al gauw op de persoon van Debora
(Rechters 4).12 In een tijd dat het bestuur over
Israël (en de hele omliggende regio) exclusief in handen van
mannen lag, bekleedde zij de positie van rechter in Israël
terwijl ze bovendien profetes was (Rechters 4: 4). In een urgente
crisissituatie neemt zij het initiatief en geeft Barak in naam
van de HEER, de God van Israël, opdracht de strijd aan te gaan
(Rechters 4: 6). Hier gaat het anders dan bij de andere rechters
die (als man) persoonlijk door God geroepen werden tot hun taak
en zelf de militaire leiding op zich namen. Haar strijdplan en
actie (Rechters 4: 14) bieden verlossing uit de urgente nood van
de verdrukking. Met recht mag ze een voorbeeld genoemd worden
voor vrouwen die voorop gaan en op een gezaghebbende manier
leiding geven aan Gods volk. Als de taak van de rechter een ambt
genoemd mag worden, zou Debora een vroeg voorbeeld kunnen zijn
van een vrouw in het ambt. Zo wordt ze dan ook vaak genoemd in
concrete discussies rond vrouw en ambt.
11 Dit uitgangspunt van de huwelijksrelatie is
in een tijd als de onze, waarin het steeds vaker voorkomt dat er
geen huwelijksrelatie is, soms moeilijk te begrijpen. De taal uit
de Bijbel kan confronterend zijn, en het gemis van een relatie
daardoor groter. De opdracht die aan de mensheid is gegeven geldt
voor ieder mens, ook al wordt deze tegenwoordig ook buiten het
huwelijksverbond uitgevoerd.
12 In Gen. 35: 8 wordt haar minder bekende naamgenote,
de voedster van Rebekka, genoemd.
|16|
Opvallend is overigens dat min of meer in de schaduw van haar optreden nog een andere vrouw met ere wordt genoemd: Jaël die strijdheer Sisera om het leven brengt (Rechters 4: 17-22). De vroege Rechterstijd maakt overtuigend duidelijk dat het niet alleen mannen zijn door wie God verlossing schenkt aan Israël.
Een vrouw als tweede keus
Tegelijkertijd blijkt dat met het bovenstaande toch niet het hele verhaal verteld is. In de rij van Rechters is Debora als vrouw onder zoveel mannen wel duidelijk de uitzondering. Dat zij naar voren treedt is vaak in verband gebracht met het in gebreke blijven van de mannen van Israël. “Zij deed wat mannen hadden moeten doen”.13 In de geschiedenis van de uitleg is ook wel opgemerkt dat haar optreden als vrouw gelet op de gehele geschiedenis van de rechters in overeenstemming is met een opvallende trek van dit Bijbelboek. “God gebruikt een onbruikbaar instrument”.14 Bij elke rechter is duidelijk dat het een persoon betreft die niet direct door mensen gekozen zou worden. God verlost door mensen van wie je het niet zou verwachten. Ehud is linkshandig, en dus ongeschikt voor het leger, Jefta is een bastaard die geen plek heeft in de volksvergadering enz. En zo is het ‘afwijkende’ in Debora’s optreden dat ze een vrouw is.
Zoals gezegd valt in haar optreden op, dat zij niet zelf de militaire leiding op zich neemt, maar die aan Barak opdraagt. Was het nemen van de militaire leiding in haar tijd toch een stap te ver voor een vrouw? Het lijkt er op dat zij zich zelf in ieder geval bewust is van het detonerend effect van haar optreden in een mannencultuur. Als Barak stelt dat hij alleen wil optrekken als zij meegaat, brengt ze namelijk zelf ter sprake dat hem daarmee de eer van de overwinning zal ontgaan. Kennelijk zal men het zo uitleggen dat hij niet mans genoeg was om op eigen kracht dat resultaat te behalen.
Hoe dan ook, al was blijkens de beschrijving Debora’s positie als profetes en rechter in Israël onomstreden, haar geschiedenis lijkt niet geschreven te zijn om daarmee te demonstreren dat het optreden van vrouwen in leidinggevende situaties en ambten een algemeen bekende praktijk was in Israël.
Een overvraagd Bijbelverhaal
Het verhaal van Debora brengt heel duidelijk in beeld dat God ook door vrouwen verlossing schenkt, hetzij door hun optreden in een erkend ambt in Israël, hetzij door kordaat optreden in een specifieke situatie. Tegelijkertijd wordt daarmee geen duidelijke trend m.b.t. vrouwelijke ambtsdragers in Israël beschreven.
Die tweesporigheid in de verwijzing naar dit verhaal als argument in de discussie rond vrouw en ambt is bijzonder duidelijk terug te vinden in de tweespalt tussen voor- en tegenstanders. Een kort onderzoekje naar documentatie van kerkelijke discussies rond dit thema zoals die publiek beschikbaar is via diverse kerkelijke en particuliere websites, leert al snel dat zowel voor- als tegenstanders in Debora (vaak in gezelschap van Mirjam en Chulda) een getuige voor hun standpunt menen te herkennen.
Even opvallend is overigens dat daarbij doorgaans veel minder aandacht geschonken wordt aan de vraag in hoeverre de hier tastbaar door mannen gedomineerde cultuur (zie de uitgesproken seksistische taal in Rechters 5:30) naar de wil van God was. Alleen al dat gegeven zou terughoudend moeten maken om dit Bijbelverhaal via een eenduidig beroep als argument pro of
13 C. Vonk, De voorzeide leer, Ie, 451.
14 B. Holwerda, Seminarie dictaat Richteren I, 14,
vgl. 17 enz.
|17|
contra aan te voeren. Met verwaarlozing van (een groot deel van) de specifieke culturele context wordt soms een al te snelle parallel getrokken met onze ambtspraktijk vandaag. Daarmee wordt dit Bijbelverhaal gemakkelijk overvraagd. De primaire boodschap van het verhaal is dat God verlost en orde op zaken stelt. Hoe onverwacht het misschien ook geweest mag zijn dat hij daarvoor een vrouw riep, haar optreden was een zegen voor Israël en werd algemeen aanvaard.
Samenvattend: uit Debora’s optreden in Israël maken we op dat God in het Oude Testament de leiding over zijn volk een enkele keer in handen van een vrouw legde.
Bij de verkondiging van het evangelie in Korinte en in Efeze werkt Paulus samen met Aquila en zijn vrouw Priscilla (of Prisca). Dat is opvallend want in brieven aan juist deze twee gemeenten staan de zogenaamde zwijgteksten waarin Paulus een rem zet op de vrouwelijke inbreng. Hoe kun je Paulus’ daden rijmen met zijn woorden?
Wat we weten over Aquila en Priscilla
Over Aquila en Priscilla lezen we het één en ander in Handelingen 18. Verder komen we hen drie keer tegen in de brieven van Paulus, namelijk als Paulus hen laat groeten (Rom. 16: 3 en 2 Tim. 4: 19) of hun groeten aan anderen overbrengt (1 Kor. 16: 19). Vooral hun contact met Apollos is opvallend. Ze ontmoeten hem in Efeze, in de synagoge. Daar verkondigt hij geestdriftig de leer over Jezus maar Priscilla en Aquila merken dat er merkwaardige leemtes zijn in zijn verhaal: hij weet alleen van de doop van Johannes! Ze gaan in de afzondering met hem in gesprek en leggen hem uit wat de Weg van God precies inhoudt. Dat doen ze samen, en dat is in die tijd opvallend. Die man en zijn vrouw gaan samen met Apollos in gesprek. Niet alleen hij voert het woord; zij ook. Ze hebben allebei wat te vertellen.15
Een paar jaar later wonen Aquila en Priscilla nog steeds in Efeze; hun huis is dan de plaats waar de gemeente samenkomt (1 Kor. 16: 19). Vanuit Efeze schrijft Paulus onder meer het volgende: “Vrouwen moeten gedurende uw samenkomsten zwijgen” (1 Kor. 14: 34). Korte tijd nadat Paulus dat geschreven heeft, vertrekt hij voor een reis in de richting van Macedonië. De gemeente van Efeze blijft tijdelijk achter onder leiding van Timoteüs aan wie Paulus een brief schrijft om hem te ondersteunen in de opbouw van de gemeente. In deze brief doet Paulus onder meer de volgende uitspraak: “Een vrouw dient zich gehoorzaam en bescheiden te laten onderwijzen; ik sta haar dus niet toe dat ze zelf onderwijst of gezag over mannen heeft; ze moet bescheiden zijn” (1 Tim. 2: 11-12).
Nog weer een paar jaar later treffen we Prisca en Aquila in Rome aan (Rom. 16: 3). Paulus vraagt aan zijn lezers te Rome deze twee mensen te groeten. Hij heeft warme woorden voor hen: ze zijn zijn medewerkers in de dienst aan Christus Jezus; ze hebben zich er met hart en ziel voor ingezet om in Rome het werk te doen dat Paulus daar zo graag had willen doen.16 Net als in Efeze is hun huis in Rome de plaats waar de gemeente samenkomt; blijkbaar is het een ruim huis.
Al met al worden Aquila en Priscilla in de Bijbel zes keer genoemd. Je zou verwachten dat hij als eerste wordt genoemd en zijn vrouw daarna. Twee keer gebeurt dat ook: dan wordt Aquila als eerste genoemd (namelijk in Hand. 18: 2 en in 1 Kor. 16: 19). Maar vier keer gaat het anders dan verwacht want dan wordt Priscilla als eerste genoemd (namelijk in Hand. 18: 18, in Hand. 18: 26, in Rom. 16: 3 en in 2 Tim. 4: 19).
15 Zie de GSEV bundel Vrouw en kerk
uit 1999 met daarin twee verhalen uit de praktijk:
ouderlingenechtparen in de NGK Assen en oudstenechtparen in de
VEG Amersfoort. Zie tevens de website www.moore.edu.au/paa voor
een initiatief van het Moore College: het Priscilla&Aquila
Centre. Dit centrum is opgericht om aandacht te vragen voor een
christelijke bediening door vrouwen in samenwerking met mannen en
om een dergelijke bediening te promoten.
16 Jakob van Bruggen, Romeinen. Christenen tussen
stad en synagoge (Kampen: J.H. Kok, 2006), 230: “Het verband
maakt aannemelijk dat Paulus, die zelf al lange tijd naar Rome
had willen gaan, heel dankbaar is dat zij het nu gedaan hebben.
Zij zijn voorlopig min of meer zijn plaatsvervangers! Zij hebben
hun leven wel niet op het spel gezet voor Paulus, maar zij hebben
het wel voor hem ingezet in Rome”.
|18|
Wat kunnen we uit deze gegevens afleiden?
Hieruit wordt soms heel veel afgeleid. Priscilla zou de belangrijkste van de twee zijn, zowel in het bedrijf als in het kerkelijk leven. Maar in twee van de vier gevallen waarin Aquila in tweede positie staat, is ook een andere verklaring mogelijk.
Hoe groot was de rol van Priscilla? Volgens sommigen was zij een soort van professor in de theologie die Apollos in de collegebanken had zitten.17 Volgens anderen was zij samen met Aquila actief in de privésfeer.18 Uit de Bijbelse gegevens krijg je de indruk dat het daar ergens tussen in zit. Ze zijn tot grote zegen voor Apollos en daarmee voor de gemeente te Efeze en later ook voor de gemeente te Korinte. Ze zijn later van groot belang voor de gemeente te Rome.
Paulus heeft veel waardering voor Prisca en Aquila en hij laat die waardering tot drie keer toe blijken; daarbij noemt hij Prisca zelfs twee keer als eerste. En toch zet hij een rem op de vrouwelijke inbreng in de gemeente. Vanuit de gemeente die bij Aquila en Prisca in Efeze samenkomt, stuurt hij de hartelijke groeten naar Korinte; maar hij schrijft aan Korinte ook dat vrouwen gedurende de samenkomsten moeten zwijgen (1 Kor. 14: 34). En korte tijd later onderstreept hij dat in een brief aan Timoteüs die tijdelijk voorganger is in Efeze (zie 1 Tim. 2: 11-12).
Vaak wordt gesteld dat de negatieve opmerkingen van Paulus te maken hebben met de specifieke situatie in Korinte en in Efeze;19 dat is dan gelijk voor velen een goede reden om zijn opmerkingen aan de kant te schuiven omdat de specifieke situatie in onze tijd anders is. Maar Korinte en Efeze waren centra in het Romeinse rijk waar je overal ‘nieuwe Romeinse vrouwen’ zag verschijnen20 die door filosofen en anderen werden bestreden en tegen wie keizer Augustus nieuwe wetgeving maakte.21 In de tijd van Paulus waren er wat meer mogelijkheden voor vrouwen om onderwijs te volgen; voor vrouwen was geen ruimte om buitenshuis een onderwijstaak te vervullen; maar met name in hogere kringen waren er vrouwen die in financieel opzicht zelfstandig waren en in het openbaar actief waren.22 Deze buitenbijbelse informatie spoort zowel met de negatieve opmerkingen van Paulus als met de (beperkte) Bijbelse gegevens over Aquila en Priscilla.
Samenvattend: uit de opstelling van Paulus t.o.v. Prisca en Aquila blijkt dat Paulus de vrouwelijke inbreng in de gemeente goed vindt en er dankbaar gebruik van maakt.
De vraag gaat nu klemmen, wat Paulus precies bedoelt met zijn opmerkingen in 1 Kor. 14: 34 en 1 Tim. 2: 9-10. Bijbellezers zijn kinderen van hun eigen tijd en lezen de Bijbel ook in hun eigen tijd. Het risico is daardoor levensgroot aanwezig dat sommige teksten over het hoofd worden gezien of onschadelijk worden gemaakt. Dat risico is duidelijk waarneembaar in de geschiedenis van de exegese. Wie gewend is dat mannen de baas zijn en dat vrouwen een teruggetrokken leven leiden, leest dat ook in de bijbel. Het heeft geleid tot uitspraken waarvoor we ons vandaag de dag schamen. Maar ook in onze tijd is het risico levensgroot aanwezig dat we teksten over het hoofd zien of
17 Deze gedachte is te vinden in een brief van
de NGK Arnhem (bijlage 24 bij de notulen van de LV van de NGK in
1998). Zie ook Kenneth Bailey (in een artikel in Theological
Matters, jan/feb 2000).
18 Deze benadering tref je ook aan bij Calvijn in zijn
uitleg van Hand. 18: 26. Vier aspecten haalt hij naar voren:
Priscilla en Aquila zijn niet jaloers op de grote gaven van
Apollos en ze zien hem ook niet als concurrent. Apollos weet veel
meer van de Schriften dan zij en hij heeft sowieso veel meer
kennis dan zij maar hij laat zich door zijn gesprekspartners
gezeggen. Uit deze geschiedenis blijkt duidelijk dat ook vrouwen
heel wat weten van de Schrift. En Priscilla gaf haar onderwijs in
haar eigen huis om niet de orde omver te werpen zoals die door
God en de natuur is voorgeschreven.
19 Zie bijvoorbeeld Kenneth Bailey (in het artikel dat
hierboven is aangehaald).
20 Deze informatie is ontleend aan Bruce Winter
(Roman Wives, Roman Widows. The Appearance of New Women and
the Pauline Communities) en aan Myriam Klinker-De Klerck
(Herderlijke regel of inburgeringscursus? Een bijdrage aan
het onderzoek naar de ethische richtlijnen in 1 Timoteüs en
Titus).
21 Zie Klinker blz. 49.
22 Zie Klinker blz. 61-64.
|19|
onschadelijk proberen te maken. Alleen: het is moeilijker om dat te signaleren omdat we er middenin zitten.
Als deputaten hebben we het diepe verlangen om voluit recht te doen aan de hele Schrift. We zijn ervan overtuigd dat die Schrift een eenheid is: God spreekt zichzelf niet tegen. En tegelijk beseffen we dat die Schrift geen massieve tekst is die in één keer uit de hemel is komen vallen: God heeft geduld gehad met de mensen en hen in de loop van de tijd verder gebracht in hun denken en doen.23
We hebben heel veel verschillende verklaringen gelezen van 1 Korintiërs 14: 34-36 en van 1 Timoteüs 2: 11-12. Regelmatig bekroop ons daarbij het onbehaaglijke gevoel dat de uitlegger een draai probeert te geven aan de tekst zodat hij of zij er geen last meer van heeft en met een gerust hart kan pleiten voor de openstelling van alle kerkelijke ambten voor mannen en ook voor vrouwen. Maar samen erkennen we ook dat in ons eigen kerkelijke verleden regelmatig de indruk is gewekt dat de ambtelijke structuur zoals wij die kennen, rechtstreeks te koppelen is aan wat Paulus schrijft in 1 Korintiërs 14 en in 1 Timoteüs 2; daarbij hebben we grote woorden over anderen niet geschuwd; we schrijven dit met schaamte.
Het is ons niet duidelijk wat Paulus in deze hoofdstukken precies
bedoelt, met name omdat er onvoldoende informatie beschikbaar is
over de situatie waar hij op reageerde. Een paar punten zijn wel
duidelijk:
a. Paulus geeft in 1 Korintiërs 14 voorschriften die niet alleen
ingaan op de specifieke situatie in Korinte maar die
uitdrukkelijk voor iedereen gelden; zie vers 33 waar Paulus
schrijft: “Zo is het in alle gemeenten van de heiligen”; zie ook
vers 36 waar te lezen staat: “Heeft het woord van God zich soms
verspreid via uw gemeente? Of heeft het enkel u bereikt?”
b. Paulus komt in 1 Korintiërs 14 met een zwijggebod voor vrouwen
tijdens de samenkomsten; dat zwijggebod is niet algemeen maar
geldt slechts voor een specifieke situatie. Dat blijkt uit het
geheel van 1 Korintiërs 14 waar Paulus het spreken regelt maar
niet verbiedt; zie bijvoorbeeld vers 27-28: “Er mogen twee,
hoogstens drie van u in klanktaal spreken, ieder op zijn beurt en
bovendien met iemand die de uitleg geeft. Is er niemand die dit
kan, dan moeten ze zwijgen en alleen voor zichzelf tot God
spreken”. Dat blijkt ook bij vergelijking met 1 Korintiërs 11
waar Paulus aan het bidden en profeteren door vrouwen
voorschriften verbindt maar het niet verbiedt; zie vers 5: “Maar
een vrouw maakt haar hoofd te schande wanneer ze met onbedekt
hoofd bidt of profeteert ...”24
c. Paulus doet in 1 Timoteüs 2 een beroep op zowel mannen als
vrouwen om zich gepast te gedragen tijdens de samenkomsten maar
hij vult dat voor mannen en vrouwen verschillend in, met een
beroep op de schepping en met het oog op de vernieuwde
schepping.
d. Paulus maakt in 1 Timoteüs 2 duidelijk dat het niet goed is
dat een vrouw zelf onderwijst of gezag over mannen heeft. Dat is
geen algemene uitspraak want hij maakt verderop in zijn brief
duidelijk dat Timoteüs “oude vrouwen als moeders” moet zien die
gezag hebben over dochters en zonen (1 Tim. 5: 2; zie hierbij ook
de dankbaarheid van Paulus voor het
23 Dit is geen ontdekking van de nieuwere
hermeneutiek. Zie reeds Dr S.Greijdanus, Schriftbeginselen
ter Schriftverklaring, blz. 127: “Omdat de Heilige Schrift
een organisme is, moet bij haar ter verklaring van het eene deel
gerekend worden met het geheel en de andere deelen en met den
ontwikkelingsgang der openbaring.” Greijdanus heeft dus oog voor
de eenheid van de Schrift en ook voor de ontwikkeling in de
Schrift.
24 De houding van vrouwen bij dat onderwijs moet
gehoorzaam en bescheiden zijn. In het Grieks is de volgorde
omgekeerd; voorop gaat een woord dat ‘rustig’ betekent; in 2
Tess. 3: 12 wordt het gebruikt voor mannen, die rustig hun werk
moeten doen. Het impliceert geen zwijgplicht. Het woord dat met
‘gehoorzaam’ (NBV) of ‘onderdanigheid’ is vertaald, heeft in het
Grieks een minder sterke gevoelswaarde dan de genoemde
Nederlandse woorden. In Kol. 3: 18 wordt het gebruikt voor de
houding van vrouwen jegens hun man (in de NBV vertaald met: erken
zijn gezag), terwijl voor de kinderen (vs. 20) het woord
gehoorzamen wordt gebruikt. Zie hierover breder hoofdstuk 2.4.1.
De combinatie van woorden hier wil zoveel zeggen als:
ontvankelijk en respectvol zoals dat van een leerling tegenover
een leermeester past.
|20|
oprechte geloof van de grootmoeder en de moeder van Timoteüs, verwoord in 2 Tim. 1: 5).25
In de zgn. zwijgteksten (1 Kor 14: 34-36; 1 Tim. 2: 8-15) horen we de waarschuwing dat vrouwen niet mogen domineren, dat de huwelijksband niet onder druk gezet mag worden en dat we altijd ook in relatie tot het andere geslacht voor Gods aangezicht staan. Ook mannen mogen vrouwen niet overheersen, maar ze moeten hen dienen en in de gemeente met hen in reinheid omgaan (1 Tim 5: 2). Wat Paulus precies bedoelt met zijn opmerkingen in 1 Kor. 14: 34 en 1 Tim. 2: 9-10, wordt verschillend beoordeeld. Wat zijn woorden precies betekenen voor onze tijd, is ook niet duidelijk.
Hoewel een deel van de teksten lijkt te verwijzen naar de specifieke situatie in de desbetreffende gemeenten, wordt wel duidelijk dat er een rem kan zijn op de inbreng van vrouwen in de gemeente. Komt dat voort uit hun vrouw-zijn? Of moet je wellicht zeggen dat dat voortkomt uit het gebrek aan kennis van veel vrouwen in de tijd van Paulus? Hij roept hen in 1 Tim. 2: 11 op zich te laten onderwijzen, wat cultureel niet gebruikelijk was in die tijd. Het lijkt erop dat het vooral dit laatste is, omdat Paulus dankbaar gebruik maakt van de inbreng van begaafde vrouwen zoals Priscilla.
Over de interpretatie van de zwijgteksten zijn boekenkasten vol geschreven. In al dat exegetisch geweld wordt duidelijk dat de interpretatie van deze teksten voor een groot deel afhangt van onze kennis en interpretatie van de cultuur in die tijd. We moeten daarom voorzichtig zijn met al te stellige uitspraken over wat in deze teksten bedoeld kan zijn. De essentie mag daardoor niet verloren gaan: het is aan ieder toegestaan te profeteren en te spreken, maar niet zomaar, daarvoor is kennis en inzicht nodig en zonder onderwijs is het niet verstandig te spreken. Daarnaast is het aan mannen en vrouwen om zich in dat spreken gepast te gedragen. Gepast gedragen is iets wat cultureel wordt bepaald en wat in die tijd en cultuur gepast is, hoeft dat in onze tijd en cultuur niet te zijn. De zwijgteksten kunnen we niet negeren, maar we kunnen er ook niet de lading aan toekennen die het in deze tijd lijkt te hebben gekregen; het is geen vaste grond op basis waarvan de ambten voor vrouwen gesloten moeten blijven. Hoe dat destijds werd ingevuld is duidelijk, hoe wij dat nu kunnen invullen is iets waarop we ons in de gemeenten dienen te bezinnen.
Samenvattend: wie de zwijgteksten bestudeert, ziet daarin een oproep om in alle bescheidenheid zich te laten onderwijzen, iets dat geldt voor vrouwen en mannen, al krijgt dat voor ieder van hen een verschillende invulling, die mede bepaald is door de cultuur in die tijd. Het is aan ieder toegestaan te profeteren en te spreken, maar niet zomaar, daarvoor is kennis en inzicht nodig en zonder onderwijs is het niet verstandig te spreken. Daarnaast is het aan mannen en vrouwen om zich in dat spreken gepast te gedragen. Het lijkt aan te komen op samen werken van mannen en vrouwen in dienst van het evangelie zodat aan steeds meer mensen de weg van God gewezen wordt.
In het Nieuwe Testament wordt het woord ‘hoofd’ vrijwel alleen in de letterlijke betekenis van het woord gebruikt. Af en toe wordt het ook in overdrachtelijke zin gebruikt, namelijk in brieven van de apostel Paulus aan de gemeenten in Korinte, Kolosse en Efeze; twee keer schrijft hij dat de man het hoofd is van de vrouw (zie 1 Kor. 11: 3 en Ef. 5: 23). Wat betekent deze woordkeus voor de ambten?
Aan de Korintiërs schrijft Paulus: “Christus is het hoofd van de
man, de man het hoofd van de vrouw en God het hoofd van Christus”
(1 Kor. 11:3). Dit is voor Paulus een fundamenteel gegeven.
In Kolossenzen 3 heeft Paulus het over ‘hoofd’ en ‘lichaam’, maar
in 1 Korintiërs 11 heeft hij het uitsluitend over ‘hoofd’. De man
is ‘hoofd’ van de vrouw, maar de vrouw is niet ‘lichaam’ van de
man. Daarom is voor het woord ‘hoofd’ een tijdlang de vertaling
met ‘bron’ of ‘oorsprong’
25 Dat houdt ook in dat hij hun goede onderwijs niet in de wind mag slaan (vgl. Spr. 1: 8 ).
|21|
overwogen. Maar bij nader inzien houdt die vertaling geen stand. Met het Griekse woord voor ‘hoofd’ wordt de leider aangeduid of het uiteinde van iets.26 Hoe moeten we het begrip hoofd en de noodzaak tot hoofdbedekking in deze tekst dan duiden?
De man is “Gods beeld en luister” (vers 7a). Dat is een zinspeling op Genesis 1: 27 waar je kunt lezen: “God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem”. Bij het woord ‘luister’ klinkt Psalm 8: 6 door over de mens die door God is gekroond “met glans en glorie”. Hij straalt een luister uit waarin God een welbehagen heeft. Als de man “Gods beeld en luister” is, hoe zit het dan met de vrouw? Paulus noemt de vrouw niet het lichaam van de man maar “de luister van de man” (vers 7b). Het begrip hoofd wordt ingevuld door het begrip luister, dat lijkt te duiden op hoe God naar Christus kijkt, Christus naar de man kijkt en de man naar zijn vrouw kijkt: met welbehagen. Het punt lijkt hier te zijn dat het voor een vrouw ongepast is om de luister van de man (d.w.z. de luister waarvan hij mag genieten) uit te stralen terwijl zij met of namens God communiceert (bidden en profeteren).27 Het lijkt daarmee een terechtwijzing te zijn voor de vrouwen in de gemeente van Korinte.
Geldt deze terechtwijzing dan voor alle mannen en vrouwen of is deze specifiek voor Korinte of specifiek voor gehuwden? In Efeziërs 5 heeft Paulus het over de man die het hoofd is van zijn vrouw, maar in 1 Korintiërs 11 lijkt het te gaan over de man die het hoofd is van de vrouw. Dat wordt bevestigd in vers 8 en 9 waar Paulus aan de schepping herinnert: “De man is immers niet uit de vrouw voortgekomen, maar de vrouw uit de man; en de man is niet omwille van de vrouw geschapen, maar de vrouw omwille van de man”. Staat elke man dan boven elke vrouw? Dat lijkt ver buiten de werkelijkheid te staan van vrouwelijke leidinggevenden in bedrijven en van gelijkwaardigheid in relaties. Voor een christen kan dat geen reden zijn om deze woorden te laten voor wat ze zijn en er vandaag niets meer mee te doen. Laten we bedenken hoe God de mens schiep: “mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen” (Gen. 1: 27). Mannen en vrouw zijn samen het beeld van God; ze zijn het niet los van elkaar. Zo heeft God ‘de mens’ bedoeld. Mannen en vrouwen vullen elkaar aan als ze getrouwd zijn maar dat gebeurt ook op de werkvloer en in de kerk. De vernieuwde mensheid wordt gevormd door mannen en vrouwen die samen Christus navolgen.
De tekst uit 1 Korinte 11 maakt duidelijk dat mannen en vrouwen zich rolbewust dienen te gedragen ten opzichte van elkaar. Dat doet niets af aan de vrijheid waarmee mannen en vrouwen kunnen bidden en profeteren, samen zijn ze immers beeld van God (1 Kor. 11: 11). Hoe moet een man als hoofd van de vrouw bidden en profeteren? Hoe moet een vrouw als luister van de man dat doen? Wie bidt, spreekt rechtstreeks tot God; wie profeteert, spreekt rechtstreeks namens God. Paulus benadrukt dat je in het contact met God steeds moet beseffen dat je als man of als vrouw voor God staat. Blijkbaar heeft de gemeente in Korinte die herinnering nodig. De voorschriften van het eerste gedeelte van 1 Korintiërs 11 zijn niet beperkt tot de samenkomsten van de gemeente; het gaat hier om een levenshouding waar de hoofdbedekking een uiting van is. Het lijkt erop dat Paulus een geheel eigen praktijk voorstaat, een praktijk die hij heeft geïntroduceerd in alle gemeenten waar hij werkte, een praktijk die onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen.28 In onze eeuw is die praktijk verdwenen.
Samenvattend: zowel mannen als vrouwen mogen bidden (d.w.z.: rechtstreeks tot God spreken) en profeteren (d.w.z.: rechtstreeks namens God spreken). Daarbij is wel van belang dat je voor God staat zoals je bent: als man of als vrouw. Eigen symbolen hebben we daarvoor vandaag niet meer. De vraag is hoe je dat onderscheid vandaag vorm zou kunnen geven.
26 R. Dean Anderson, 1 Korintiërs. Orde op
zaken in een jonge stadskerk (Kampen: J.H. Kok, 2008),
148-149.
27 R. Dean Anderson, 1 Korintiërs. 155.
28 R. Dean Anderson, 1 Korintiërs.
150-155.
|22|
In zijn brief aan de Kolossenzen start Paulus bij de hoge positie van de Zoon van God: “Beeld van God, de onzichtbare, is hij, eerstgeborene van heel de schepping: in hem is alles geschapen, alles in de hemel en alles op aarde, het zichtbare en het onzichtbare, vorsten en heersers, machten en krachten, alles is door hem en voor hem geschapen. Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in hem. Hij is het hoofd van het lichaam, de kerk. Oorsprong is hij, eerstgeborene van de doden, om in alles de eerste te zijn” (Kol. 1: 15-18).
Wie Christus Jezus als zijn Heer aanvaard heeft, is één met hem en dat heeft een bijzonder effect: “Want in hem is de goddelijke volheid lichamelijk aanwezig, en omdat u één bent met hem, het hoofd van alle machten en krachten, bent ook u van die volheid vervuld” (Kol. 2: 9-10). Paulus komt vervolgens met een oproep: “Laat u niet veroordelen door mensen die opgaan in zelfvernedering en engelenverering, zich verdiepen in visioenen of zich laten voorstaan op eigen bedenksels. Zulke mensen richten zich niet naar het hoofd, van waaruit God het hele lichaam, door gewrichtsbanden en pezen ondersteund en bijeengehouden, doet groeien” (Kol. 2: 18-19).
Verderop in zijn brief gebruikt Paulus het woord ‘hoofd’ niet meer maar hij blijft wel aandacht vragen voor de hoge positie van de Zoon van God waar christenen voluit van profiteren. De hoge positie van de Zoon van God heeft grote gevolgen voor het leven als christenen met elkaar. Je moet elkaar verdragen en elkaar vergeven (Kol. 3: 13); je moet elkaar onderrichten en vermanen in alle wijsheid (Kol. 3: 16); samen ben je daarbij afhankelijk van en gericht op Christus (die volgens Kol. 1: 18, Kol. 2: 10 en Kol. 2: 19 het hoofd is). Dat werkt ook door in huis, onder meer in de onderlinge verhoudingen in het huwelijk. Paulus komt in dat kader met twee korte aansporingen: “Vrouwen, schik u naar uw man,29 zoals past bij uw verbondenheid met de Heer. Mannen, heb uw vrouw lief en wees niet bitter tegen haar” (Kol. 3: 18-19).
Samenvattend: Paulus gebruikt in de brief aan de Kolossenzen het woord ‘hoofd’ niet om de onderlinge verhoudingen te typeren maar benut dat woord uitsluitend als een omschrijving van de band tussen Christus en de kerk: Christus is het hoofd en de kerk is het lichaam. Alle christenen moeten gericht zijn op hun hoofd (Christus) zodat het lichaam (de kerk) kan groeien. Wellicht kun je bij de gewrichtsbanden en pezen die het lichaam ondersteunen en bijeenhouden, denken aan mensen met een bijzonder ambt, maar Paulus besteedt daar verder geen aandacht aan.
In zijn brief aan de Efeziërs komen meerdere elementen die in de brief aan de Kolossenzen al te vinden waren, opnieuw naar voren,30 maar breder uitgewerkt en expliciet aan elkaar verbonden. Paulus neemt opnieuw zijn uitgangspunt in de hoge positie die God aan Christus gegeven heeft: “Hij heeft alles aan zijn voeten gelegd en hem als hoofd over alles aangesteld, voor de kerk, die zijn lichaam is, de volheid van hem die alles in allen vervult” (Ef. 1: 22-23). Hier is heel duidelijk sprake van gezag. Christus heeft gezag over de kerk en het is de bedoeling dat we “samen volledig toe groeien naar hem die het hoofd is: Christus” (Ef. 4: 15). Het hoofd is bepalend maar zorgt tegelijk dat het lichaam sterker wordt. “Vanuit dat hoofd krijgt het lichaam samenhang, en wordt het ondersteund en bijeengehouden door alle gewrichtsbanden. Ieder deel draagt naar vermogen bij tot de groei van het lichaam, dat zo zichzelf opbouwt door de liefde” (Ef. 4: 16).
Dit feit is de basis voor de klemmende oproep van Paulus om als nieuwe mensen te leven “want wij zijn elkaars ledematen” (Ef. 4: 25). We zijn aan elkaar gegeven en we moeten er voor elkaar zijn. In
29 De vertaling: “schik u naar uw man” verdient
volgens ons de voorkeur boven de vertaling die de NBV biedt:
“erken het gezag van uw man”.
30 Waarschijnlijk heeft Paulus eerst de brief aan de
Kolossenzen geschreven en een paar jaar later de brief aan de
Efeziërs. Je zou Efeziërs 5: 22-23 kunnen beschouwen als een
uitwerking en precisering van Kolossenzen 3: 18-19.
|23|
dat algemene kader past ook dat je elkaars gezag aanvaardt uit eerbied voor Christus31 (Ef. 5: 21). Christus is het hoofd en hij is bepalend; onder Christus die het hoofd is, staan mensen die zich naar elkaar schikken.
Vervolgens komt Paulus met wat meer specifieke aanwijzingen voor de verhoudingen in huis. Als eerste krijgt de huwelijksrelatie aandacht en de bespreking daarvan begint hij als volgt: “Vrouwen, erken het gezag van uw man als dat van de Heer, want een man is het hoofd van zijn vrouw, zoals Christus het hoofd is van de kerk, het lichaam dat hij gered heeft” (Ef. 5: 22-23). Over deze woorden en de uitwerking daarvan is veel te doen geweest; daar getuigen ook de verschillende versies van het huwelijksformulier wel van. In het oude huwelijksformulier wordt de bruid als volgt toegesproken: “Gij zult uw wettige man lief hebben en eren, ook hem gehoorzaam zijn in alle dingen, die recht en billijk zijn, als uw heer, gelijk het lichaam aan het hoofd en de gemeente aan Christus onderdanig is”. In het huidige formulier wordt het woord ‘gehoorzamen’ niet meer gevonden. En dat is terecht. Want Paulus draagt aan kinderen op, hun ouders te gehoorzamen (Ef. 6: 1) en slaven moeten hun heer gehoorzamen (Ef. 6: 5), maar als Paulus het gewenste gedrag van vrouwen tegenover hun eigen man beschrijft, gebruikt hij niet het woord ‘gehoorzamen’ maar het woord ‘het gezag aanvaarden’ of ‘zich schikken’, hetzelfde woord dat hij ook al gebruikte als afsluiting van zijn algemene aanwijzingen over het nieuwe leven.
Een man is volgens Paulus het hoofd van zijn vrouw (Ef. 5: 23); maar net als in 1 Korintiërs 11 wordt de vrouw in Efeziërs 5 niet aangeduid als het lichaam van haar man; het is de bedoeling dat een man en zijn vrouw één vlees zijn (Ef. 5: 31). Dat een man het hoofd van zijn vrouw is, betekent volgens Paulus twee dingen: vrouwen moeten zich schikken naar hun eigen man (Ef. 5: 24) en mannen moeten hun eigen vrouw liefhebben en zich daarbij spiegelen aan Christus die zich voor de kerk heeft prijsgegeven (Ef. 5: 25). De opdrachten zijn verschillend verwoord, maar in de uitwerking lijken de opdrachten haast synoniem te zijn en daarbij past heel goed de herinnering aan het feit dat wij de ledematen zijn van het lichaam van Christus (Ef. 5: 30).32 Toch is er verschil want Paulus sluit de bespreking van de onderlinge verhoudingen tussen een man en zijn vrouw af met één opdracht voor ieder, die verschillend wordt uitgewerkt: “Maar ook voor elk van u geldt dat ieder zijn vrouw moet liefhebben als zichzelf, en dat een vrouw zich moet schikken naar haar man” (Ef. 5: 33). De opdrachten zoals die in vers 22-23 waren geformuleerd, worden in vers 33 zowel voor de man als voor zijn vrouw aangevuld: een man moet zijn vrouw liefhebben als zichzelf en een vrouw moet haar man respectvol bejegenen.
31 In de NBV wordt Efeziërs 5: 21 direct
verbonden met vers 22. De reden daarvoor moet waarschijnlijk
gezocht worden in de Griekse tekst die gebruikt is voor de NBV:
de Nestle-Aland teksteditie. In die teksteditie staat in vers 22
geen werkwoord. De basis voor deze beslissing is heel wankel:
slechts in twee Griekse handschriften ontbreekt dat werkwoord; in
vrijwel alle Griekse handschriften staat het er wel. Door deze
tekstkritische beslissing zagen de vertalers zich gedwongen om
vers 21 direct te koppelen aan vers 22. Twee noodgrepen zijn
daarbij gedaan. Het voltooid deelwoord waarmee vers 21 begint, is
vertaald als een gebiedende wijs; maar dat kan alleen als er een
gebiedende wijs aan het voltooid deelwoord voorafgaat. En verder
is het werkwoord dat volgens de teksteditie van Nestle-Aland in
vers 22 ontbreekt, in de vertaling als nog toegevoegd. Er zijn
sterke argumenten om de meerderheid van de Griekse handschriften
te volgen. Daarom verdient het aanbeveling, vers 21 niet te lezen
in directe verbinding met vers 22 maar als afsluiting van het
voorgaande.
32 In vrijwel alle Griekse handschriften is vers 30
wat langer en die langere tekst vind je o.m. in de HSV: “Want wij
zijn leden van Zijn lichaam, van Zijn vlees en van Zijn
gebeente”. De langere tekst doet denken aan de enthousiaste
reactie van de mens als hij zijn vrouw voor het eerst ziet en
uitroept dat zij zijn eigen gebeente is, zijn eigen vlees (Gen.
2: 23). Zoals de eerste mens een diepe verwantschap ervaart met
zijn vrouw, zo ervaart Christus een diepe verwantschap met al de
zijnen.
|24|
Samenvattend: wat Paulus schrijft over de man als hoofd, past hij speciaal toe op het huwelijk. Daarin wordt van een man gevraagd dat hij de koppositie inneemt en van zijn vrouw dat zij die koppositie aanvaardt. Ieder van hen heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid want God vraagt van een man en zijn vrouw dat ze samen weerspiegelen hoe groot de liefde is tussen Christus en de kerk. Dit zegt daarmee wat over de huwelijksrelatie, maar niet over de ambten.
God schiep de mens mannelijk en vrouwelijk naar zijn beeld (Gen. 1: 27; Gal. 3: 28). Dat staat voorop voordat het op bijzondere wijze gestalte krijgt in de instelling van het huwelijk. De vernieuwde mensheid krijgt gestalte in de christelijke gemeente waarin zonen van Adam en dochters van Eva tot het heil geroepen worden en een volk voor God vormen. De apostel Petrus spreekt de ‘geliefden’ (1 Pet. 2: 11) aan als ‘een koninklijk priesterschap’ (1 Pet. 2: 9). Als broeders en zusters vormen zij het gezin van God waarin Jezus Christus de oudste zoon is (Marc. 3: 35; Hebr. 2: 11-12, 17). De gemeente van Christus mag zijn lichaam heten. Mannen en vrouwen worden geroepen als leerlingen deze Heer te volgen. Samen mogen zij delen in de genade van het leven (1 Pet. 3: 7). De profetie en vervulling van de heilige Geest is expliciet geadresseerd aan ‘jullie zonen en dochters’ in Israël en aan ‘al mijn dienaren en dienaressen’ uit de volken (Hand. 2: 17-18). Met een ander beeld is de gemeente – niet mannelijk, maar vrouwelijk – de geliefde van de Heiland, de bruid van het Lam, een ‘reine maagd’ (2 Kor. 11: 2; Ef. 5: 25-32; Opb. 19: 7; 21: 9).
Vrouwen blijken al in het Oude Testament naar gaven en inzet en daarmee ‘in functie’ benoemd te worden: als profetes Mirjam (Ex. 15: 20; vgl. Micha 6: 4), Debora (Recht. 4: 4), de vrouw van Jesaja (Jes. 8: 3) en Chulda (2 Kon. 22: 14-20; 2 Kron. 34: 22-28). Zij leiden de lofzang, spreken woorden van God, geven daadkrachtige leiding. In het Nieuwe Testament ontmoeten we gelovige vrouwen die profetes heten (Luk. 2: 36; vgl. 1 Tim. 5: 5,9) en in bidden, zingen en spreken profeteren (Hand. 21: 9; 1 Kor. 11: 5). Ook worden vrouwen in relatie tot de diakenen aangesproken (1 Tim. 3: 11) en kan een vrouw als Fébe als diaken genoemd worden en haar thuisgemeente vertegenwoordigen (Rom. 16: 1-2). Priscilla, de vrouw van Aquila, krijgt in de Schrift een vooraanstaande positie en geeft samen met hem onderwijs aan de schriftgeleerde Apollos (Hand. 18: 26; vgl. 16: 19). De samenwerking van mannen en vrouwen krijgt bijzonder gestalte in de echtparen die hun huis ter beschikking van de gemeente stelden. De vrouw des huizes kan dan speciaal aangesproken worden, zoals Lydia (Hand. 16: 40), Nympha (Kol 4: 15) en Apfia (Filem. :2). Zoals de vrouw leiding geeft aan haar huishouden (Spr. 31), kan zij door haar inzet ook met haar huis een belangrijke rol in de gemeente spelen. In die betekenis spreekt de apostel Johannes de gemeente aan als ‘vrouwe’ (kuria, 2 Joh :1). In de geschiedenis van de exegese is wel getracht af te dingen op het ambtelijk karakter van de functies en werkzaamheden van de vrouwen die in de vorige alinea genoemd zijn. Onder bijbeluitleggers bestaat echter voldoende consensus over het ambtelijk karakter van de werkzaamheden die door vrouwen werden verricht.
Wanneer de bredere exegetische lijnen in de Bijbel worden bestudeerd, wordt duidelijk dat in de Bijbel vrouwen en mannen wel gelijkwaardig, maar niet gelijk zijn. God geeft de man een koppositie en de vrouw krijgt een positie waarin ze dat vooropgaan moet accepteren. Zo is er sprake van vrijwillige wederzijdse dienstbaarheid. De Bijbel laat ook steeds weer zien dat we daarin als mensen fouten maken. God geeft, daar waar de zonde heeft geleid tot onderdrukking en overheersing, de vrouw bescherming, recht en een positie. Dat wijst op een gezamenlijke verantwoordelijkheid die man en vrouw moeten nemen waarin ieder een eigen rol en taak heeft.
Aan de andere kant wordt zichtbaar dat in alle tijden probleemloos ruimte is geweest voor het optreden van vrouwen met een profetische/profeterende taak. Sterker nog, de Bijbel brengt regelmatig, maar niet dikwijls, vrouwen in beeld die aangeduid worden als profetes. Blijkbaar werden zij geroepen tot het profetenambt. Hun gezag in het profeteren wordt (meestal) zonder
|25|
problemen erkend. Hoe dan ook treden zij op als ambtelijk geroepenen. In het Nieuwe Testament wordt profeteren in bredere zin verbonden aan het optreden van vrouwen in de gemeente. Dat maakt duidelijk dat God ook aan vrouwen gaven en talenten heeft gegeven om de gemeenten verder te brengen op weg naar een nieuw Jeruzalem.
In de zgn. zwijgteksten (1 Kor. 14: 34-36; 1 Tim. 2: 8-15) horen we de waarschuwing dat vrouwen niet mogen domineren, dat de huwelijksband niet onder druk gezet mag worden en dat we altijd ook in relatie tot het andere geslacht voor Gods aangezicht staan. Ook mannen mogen vrouwen niet overheersen, maar ze moeten hen dienen en in de gemeente met hen in reinheid omgaan (1 Tim. 5: 2). Wat Paulus precies bedoelt met zijn opmerkingen in 1 Kor. 14: 34 en 1 Tim. 2: 9-10, wordt verschillend beoordeeld. Wat zijn woorden precies betekenen voor onze tijd, is ook niet duidelijk. Hoewel een deel van de teksten lijkt te verwijzen naar de specifieke situatie in de desbetreffende gemeenten, wordt wel duidelijk dat er een rem kan zijn op de inbreng van vrouwen in de gemeente. Komt dat voort uit hun vrouw-zijn? Of moet je wellicht zeggen dat dat voortkomt uit het gebrek aan kennis van veel vrouwen in de tijd van Paulus? Het lijkt erop dat het vooral dit laatste is, omdat Paulus dankbaar gebruik maakt van de inbreng van vrouwen zoals Priscilla. Het lijkt aan te komen op samen werken van mannen en vrouwen in dienst van het evangelie zodat aan steeds meer mensen de Weg van God gewezen wordt.
Uit de gegevens uit de Bijbel leiden we af dat het Gods doel is geweest om man en vrouw gezamenlijk verantwoordelijk te maken voor de voltooiing van de schepping tot aan de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Daarvoor geeft hij hun gaven en talenten. Zowel mannen als vrouwen mogen bidden (d.w.z. rechtstreeks tot God spreken) en profeteren (d.w.z. rechtstreeks namens God spreken). Zij zijn daarmee gelijkwaardig voor God. Dat betekent echter niet dat zij ook gelijk zijn. In die gezamenlijke verantwoordelijkheid is een tweede lijn zichtbaar waarin God duidelijk maakt dat man en vrouw daarin ieder een eigen plaats hebben. Je staat voor God als man of vrouw. Dat dat onderscheid breder is dan het huwelijk en daarmee ook impact heeft op het gemeenteleven, baseren we op teksten waarin alle mannen en vrouwen worden aangesproken (niet alleen binnen het huwelijk maar ook daarbuiten) en waarin het niet alleen over de samenkomsten gaat maar een bredere strekking heeft (1 Kor. 11, Ef. 5, Kol. 3). Voor het onderscheid tussen man en vrouw had Paulus in zijn brieven symbolen als de hoofdbedekking en de positie in de samenkomsten. Het is aan ons om in onze huidige wijze van samenleven zelf vorm te geven aan zowel het vooropgaan door mannen als het bescheiden meewerken in Gods Koninkrijk door vrouwen (de ‘hoofdbedekking’ waar Paulus op wijst).
Voor het inrichten van de ambten en de vraag of deze eigen rol en taak daarin tot uitdrukking moet komen, geeft de Bijbel geen specifieke richtlijnen. De teksten die gaan over ‘hoofd’ in Kolossenzen zijn niet geschreven om de onderlinge verhouding te typeren, maar om een omschrijving te geven van de band tussen Christus en de kerk: Christus is het hoofd en de kerk is het lichaam. Alle christenen moeten gericht zijn op hun hoofd (Christus) zodat het lichaam (de kerk) kan groeien. Er is gezag in Christus, maar dat hoeft niet noodzakelijk ook de verhoudingen in de gemeente te bepalen.33 Daarin is veel eerder relevant dat God gaven en talenten heeft gegeven aan mannen en vrouwen om de schepping te voltooien en dat de leiding van de gemeente wordt gedragen door Gods kinderen die daartoe gezegend zijn met gaven en die geroepen zijn uit het midden van de gemeente.
33 Wel geeft de Bijbel regels voor de verhoudingen in het huwelijk. Daarin wordt van een man gevraagd dat hij de koppositie inneemt en van zijn vrouw dat zij die koppositie aanvaardt. Ieder van hen heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid want God vraagt van een man en zijn vrouw dat ze samen weerspiegelen hoe groot de liefde is tussen Christus en de kerk.
|26|
De route naar een besluit over M/V en ambt zal door de Bijbel
moeten lopen, maar tot nu toe kunnen we daaruit geen eenduidig
antwoord afleiden. De Bijbel geeft ons een aantal
richtsnoeren:
- Mannen en vrouwen zijn gelijkwaardig voor God
- Mannen en vrouwen hebben een gezamenlijke opdracht
gekregen en geven daar ieder met hun eigen gaven invulling
aan
- Mannen en vrouwen hebben gaven gekregen en worden
geroepen om die gaven in te zetten in dienst van de gemeente
Vanuit die basis dienen de gemeenten vorm te geven aan hun weg
naar de voltooiing van de schepping. Op die basis hebben de
gemeenten dan ook allerlei keuzes gemaakt voor de inrichting van
de kerken en de verdeling van taken. Deze keuzes zullen we in het
volgende hoofdstuk verkennen.