De raad voor het jeugdwerk kan aan hen, die op 30 April 1951 als jeugdleider of in een overeenkomstige functie in een gemeente werkzaam zijn per 1 Mei 1951 de bevoegdheid geven van jeugdwerkleider in de zin van artikel 3 van ordinantie 5, indien hun ontwikkeling en kennis daartoe strekt, hetgeen steeds geacht wordt het geval te zijn met hen, die aan het instituut Kerk en wereld de opleiding tot jeugdleider geheel en met goed gevolg hebben genoten.