Het kerkverband, dat gegrond is op de inleidende bepalingen van hoofdstuk I en dat elk der plaatselijke kerken naar de eenheid van het lichaam van Christus behoort te onderhouden, bedoelt de onderlinge eenheid der kerken te openbaren, gezamenlijk voor de waarheid Gods te getuigen, en door samenleving krachtens de gemeenschap der heiligen de gemeenschappelijke belangen der kerken te behartigen en den opbouw der Kerk en de komst van Gods Koninkrijk te bevorderen.