Hoofdstuk 3
Kinderen die door leden onzer kerken wettig zijn geadopteerd, hebben recht op de heilige doop en behoren daarom gedoopt te wezen.
Groningen 1963, art. 79
Inzake de doop van kinderen van doopleden wordt uitgesproken, dat de kerkeraden naarstig zullen arbeiden opdat niet anders dan bij hoge uitzondering van doopgetuigen behoeft te worden gebruik gemaakt; maar dat, waar het niet komen tot belijdenis des geloofs van de ouders zulks nodig doet zijn, niet worde nagelaten doopgetuigen te zoeken, opdat het kind niet ongedoopt blijve.
Middelburg 1933, art. 99
Het wordt in de vrijheid van de kerken gelaten, of men de doop zal bedienen door besprenging, overgieting of onderdompeling.
Amsterdam 1967, art. 329