|9|

 

1. Is er wel reden?

Op 4 oktober 1971 is het vierhonderd jaar geleden dat de eerste synode van de Nederlandse gereformeerde kerken samenkwam, juist over de grens van het Groningerland, in de Oost-Friese havenplaats Emden.

Het was maar een betrekkelijk kleine vergadering — nog geen dertig man — die daar bijeenkwam onder voorzitterschap van dominé Gaspar van der Heyden, predikant van de vluchtelingenkerk te Frankenthal. En het ging er allemaal zonder enig uiterlijk vertoon toe. We weten niet eens wáár de vergadering werd gehouden! We bezitten ook geen echte notulen van de vergaderingen, zodat we de broeders als het ware nog aan het werk zouden kunnen zien.

Maar die samenkomst is de eerste officiële synode. De eerste in een lange rij.

Tot vandaag aan de dag toe lezen we telkens weer synodeverslagen in de krant. Steeds weer zoeken de kerken elkaar op door middel van afgevaardigden om met elkaar te spreken, om samen zaken af te doen. En dat is toen en daar begonnen: 4 oktober 1571 te Emden. Terecht werd onlangs in de dagbladpers opgemerkt: „Deze generale synode is in kerkorganisatorische zin het startpunt van de verschillende hervormde en gereformeerde kerkgemeenschappen in Nederland geworden.”1

Zo juist zei ik dat we nog altijd synode-verslagen in de pers lezen. Maar is dat wel waar? Lézen we wat er over synoden en over synode-werk in de kranten wordt gepubliceerd? Of — interesseert het ons niet meer? Geloven we het wel? Of — staat het ons zelfs tegen?

Dat laatste is helemaal niet denkbeeldig. De laatste tijd wordt


1 Prof. dr. A.J. Bronkhorst in Trouw van 25 juni 1971. Dat de naam ‘generale synode’ hier niet ten onrechte aan Emden is gegeven, zal ons straks nog blijken.

|10|

in de rubriek ‘kerknieuws’ in de dag- en weekbladen regelmatig gesproken van kerken ‘buiten verband’. Die hebben — om het op z’n rond-hollands te zeggen — de brui gegeven aan het kerkverband, dat vierhonderd jaar geleden in Nederland werd aangegaan door de tot reformatie gebrachte kerken. Ze práten er nog wel over, of ze toch weer wat verband met elkaar zullen gaan oefenen en hoe ze dat dan zullen doen. Maar — het moet níet meer als vroeger! Men vindt dat het kerkverband — in ieder geval: het gereformeerd kerkverband — de bron van allerlei ellende is. Het is, zo wordt ons in allerlei toonaard verzekerd, ook niet meer dan een mènsen-inzetting. In de kring van deze ‘buiten verband’-kerken hoor je dan ook steeds weer deze opmerking: als men denkt dat het goed en nodig is als de plaatselijke kerken verbànd met elkaar oefenen, is men blijkbaar de mening toegedaan dat wij een verzuim van Christus goed moeten maken. Want Christus heeft nu eenmaal geen organisatorisch kerkverband gecreëerd.2 Maar is dat niet klink-klare hoogmoed: Christus van een verzuim betichten en dat dan zelf proberen goed te maken? En — hoogmoed komt vóór de val: het kerkverband betekent voor de kerk een ramp. Het kost een hoop geld en er komt alleen maar narigheid van. Je raakt je vrijheid kwijt òf, als je niet wilt dansen naar het pijpen van een synode, dan komt er twist en tweedracht. Dan overvalt ons de verschrikking van kerkelijke procedures en het einde is: een kerkscheuring met al weer een nieuw kerkverband en daarmee met de kiem van een volgende kerkscheuring.

Nu zijn het momenteel nog maar een klein aantal kerken dat ‘buiten verband’ leeft. Daarom zou men dit verschijnsel kunnen bagatelliseren. Maar is er niet in allerlei kerkgemeenschappen onvrede met de huidige gang van zaken? Is een


2 Zo M.R. van den Berg in De gekerkerde kerk, Amsterdam 1969, pag. 25. De titel van dit boekje is sprekend genoeg: de schrijver vindt kerk-verband en kerkelijke organisatie voor de kerk niets anders dan een kerker!

|11|

vergadering van een paar tientallen mensen, die voor alle kerken besluiten nemen, wel in overeenstemming met de huidige democratiserings-idealen? Wat komt er op zo’n manier van echte ‘inspraak’ terecht? In dit verband is ook te denken aan het experiment van de Algemene Kerkvergadering in de Nederlandse Hervormde Kerk. De vraag wordt steeds duidelijker gesteld: is het samenleven met elkaar (ook) door middel van synodale vergaderingen nog wel bij de tijd? En: is in zo’n synodale vergadering nog wel de kerk, zoals die volgens de bijbel moet zijn, te herkennen?

Is er dan wel reden om de synode van Emden, 1571 te herdenken? Is het niet beter de vierde oktober maar stilzwijgend te passeren en met alle kracht naar iets nieuws op zoek te gaan dat beter bij de kerk past in een tijd nu de grote masse hoe langer hoe meer zich van de kerk afkeert?

Genoeg vragen! En de vragen zijn ook klemmend genoeg!

In ieder geval is het duidelijk dat er geen enkele reden voor is om zonder meer een feestelijke herdenking te gaan organiseren.

Maar, gelet op al de vragen, gaat het ook niet aan om zonder meer de vierde oktober te passeren. Ligt het juist nú niet voor de hand ons af te vragen: wat gebeurde er precies, toen de kerken op die oktober-dag in 1571 bijeen kwamen? Wellicht kan het antwoord op die vraag ons ook vandaag helpen op een verantwoorde manier stand van zaken op te maken.

In de volgende hoofdstukjes, waarin we niet meer doen dan enige hoofdlijnen trekken, geven we eerst aandacht aan de vergadering die vooraf ging aan de synode van Emden, het zogenaamd convent van Wezel van het jaar 1568. Het is de vergadering waarop het gereformeerde kerkverband is voorbereid. Het is van belang te weten, hoe dat in z’n werk ging, want daardoor kan men inzicht krijgen in de aard van het gereformeerd kerkverband.

Vervolgens vertellen we het één en ander over de eerste synode, om dan vooral bij twee dingen wat uitvoeriger stil te

|12|

staan. In de eerste plaats bij het feit dat de gereformeerde kerken ‘om der waarheid wil’ verband met elkaar gezocht èn aangegaan hebben. En we willen in de tweede plaats er aandacht voor vragen dat de kerken, toen zij verband aangingen met elkaar, hebben geleefd uit het woord van onze Zaligmaker, dat we vinden in het evangelie naar Mattheüs, hoofdstuk 23, vers 6: „Eén is uw Meester en gij zijt allen broeders.”

Wie ‘Emden, 1571’ zò heeft leren kennen, zal er ook in 1971 dankbaar voor zijn en hij zal het vervolg ook van vandaag met dit begin gaan vergelijken.

De vraag, die de herdenking van Emden, 1571 zal moeten beheersen is deze: hoé vonden wij, als gereformeerde kerken, elkaar toen en daar?