Volgens oude usantie moet een Rector, voordat hij zijne waardigheid overdraagt, in zijn laatste woord nog de aandacht vestigen op de fata Academica van het afgeloopen jaar.

En dan is hier allereerst te vermelden, dat Hare Majesteit onze geëerbiedigde Koningin, bij besluit van den vierden December

|27|

1905, heeft „goedgevonden en verstaan, de Vereeniging voor Hooger onderwijs op Gereformeerden grondslag aan te wijzen, als bevoegd, in de van die Vereeniging uitgaande „Vrije Universiteit” eene bijzondere universiteit te hebben, die ten aanzien van de door haar te verleenen doctorale graden in de rechtswetenschap, in de classieke letterkunde, in de Semietische letterkunde en in de wijsbegeerte gelijke rechten heeft als de Rijksuniversiteiten”.

Dit besluit heeft, zooals ieder weet, eene lange geschiedenis achter zich, en het zou  ook buitendien in allerlei opzicht stof genoeg geven voor een aantal beschouwingen. Maar al had ik ook mijne gansche rede daaraan toegewijd, ik zou toch nog tijd zijn te kort gekomen; en ik zou dan bovendien slechts herhaald hebben, wat aan bijna ieder nog genoeg voor den geest staat. Voor ons is de hoofdzaak, dat nu wêer een band is losgemaakt, die de Vrije Universiteit in haar groei en ontwikkeling tegenhield. Tot dusver had zij altijd een gedrukte positie, doordat met haar Academischen arbeid officieel niet gerekend werd; en daardoor had zij ook het nadeel, dat hare wetenschappelijke graden geen effectus civilis hadden, zoodat ieder,  wien het daarom ook te doen was, haar niet kon bezoeken zonder allerlei schade en last. Zulk een druk is dan thans van ons weggenomen; er is wêer een vrijheid veroverd, die aan onze universiteit ten goede komt; wie nu hier studeert, behoeft enkel daarom niet bij anderen achter te staan. Moge blijken, dat die meerdere vrijheid door een goed gebruik ook goede vruchten draagt.

De genoemde bevoegdheid kon natuurlijk niet verkregen worden, zonder dat voldaan werd aan de bepalingen, die de Hooger-onderwijswet te dien aanzien stelt. Maar daartegen was gelukkig geen principieel of overwegend bezwaar. Ook niet, om nu dit met name te noemen, tegen de bepaling, dat er nu een toezicht kwam van Regeeringswege. Controle kan lastig zijn, als men eigenlijk liever aan geen band of regel zich stoort en in plichtverzuim geen bezwaar ziet; of ook, als  de wijze, waarop zij wordt uitgeoefend, krenkend is of onaangenaam. Maar wanneer geen van beide het geval is, wordt een arbeid, die gecontroleerd wordt, daardoor juist bevorderd. Dit nu mag ook hier wel verwacht worden. Althans, de Commissie, die door Hare Majesteit de Koningin voor het toezicht op het bijzonder Hooger Onderwijs benoemd is en

|28|

die in het afgeloopen jaar hare werkzaamheid  aanving, heeft reeds in dit eerste jaar hare taak zóó vervuld, dat een woord van dank en waardering hier wel openlijk mag worden uitgesproken. En zij zelve zal, naar ik mag vertrouwen, ook wel nu reeds den indruk ontvangen hebben, dat de Vrije Universiteit hare taak inderdaad ernstig opvat, en dat zij te dien aanzien de Commissie ook gaarne van alles op de hoogte houdt, om haar tot een volledig oordeel zooveel mogelijk in staat te stellen.

In de samenstelling der colleges, die de Universiteit hebben te besturen en te leiden, bracht het afgeloopen jaar eene min gewenschte overeenstemming, in zoover zij thans beide eene vacature hebben. Voor het college van Curatoren is de heer A. Brummelkamp, die aan de beurt van aftreding was, met gunstig gevolg herkozen; maar de vijfde plaats bleef onvervuld. En in het college van Directeuren, waarvoor geene herkiezing mogelijk is en waaruit de heer E.G. Wentink dus wegviel, werd wel de heer S.J. Seefat als zijn opvolger aangewezen; maar de vergadering, die hem koos, werd in hare verwachting teleurgesteld, doordat deze benoeming niet werd aangenomen. In een dubbel opzicht wordt dus nu de heer Wentink gemist. Maar we blijven dankbaar aan hem denken, als aan een der oudste vrienden van de Vrije Universiteit, die bij hare oprichting een der medestichters was, die de laatste achttien jaren als een trouw Directeur haar belangen ter harte nam, en van wien we verzekerd zijn dat hij haar genegen blijft. Moge door mijn opvolger te vermelden zijn, niet slechts dat die vacature waardiglijk vervuld is, maar ook dat er dan wêer overeenstemming is in de twee colleges,  doordat geen van beide dan nog vacaturen hebben.

Voor den kring der hoogleeraren gaf het afgeloopen jaar slechts betrekkelijk weinig, dat hier zou zijn mede te deelen. We zijn dankbaar, dat Prof. Biesterveld, die bij den aanvang van het Academiejaar door eene ernstige ziekte bezocht was, betrekkelijk spoedig geheel hersteld is; dat vervolgens geen krankheid of ongeval den arbeid der hoogleeraren gestoord heeft; en dat Dr. J.  Woltjer zelfs gedenken mocht, hoe hij nu reeds 25 jaren zich daaraan kon toewijden; een voorrecht, dat de God zijns levens hem nog menig jaar moge schenken, met de blijde ervaring, dat hij door zijn arbeid niet slechts onzer school tot eere is, maar ook

|29|

tot een rijken zegen is voor de wetenschap en voor het onderwijs in het algemeen. Zulk een voorrecht met diezelfde ervaring, blijve ook nog lang verzekerd aan Dr. Bavinck, die in het afgeloopen jaar werd benoemd tot lid der Koninklijke Academie van wetenschappen: eene wetenschappelijke ridderorde, die wel niemand zal doen vragen, waarom zij aan hem is verleend.

Voorts, al was geen verlies te betreuren, uitbreiding kon er thans ook niet zijn. Wel kreeg in den aanvang des jaars de Litterarische faculteit een vierde lid, doordat Dr. Geesink, met behoud van zijne plaats in de Theologische faculteit, als buitengewoon hoogleraar aan haar werd toegevoegd; maar door die benoeming werd er feitelijk niets veranderd: wat reeds lang bestond, werd nu daardoor formeel geregeld.

Onveranderd bleef ook in het afgeloopen jaar de Academische positie van Dr. A. Kuyper, daar hij bleef in den staat van een non-actief hoogleeraar. Waar dat praedicaat ons herinnert aan hetgeen voor onze stichting een groot gemis is, daar mag toch met blijdschap worden opgemerkt, dat de qualiteit van hoogleeraar gebleven is, dat hij daardoor blijft behooren tot de stichting die aan hem zoo nauw verbonden is, en dat ook bij hem die band blijkbaar altijd nog werkt. Laat mij hier den wensch mogen uitspreken, dat die band blijve trekken, dat die trekking zóó actief zij als maar eenigszins mogelijk is, en dat, onder welken vorm ook, zijn persoonlijk onderwijs aan de Vrije Universiteit wêer ten goede kome. Hoog zal dat zeker gewaardeerd worden, in den ganschen Academischen kring; ook meet name in den kring der studenten.

Van dien kring der studenten moet ik nu ten slotte nog een overzicht geven.

Bij den aanvang van het Academiejaar bedroeg hun aantal, blijkens de gehouden recensie, 168. In den loop des jaars werden voor het eerst ingeschreven: voor de Godgeleerdheid 11, voor de Letteren en Wijsbegeerte 5, en voor de Rechtsgeleerdheid 8; samen 24. Maar natuurlijk hebben anderen in hetzelfde tijdsverloop hunne Academische studie geëindigd; en al kan hun aantal eerst met juistheid worden opgegeven na de nieuwe recensie, met groote waarschijnlijkheid kan toch nu reeds gezegd worden, dat er bijna evenveel zijn uitgevallen als er bijkwamen. Het geheele cijfer is

|30|

dus thans op 170 te stellen; waarvan 92 voor de Godgeleerdheid, 18 voor de Letteren en Wijsbegeerte, en 60 voor de Rechtsgeleerdheid.

Voorts kan nog uit de Academische acta worden medegedeeld, dat in het afgeloopen jaar bij examens geslaagd zijn: in de Faculteit der Godgeleerdheid, 14 voor het Candidaats-examen eerste gedeelte, 18 voor het definitieve Candidaats-examen, en 8 voor het Doctoraal; in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte, 1 voor het examen bedoeld in art. 135 van de Hooger-onderwijswet,  9 voor het Theologisch-propaedeutisch, 11 voor het Juridisch-propaedeutisch, en 1 voor het Doctoraal; en in de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, 6 voor het Candidaats-examen, en 6 voor het Doctoraal.  Waaraan nog is toe te voegen, dat bij publieke promotie de graad van Doctor verworven werd: in de Godgeleerdheid door de heeren J. van Lonkhuijzen en J. Jansen, en in de Letteren door den heer S. Ridderbos.

In die cijfers wordt geconstateerd, wat het resultaat was de studie. Maar (en dit mag nooit worden uit het oog verloren, allerminst door de studenten zelven) alleenlijk voor zooveel dat resultaat door examens te beoordeelen is; en dit is betrekkelijk nog niet veel. Eerst wanneer alle examens zijn afgelegd, komt de onderzoeking die beslissend is, het examen dat wordt ingesteld door het leven zelf. Slechts wie inderdaad goed studeert, zal ook  dan goed kunnen slagen. En dat is toch altijd dure roeping, allermeest aan de Vrije Universiteit. Waar erkend wordt, dat „de vreeze des Heeren het beginsel der wijsheid” is, ligt juist daarin een prikkel te meer, om dan dat beginsel ook te laten werken, en dus op den weg van wijsheid en wetenschap het „altijd verder” tot leuze te nemen. Moge blijken, dat dit ook zoo begrepen wordt in het corps der studenten, zodat velen daaruit voortkomen, op wie later het Schriftwoord van toepassing is: „Een wijs man is sterk en een man van wetenschap maakt de kracht vast”.

 

Voor het jaar, dat nu aanvangt, is door H.H. Directeuren, op voordracht van den Senaat, tot Rector benoemd Mr. Dammes Paulus Dirk Fabius; aan wien ik mijn ambt dus thans heb over te dragen.

|31|

Aan die laatste Rectorale verplichting voldoende, en dus U, hooggeachte ambtgenoot, nu als Rector proclameerende, mag ik tevens de eerste zijn om U als zoodanig te begroeten. Gaarne stel ik de leiding, die aan mij was opgedragen, thans in uwe handen, want ik weet, dat zij aan U wel is toevertrouwd. Orde en regel te handhaven, wat inzonderheid de taak is van den Rector, geldt een belang, dat aan U, zeker niet minder dan aan mij, ter harte gaat. Moge uwe  ervaring daarbij dezelfde zijn, als de mijne geweest is. Moge de vervulling van treurige plichten ook aan U bespaard blijven. En moge uwe taak toch veelomvattend zijn, in zover bij voortgaande ontwikkeling weder veel moet geregeld worden. Dan kan door den zegen des Heeren onze Universiteit tot een zegen gesteld worden, en de wensch vervuld worden, die op dezen dag in het hart van al hare vrienden is: Vivat, crescat, floreat.

Ik heb gezegd.