12.4.2 Taken

Wat in § 12.3.2 gesteld is over de taken van het college van kerkrentmeesters geldt in grote lijnen ook voor het college van diakenen. Alleen wat daar wordt gezegd over het zorg dragen voor het beschikbaar zijn van ruimten en over beheersdaden met betrekking tot gebouwen en orgels in gebruik voor de eredienst of anderszins van belang voor het leven en werken van de gemeente is niet van toepassing. Ook de bepalingen over de registers en de archieven worden bij het college van diakenen niet genoemd.

 

Een specifieke bepaling voor het college van diakenen is dat het college bevoegd is diaconale steun te verlenen, niet alleen aan gemeenteleden, maar heel breed: aan personen, organen, kassen, fondsen, instellingen en rechtspersonen in binnen- en buitenland (ord. 11-3-7). In de regel zal steunverlening buiten de eigen gemeente gezamenlijk met andere gemeenten gebeuren via de landelijke organen die daarvoor zijn ingesteld (ord. 8-3-4 en ord. 8-5-1). Maar de bevoegdheid is niet daartoe beperkt.

Nadrukkelijk is aan deze bepaling toegevoegd dat het college niet bevoegd is gelden voor andere dan diaconale doelen te besteden. Op dat laatste is één uitzondering. In bijzondere gevallen kan het noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld in verband met het voortbestaan van de gemeente, om diaconaal geld ook voor ander werk

|271|

van de gemeente in te zetten. Maar om te beklemtonen dat het onttrekken van geld aan de bestemming in principe niet is toegestaan, is bepaald dat hiervoor toestemming van het regionale college voor de behandeling van beheerszaken vereist is.

In deze ordinantie wordt uitsluitend over de vermogensrechtelijke aspecten van het diaconaat gesproken. Dat diaconaat breder is, is onder meer te lezen in ord. 3-11 (zie § 5.4.3), ord. 8-1 en 3 (zie § 9.2 en 9.4) en ord. 14-7 en 9 (zie § 14.7 en 14.9).