De ordinanties over de heilige doop en over het heilig avondmaal (ord. 6 en 7) zijn de kortste ordinanties van de kerkorde, en terecht. De bediening van de sacramenten dient immers niet primair vorm te krijgen via kerkordelijke regelgeving, maar veeleer door middel van wat in liedboek, orden van dienst en dergelijke wordt aangereikt. Toch moet er wel iets geregeld worden. Daarbij is een zekere parallellie in de opzet van beide ordinanties aanwijsbaar: het gaat eerst om de opwekking tot de doop respectievelijk de nodiging tot de Maaltijd van de Heer (ord. 6-1 en 7-1), dan om de toelating tot elk van beide sacramenten (ord. 6-2 en 7-2), en daarna om de bediening respectievelijk viering ervan (ord. 6-3 en 7-3). In alle gevallen geldt de primaire verantwoordelijkheid van de kerkenraad (zie art. VIII-3 en IX-4).