Het kan nodig zijn dat iemand kan aantonen gedoopt te zijn. Alleen daarom al is het nodig dat de kerkenraad zorgt voor een zorgvuldige en toegankelijke registratie (ord. 6-4-1). Daartoe dient het doopboek, waarvoor het college van kerkrentmeesters de verantwoordelijkheid draagt (ord. 11-2-7 sub f). De generale synode kan hiervoor nog richtlijnen geven. De dopeling (of de doopouders) krijgt (krijgen) een schriftelijke verklaring; veelal zal dat vorm krijgen via een fraai uitgevoerde doopkaart. Heeft iemand later een officieel doopbewijs nodig, dan kan dat alleen als duidelijk is dat de bedoeling niet strijdig is met het belijden van de kerk. Het mag dus wel — en is aan te bevelen — wanneer iemand voor een kerkelijk huwelijk in een Grieks-Orthodoxe Kerk zo’n bewijs nodig heeft, maar het is niet toegestaan wanneer een vreemde overheid het bewijs wil hebben dat iemand niet-jood of niet-moslim is.