Art. 364. De synode besluit de artikelen 105a-115 (met uitzondering van de artikelen 105a en 106) van de herziene kerkorde als volgt vast te stellen:
Artikel 107
Dit vermaan en deze tucht betreffen de belijdenis en de wandel van allen die tot de gemeente behoren.
Artikel 108
Omdat dit vermaan en deze tucht een geestelijk karakter dragen, zullen zij ook op geestelijke wijze geoefend worden, met vermijding van alle wereldse machtsoefening.
Artikel 109
De tucht betreft de ergerlijke zonden, die hetzij als zodanig openbaar zijn, hetzij door verwerping van het broederlijk vermaan, door Christus in Mattheus 18: 15-16 bevolen, openbaar zijn geworden, hetzij op een andere verantwoorde wijze ter kennis van de kerkeraad zijn gekomen.
Artikel 110
Maatregelen van tucht zullen niet genomen worden zonder voorafgaand grondig onderzoek en zonder dat de beschuldigde gelegenheid heeft gehad zich te verantwoorden.
II. Het vermaan en de tucht over de leden der gemeente
Artikel 111
1. Bij het vermaan en de tucht over degenen, die nog geen
belijdenis des geloofs afgelegd hebben, zal onderscheid gemaakt
worden tussen kinderen en volwassenen en bij de laatsten tussen
afkerigen en nalatigen.
2. Met hen zal gehandeld worden overeenkomstig de door de
generale synode vastgestelde richtlijnen en met gebruikmaking van
de voor dat doel bestemde formulieren van openbare
bekendmakingen.
Artikel 112
1. Wanneer degenen, die belijdenis des geloofs afgelegd hebben,
na vermaand te zijn over hun afwijken van de gezonde leer of van
de godvrezende wandel, genoegzame blijken van boetvaardigheid
betoond hebben, zal de kerkeraad het nodige doen om de verzoening
tot stand te brengen.
2. De wijze waarop de verzoening tot stand gebracht zal worden,
evenals de vraag, of de in lid 1 bedoelde leden niettemin, wegens
de in de gemeente gegeven ergernis, zich voor een bepaalde tijd
van het avondmaal behoren te onthouden, staat ter beoordeling van
de kerkeraad. De verzoening door middel van het afleggen van
schuldbelijdenis in een kerkdienst zal slechts in bijzondere
gevallen plaats hebben en niet zonder het goedvinden van de
classis.
Artikel 113
1. Wanneer belijdende leden hardnekkig weigeren hun zonden te
belijden en te laten, zullen zij, totdat zij genoegzame blijken
van boetvaardigheid betonen, door de kerkeraad van het avondmaal
afgehouden worden, hetgeen tevens tot gevolg heeft, dat het
gebruik van het recht de doopvragen te beantwoorden en aan de
verkiezing van ambtsdragers deel te nemen, hun onthouden
wordt.
2. De kerkeraad zal intussen voortgaan hen te vermanen.
Artikel 114
1. Wanneer belijdende leden, na van het avondmaal afgehouden te
zijn, ondanks alle vermaan in hun zonde blijven volharden, zullen
zij door de kerkeraad van de gemeente worden afgesneden, met
gebruikmaking van het formulier van de ban of de afsnijding van
de gemeente. Tot deze afsnijding zal evenwel niet worden
overgegaan, zolang de uitspraken in het genoemde formulier niet
ten volle van toepassing geacht kunnen worden.
2. De kerkeraad zal tot deze laatste tuchtmaatregel niet
besluiten dan nadat hij door drie openlijke bekendmakingen de
hardnekkigheid van de zondaar aan de gemeente heeft medegedeeld,
met de opwekking om voor hem te bidden en zo mogelijk bij hem aan
te dringen op bekering. In de eerste bekendmaking zal de naam van
de zondaar niet worden genoemd. In de tweede zal, na verkregen
toestemming van de classis, zijn naam vermeld worden. En in de
derde zal, onder opgave van de termijn, binnen welke alsnog
boetvaardigheid betoond kan worden, de afsnijding van de gemeente
worden aangekondigd.
Artikel 115
Indien iemand, die uit de gemeenschap der kerk werd uitgesloten, zich in de weg van boetvaardigheid begeert te verzoenen met de kerk, zal de kerkeraad, na zich van de genoegzaamheid van zijn berouw vergewist te hebben, dit aan de gemeente mededelen. Zo er geen gegronde bezwaren ingebracht worden, zal hij daarna weer in de gemeenschap der kerk opgenomen worden met gebruikmaking van het formulier van wederopneming der afgesnedenen in de gemeente van Christus.