Hoofdstuk V
1. Ten opzichte van een dienaar des Woords zal een maatregel van
schorsing genomen worden òf door de kerkeraad van de gemeente,
waaraan hij verbonden is, tezamen met de kerkeraad van de volgens
de classicale regeling aangewezen naburige gemeente, òf door de
classis, bij welke de kerkeraad de zaak aanhangig heeft
gemaakt.
2. Indien het oordeel van beide kerkeraden, als bedoeld in lid 1,
niet overeenstemt, zal de zaak ter beslissing aan de classis
voorgelegd worden.
3. Een maatregel van afzetting zal genomen worden door de
classis, evenwel niet zonder de medewerking en het goedvinden van
de daartoe door de particuliere synode aangewezen deputaten.