Afdeeling I.

De Kerkrechtelijke Stelsels; Het Vraagstuk van de Synodale Macht ten tijde van Voetius.

 

§ 1. De Kerkrechtelijke Stelsels.

Om Voetius’ uiteenzettingen over de synodale macht te kunnen verstaan, is het noodig inzicht te hebben in de verschillende stelsels van kerkregeering, die naast het eenig schriftuurlijke stelsel, het presbyteriaal-synodale, voorgestaan en gevolgd zijn. De synoden en haar machtsoefening vormen van dit stelsel een wezenlijk deel. De vroegere Gereformeerden hebben de bevoegdheid der synoden moeten verdedigen tegen de aanvallen van hen die een ander stelsel van kerkregeering wilden gevolgd zien. A. Kuyper 1), en P. Biesterveld en H.H. Kuyper 2) onderscheiden vijf stelsels van kerkregeering. In hoofdzaak volg ik bij de weergave van de voornaamste kenmerken dezer stelsels deze canonici. Volledigheidshalve geef ik echter aan het erastiaansche en het episcopale stelsel een zelfstandige plaats, omdat Voetius vooral ook tegen het Erastianisme en het Episcopalisme gestreden heeft. Deze stelsels zijn dus de volgende:

I°. Het Roomsche of papale stelsel. Wezenlijke kenmerken ervan zijn: 1°. De eenheid van de zichtbare wereldkerk; met de nationale eigenaardigheid der verschillende volken wordt geen rekening gehouden; de kerk is één groot heilsinstituut voor heel de wereld; plaatselijke kerken kent Rome niet; zij heeft één


1) Tractaat van de Reformatie der Kerken, Hoofdst. II, § 19, bl. 44-52.
2) P. Biesterveld en Dr H.H. Kuyper, Kerkelijk Handboekje, 1905, bl. I-XVIII.

|11|

belijdenis, één liturgie, een eigen kerktaal (het Latijn), één centrale regeering. — 2°: Scherpe onderscheiding tusschen de geestelijkheid (clerus) en de gewone geloovigen (leeken); door het verplichte coelibaat wordt de priesterstand in zekeren zin losgemaakt uit het familieleven en het nationale leven; de wijding tot het ambt drukt den priesters een, character indelebilis in; voor den clerus voerde Rome een afzonderlijke rechtsbedeeling in; alle autoriteit berust bij de geestelijkheid; de leek is onmondig, voor hem blijft slechts over de gloria parendi. — 3°: Een streng monarchale organisatie; aan het hoofd der hiërarchisch georganiseerde geestelijkheid staat de paus, die als opvolger van Petrus, Christus’ stedehouder op aarde is; in den paus vloeit alle kerkelijke macht samen; het Vaticaansch concilie proclameerde het dogma der infallibilitas papae loquentis ex cathedra ten aanzien van de zaken die het geloof en de zeden betreffen. — 4°: Suprematie van de kerk over den staat; Rome huldigt de leer van de twee zwaarden; het absolute gezag berust bij Christus, die het schonk aan den paus; deze draagt het wereldlijk gezag over aan de vorsten, het geestelijk gezag aan den clerus.

II° Het Territoriale of Consistoriale stelsel. Kenmerken van dit stelsel, dat voornamelijk ingang vond in de luthersche landen zijn: 1°. Het uitgangspunt vormt de nationale of landskerk; met de Reformatie werd de eenheid der zichtbare wereldkerk verbroken; de luthersche vorsten hadden belangrijken invloed op de Reformatie hunner landen; zoo ontstonden de nationale of lands-kerken. — 2°. Onderscheiding tusschen drie standen, den regeerstand, den leerstand en den leekenstand; „de eerste, de Overheid heeft alle gezag, de tweede, de predikanten, onderwijst over de werking van dat gezag, de derde, de gemeente, heeft alleen te gehoorzamen.” 1) — 3°. Het kerkelijk gezag berust bij den landsvorst, hetzij omdat hij de rechtsopvolger is van den bisschop, hetzij deze bevoegdheid hem als zoodanig toekomt als praecipuum membrum ecclesiae; dit gezag oefent hij uit door consistoria, gemengde colleges bestaande uit kerkelijke en politieke personen (theologen en juristen), vandaar de naam consistoriale stelsel; onder het consistorie staan de superintendenten. — 4°. Suprematie van den staat over de kerk.

III°. Het Erastiaansche stelsel. Vader van dit stelsel, dat


1) P. Biesterveld en H.H. Kuyper, t.a.p. bl. VIII.

|12|

verwant is aan het luthersche, is Thomas Erastus 1). De kenmerken ervan zijn: 1°. Loochening van ieder kerkelijk gezag: volgens de andere stelsels van kerkregeering bestaat er een eigen kerkelijk gezag, onverschillig of men als drager van dit gezag beschouwt den paus met zijn hiërarchie (het papale stelsel), of den landsvorst hetzij als rechtsopvolger van den bisschop hetzij als het voornaamste lid der kerk (territoriale of consistoriale stelsel), hetzij de kerk zelf en de haar door God verordineerde ambtsdragers (Gereformeerde stelsel); volgens het Erastianisme bestaat er zulk een eigen kerkelijk gezag niet. Dit brengt mede: — 2°. Toekenning van het gezag over de kerk aan de overheid; deze kan zich laten voorlichten door kerkelijke personen, ook door kerkelijke vergaderingen als de synoden, maar de kerkregeering wordt door de overheid uitgeoefend; synoden die niet met toestemming der overheid samenkomen zijn onwettig, en de synodale besluiten zijn zonder sanctie der overheid niet geldig. — 3°. Ontkennning van het recht der kerkelijke excommunicatie; naast de burgerlijke straffen door de overheid uitgedeeld kan geen zelfstandige kerkelijke straf bestaan; de kerk mag vermanen, excommuni-ceeren echter niet.

Het erastiaansche stelsel werd ten onzent nagevolgd door de Remonstranten. Met Erastianisme duid ik het streven aan om de kerkregeering aan de overheid toe te kennen.

IV°. Het Episcopale stelsel. Een vermenging van het Roomsch-hierarchische stelsel en van het erastiaansche vormt het episcopale of bisschoppelijke stelsel. In verschillende protestantsche landen kwamen bisschoppen of superintendenten voor, b.v. in Zweden en Hongarije, maar Voetius beschouwt toch het Anglicaansche episcopalisme als van bijzonderen aard (III, 833). Met het papale stelsel heeft het gemeen dat de hiërarchische organisatie der ambtsdragers bleef bestaan. Na de Reformatie kwam het oppergezag van den paus over de Church of England te vervallen, doch de hiërarchie bleef. Met name werden de bisschoppen erkend als ambtsdragers van bijzondere kwaliteit, jure divino staande boven de gewone presbyters. Qualitate qua kwamen zij samen in de synoden en oefenden de kerkregeering uit. Een erastiaansche trek in dit episcopalisme is dat de plaats van den paus voortaan werd


1) Na zijn dood verscheen van hem: Explicatio Gravissimae Quaestionis utrum Excommunicatio, quatenus Religionem intelligentes et amplexantes, a Sacramentorum usu, propter admissum facinus arcet, mandato nitatur Divino, an excogitata sit ab hominibus (1589).

|13|

ingenomen door den koning van Engeland. Hij werd beschouwd als caput Ecclesiae, en de synodale besluiten der bisschoppen behoefden zijn bekrachtiging. Hiërarchie en erastianisme gaan in dit stelsel hand aan hand.

V°. Het Congregationalistische of Independentische stelsel. De kenmerken van dit stelsel zijn: 1°. Uitgangspunt is niet de plaatselijke kerk maar de groep van geloovigen (congregatie); op elke plaats kunnen de geloovigen meerdere zulke congregaties vormen; bij welke congregatie zich de geloovige voegen wil wordt niet bepaald door de grenzen tusschen de gemeenten, maar uitsluitend door de willekeur der geloovigen; de congregatie mag nimmer zoo groot zijn, dat haar leden niet meer op één plaats kunnen samenkomen. — 2°. Uitwissching van het onderscheid tus schen de leer- en regeerouderlingen; de regeerouderling moet ook in staat zijn om te leeren; bovendien werd de eisch gesteld dat dit ambt levenslang zou zijn; dit bracht mee dat in de congregationalistische kerken het ambt van ouderling in den loop der historie verdween. — 3°. Uitwissching van het onderscheid tusschen het kerkelijk gezag, dat in algemeenen zin bij de kerk berust, en het besturend gezag, dat naar gereformeerde opvatting alleen den ambtsdragers toekomt; het besturend gezag berust bij den coetus fidelium, „zoodat de gemeente in alle ding meê had te oordeelen, en sterker nog, had te beslissen” 1). — 4°. De ontkenning van de bindende of autoritatieve macht der synoden; de kerken mogen wel in meerdere vergaderingen samenkomen, maar het vast en geregeld samenkomen ervan verwerpen de Independenten; ook heeft de eene synode geen zeggenschap over de andere, b.v. de particuliere synode niet over de classis enz., zooals de Gereformeerden dit aanvaarden naar art. 36 der D.K.O.; wijl de synoden bindende macht missen, en dus eigenlijk slechts conferenties zijn, kunnen zij ook niet een voor alle kerken geldige belijdenis opstellen; de leerbepalingen van de independentische synoden dragen dan ook niet den naam van confessie of belijdenis maar van declaration of verklaring.

VI°. Het Gereformeerde of Presbyteriaal-synodale stelsel. Kenmerkende trekken van dit stelsel zijn: 1°. Het uitgangspunt is a) dat de geloovigen ter plaatse samen vormen de ecclesia localis (topica, parochialis) met eigen ambtsdragers die gezamenlijk den kerkeraad vormen; b) dat in overeenstemming met het Woord Gods deze plaatselijke kerken, al naar de omstandigheden, tot een


1) A. Kuyper, t.a.p. bl. 50.

|14|

geheel worden verbonden „in classis en synodale landskerken, en, zij het ook in zwakkere mate, tot wereldconciliën.” 1) — 2°. Erkenning van het drievoudig ambt naar het Woord des Heeren: dienaar des Woords of leerouderling, (regeer)ouderling, diaken; hiermee wordt de tegenstelling tusschen de standen, zooals het papale en het territoriale stelsel die kennen, opgeheven en alle clericalisme onmogelijk gemaakt. — 3°. Het kerkelijk gezag berust bij de kerken zelf, die het uitoefenen door de ambtsdragers a) plaatselijk in den kerkeraad, b) gezamenlijk in de meerdere vergaderingen (classis, particuliere, generale synode), die bestaan uit afgevaardigden der kerken; de besturende macht berust dus niet monarchaal bij den paus (papale stelsel), noch bij de bisschoppen die jure divino een hooger ambt bekleeden (episcopalisme), noch bij de gemeenteleden (Independentisme), maar bij de ambtsdragers, die naar art. 84 der D.K.O. bekleed zijn met gelijke macht; alle hiërarchie is hiermee uitgesloten. — 4°. Zelfstandigheid van de kerk naast den staat; de kerk heeft haar eigen ambtsdragers voor de regeering der kerk; de Gereformeerden willen dan ook niets weten van een suprematie van de overheid over de kerk, zooals het territoriale stelsel en het Erastianisme dit wil; evenzeer echter wijzen zij de suprematie van de kerk over den staat af, zooals Rome die voor zich opeischt.

VII°. Het Collegiale stelsel 2). Dit stelsel van kerkregeering bestond in Voetius’ dagen nog niet, en zou in zooverre hier dus niet besproken behoeven te worden; het is opgekomen uit het rationalisme, een vrucht van de denkbeelden der Duitsche Auf-klärung. Volledigheidshalve dient het hier toch behandeld te worden, te meer wijl de ideeën die later tot dit stelsel leiden zouden, in Voetius’ dagen reeds aan het opkomen waren.

Wezenlijk kenmerk van dit stelsel is het collegiale karakter der kerk. De kerk is een collegium, een vereeniging van menschen die besluiten samen een kerkelijke gemeenschap te vormen. In wezen, is zij dus gelijk aan alle andere soorten van menschelijke vereenigingen. De kerk is dus niet van goddelijken oorsprong en niet door Christus ingesteld. Het gezag daalt niet van Christus den Koning der kerk af, en wordt niet uitgeoefend door het door Christus aan Zijn kerk geschonken en voor de kerk verordineerde


1) A. Kuyper, t.a.p. bl. 47.
2) Zie over dit stelsel van kerkregeering C.J.H. de Wet, Die Kollegiale Kerkreg.

|15|

ambt; doch het berust als bij iedere vereeniging bij de meerderheid der leden, die het opdragen aan het door haar verkozen bestuur. De kerkregeering geschiedt niet naar den Woorde en den wille Gods, maar naar de door en voor de kerkelijke vereeniging vastgestelde reglementen. Het collegiale stelsel kenmerkt zich verder door groote plooibaarheid in de organisatie. Immers volgens dit stelsel kunnen de leden zelf de kerkregeering uitoefenen, dan vertoont het formeele overeenstemming met het independentische stelsel; zij kunnen haar ook opdragen aan gekozen besturen (Ned. Herv. kerk) of aan de overheid, in dit geval huwt het collegialisme zich aan het Erastianisme; of aan bisschoppen, dan nadert het het episcopalisme. Kuyper zegt: „Dit Collegiaal systeem is een echt cameleontisch stelsel; ge kunt er elk stelsel mee goed praten” 1). Stahl karakteriseert het aldus: „Es ist aber auch die äuszerste Verkehrung des Wesens der Kirche” 2).

 

§ 2. Het Vraagstuk der Synodale Macht ten tijde van Voetius.

De leer van de kerkelijke macht in het algemeen en van de synodale macht in het bijzonder is door de gereformeerde vaderen ontwikkeld in een viervoudigen strijd dien zij te voeren hadden tegen de voorstanders van een viertal der in de vorige par. genoemde kerkrechtelijke stelsels, n.l. het papale stelsel van Rome, het Engelsche episcopalisme, het Erastianisme en het Independentisme.

De Roomschen leeren in den tijd der Reformatie algemeen de onfeilbaarheid van het algemeen concilie ten aanzien van de zaken, die ter zaligheid noodig zijn. Daarentegen is het de communis opinio van de theologen der Reformatie, dat de synoden dwalen kunnen, en derhalve de synodale beslissingen dienen getoetst te worden aan de H. Schrift, het eenige en onfeilbare richtsnoer voor geloof en leven.

Volgens het episcopalisme bezaten de bisschoppen een hooger ambt dan de gewone presbyters, hetwelk berustte op het jus divinum; zij alleen waren leden der synode, waarin zij jure suo zitting hadden. Tegenover Rome en dit hiërarchische episcopalisme hadden de Gereformeerden het beginsel uitgesproken in art. 84 der D.K.O. te handhaven.


1) A. Kuyper, t.a.p. bL 52.
2) F.J. Stahl, Die Kirchenverfassung nach Lehre und Recht der Protestanten2, S. 33.

|16|

De beginselen van het Erastianisme, dat een zelfstandige kerkelijke macht loochent en de kerk aan de overheid onderwerpt, vonden al spoedig ingang in Nederland, zoodra de overheid de zijde der Reformatie koos. Dit leidde tot een botsing met de Gereformeerden. In dezen strijd werd een aanvankelijk hoogtepunt bereikt, toen de magistraat van Leiden zich hardnekkig verzette tegen de K.O., de kerkelijke verkiezing van ambtsdragers en den kerkelijken ban, en de synode der beide Hollanden vergaderd te Haarlem (1582) over den beschermeling van Leidens magistraat op den kansel en voorvechter van diens belangen Gaspar Coolhaes het vonnis der excommunicatie uitsprak, welk oordeel in de kerk van Haarlem voltrokken is. Een ander hoogtepunt in deze worsteling vormde de strijd met de Remonstranten, die kerkrechtelijk op erastiaansch standpunt stonden. Hun nederlaag en veroordeeling ter synode van Dordrecht (1618, ’19) beteekende volstrekt niet dat het Erastianisme definitief overwonnen was. Met hernieuwde kracht stak het binnen de Gereformeerde kerken den kop weer op, zoodat de oude strijd telkens opnieuw ontbrandde.

Het kerkrechtelijke Independentisme werd geboren in Frankrijk en voor het eerst ontwikkeld in Duitschland; de ontwerper van de independentisch georiënteerde K.O., aangenomen door de synode van Homberg (1526), was een Franschman uit Avignon, Francois Lambert. Zijn K.O. is echter door Philips van Hessen op advies van Luther niet ingevoerd 1). De eerste botsing tusschen het Independentisme en de voorstanders der gereformeerde kerkregeering vond plaats op Franschen bodem. De synode van Orleans (1562) onder voorzitterschap van Chandieu veroordeelde het werk van Jean Morelli, Traité de la Discipline et Police Chrétienne. Morrelli zelf werd geëxcommuniceerd. Later leefde het weer op in Engeland als reactie tegen den druk van het episcopalisme. Tot duurzame kerkvorming kwam het onder de uitgewekenen naar Nederland. Zij vormden congregaties te Amsterdam (Johnson en Ainsworth) en te Leiden (Robinson). Gematigd-independentische elementen waren er ook in de Engelsche gereformeerde kerken in Nederland. In Amsterdam kwam het tot een botsing tusschen den kerkrechtelijk gereformeerden predikant John Paget en independentische leden zijner gemeente. De laatsten waren onder meer hierover ontevreden dat de classis Amsterdam, waartoe de Engelsche kerk te


1) G.V. Lechler, Geschichte der Presbyterial- und Synodalverfassung, S. 14-20.

|17|

Amsterdam behoorde, het beroep vernietigde, door deze gemeente uitgebracht op Thomas Hooker, later predikant der independentische congregatie te Hartford (Connecticut). Een scherpe polemiek tusschen hen en Paget, aan wiens invloed zij het optreden der classis toeschreven, was het gevolg. Van independentische zijde werd hieraan deelgenomen door W. Rest, en John Davenport, later independentisch predikant te New-Haven. — Dit was de inzet van een strijd die in volle hevigheid losbrak op de synode van Westminster. Hier kwam het tot een algemeene botsing tusschen Episcopaten, Erastianen, Gereformeerden en Independenten. De Gereformeerden genoten daarbij behalve de levendige belangstelling van alle gereformeerde kerken den positieven steun van de theologen, afgevaardigd door de General Assembly der Schotsche kerk: A. Henderson, G. Gillespie, S. Rutherford en R. Raillie. De strijd werd gevoerd met wisselend succes, waarbij alle partijen nederlagen leden en overwinningen konden boeken. Na de afschaffing van het episcopaat gelukte het den Gereformeerden een gereformeerde K.O. te doen aannemen. Tot invoering der daarin voorgeschreven presbyteriaal-synodale kerkregeering kwam het echter in Engeland nimmer. De overwinningen van Cromwell verschaften den Independenten hun triomf. Na de restauratie van het koningschap werd het episcopaat weer ten volle in eere hersteld.

Wil men de, denkbeelden der Gereformeerden omtrent de kerkelijke macht verstaan, dan is het noodig gedurig op deze viervoudige tegenstelling te letten. Deze strijd heeft in den bloeitijd der Reformatie aanleiding gegeven tot de verschijning van tal van kerkrechtelijke geschriften 1).

 

Onder de gereformeerde canonici uit de 17e eeuw neemt Voetius een eerste plaats in. Hij heeft den bloeitijd van het gereformeerde kerkrecht meegemaakt, was lid van de generale synode van Dordrecht, en volgde met volle belangstelling het gebeuren ter synode van Westminster. In onderscheiden tractaten heeft hij zich beurtelings gericht tegen elk der vier zooeven genoemde stelsels van kerkregeering, die aan het gereformeerde tegenovergesteld zijn.

Wanneer in 1676 het laatste deel zijner Pol. Eccl. verschijnt,


1) Voorzoover deze litteratuur voor mijn onderwerp van beteekenis is, geef ik daarvan een overzicht in afd. III.

|18|

heeft de gereformeerde kerkregeering haar bloeiperiode gehad 1). In 1618 is de laatste generale synode der Nederlandsche kerken gehouden. De synode van Westminster heeft niet geleid tot de vurig begeerde invoering van de gereformeerde kerkregeering in Engeland. In 1659 hebben de Fransche gereformeerden hun laatste nationale synode gehouden te Loudun. En met Voetius’ dood heeft ook het gereformeerde kerkrecht als wetenschap zijn hoogtepunt gepasseerd. De opkomst van het rationalisme leidt op kerkrechtelijk terrein tot de opkomst van het collegiale stelsel. Bovendien breekt het rationalisme de kracht van den weerstand tegen het Erastianisme. De doorwerking dezer beginselen heeft den coup d’état op kerkelijk terrein mogelijk gemaakt van 1816, waarbij het Algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk werd ingevoerd, en aan de kerken een collegiale wijze van kerkregeering werd opgelegd, die met haar wezen volkomen in strijd is.


1) Ch. Schüle, Die Grundlagen des Reformierten Kirchenrechts, S. 102.