Hoofdstuk 3
De Gereformeerde Kerken hebben steeds geoordeeld, dat naar het voorbeeld der apostolische Kerk tolerantie kan worden geoefend jegens broeders, die ter goeder trouw in enig stuk der leer dwalen, mits dit niet enig fundamenteel stuk der waarheid raakt, de dwalenden bereid zijn zich beter te laten onderrichten, en beloven voor dit gevoelen geen propaganda te maken, waarbij het natuurlijk vanzelf spreekt, dat zulke broeders, zolang zij in dat gevoelen volharden, in geen geval voor enig ambt in de kerk verkiesbaar zijn.
’s-Gravenhage 1914, art. 138
De kerkeraad kan in bijzondere omstandigheden ook leden van andere ter plaatse gevestigde kerkgenootschappen als gasten toelaten, mits zij hiertoe tijdig aan de kerkeraad hun begeerte te kennen hebben gegeven en de kerkeraad zich verzekerd heeft dat zij in hun kerk tot het avondmaal zijn toegelaten en zij in de grondstukken der christelijke religie met hem overeenstemmen en onberispelijk van levenswandel zijn, terwijl zij voorts bereid moeten zijn, zolang zij als gasten aan het avondmaal blijven deelnemen, zich aan het toezicht van de kerkeraad te onderwerpen.
Leeuwarden 1920, art. 25;
Middelburg 1965, art. 396