|37|
Wie heersen wil, of metterdaad heerst, is vaak bang. Bang dat zijn macht bedreigd wordt door degene over wie hij heerst. Hij is band voor opstand, revolutie, voor aantasting van zijn positie. Wie heerst is wantrouwend. Want hoe weet je zeker dat je onderdanen hun gehoorzaamheid en vriendelijkheid echt menen? Hoe weet je zeker dat ze die niet veinzen om je in slaap te sussen en je straks onverhoeds van je troon te stoten? Wie heerst is eenzaam. Je kunt je niet kwetsbaar opstellen, want je bent bang dat daar misbruik van gemaakt wordt. Een heerser wordt ook hard. Je kunt je positie alleen maar behouden als je de mensen tot je werktuig maakt, zodat je met hen kunt doen wat je wilt. Wie heerst verliest de mogelijkheid tot echt menselijk contact, tot echt menselijke communicatie. Wie heerst zoekt overal wat achter.
Alle vanzelfsprekendheid is uit zijn leven verdwenen. Altijd moet hij zich eerst waar maken, moet hij presteren, altijd sterk zijn. Fouten mag hij niet maken, dat zou zijn positie verzwakken. Een man die heerst of
|38|
heersen wil, is bang dat zijn vrouw zijn positie zal ondergraven en wantrouwt haar hulp als ze die uit zichzelf aanbiedt. Hij kan zich niet aan haar geven, want dan wordt hij kwetsbaar, hij kan alleen maar eisen. Hij weert haar liefde af, doet zijn best haar als ding te zien, gebruikt haar. Hij ziet zijn vrouw — en dé vrouw in het algemeen — altijd als mogelijke opstandelinge. Daarom is hij hard, houdt de teugels strak, houdt haar klein, onder de duim, slaat haar, mishandelt haar, isoleert haar. Of is alleen maar onverstoorbaar onverschillig, gaat ondanks alle beroep dat zijn vrouw op hem doet, toch zijn eigen gang.
Vele vrouwengeschiedenissen, uit alle eeuwen, uit verleden en heden, vertonen hetzelfde beeld. Het beeld van de vrouw die nodig is, maar niet geliefd wordt en als mens niet door haar man, en niet door dé man, wordt geaccepteerd.
Vanuit dit gezichtspunt moet volgens mij verklaard worden dat het woord ‘onderdanigheid’ uit onze tekst tot voor zeer kort de lading had van: onder de duim houden, rebellie beteugelen.
Maar de werkelijkheid is niet zo. Rebellie is niet wezenlijk voor de aard van de vrouw. Zo kan het wel wórden, zoals
|39|
een vogel zich kapot vliegt tegen het gaas van de kooi.
De spits van Paulus’ woord tot de gehuwde vrouw ligt dan ook niet in het: weest onderdanig, maar in het ‘als aan de Here’.
Net zoals Paulus een gehuwde man uit zijn dagen niet duidelijk hoefde te maken dat hij boven zijn vrouw stond. Integendeel — dat was de gewone praktijk. Nee, net zoals bij de man de spits ligt in de parallel met Christus, ligt ook hier de spits in Christus. Het gaat Paulus er niet om duidelijk te maken dat de vrouwen onderdanig moeten zijn — dat zat vanzelfsprekend in de maatschappelijke structuur ingebakken. Maar het gaat hem om de manier van onderdanig zijn. Net zoals het bij de man gaat om de manier van hoofd-zijn.
Wie met een heerser leeft, loopt groot gevaar een vleier te worden of iemand die zich aanpast. Dat zegt Paulus ook met zoveel woorden tot de slaven. Ook zij moeten op een andere manier hun meesters gaan dienen: namelijk alsof ze de Here dienden. Paulus noemt daar het woord ‘mensen-behager’, een houding waarin iemand vervalt die probeert zijn huid te redden. De kans is groot — en het is vaak de
|40|
praktijk — dat vrouwen in het huwelijk hun man om haar vinger willen winden, zodat zijzelf niet meer het slachtoffer zijn. Zekerheid kan op een heel verkeerde manier worden verkregen. Denk maar aan de vrouwen van Jacob. Ze gebruikten zowel hun slavinnen als hun man om hun eigen positie veilig te stellen. Door kinderen wilden ze liefde en respect van hun man verwerven. Waarom moest dan een christen-vrouw onderdanig zijn aan haar man? Om haar man koste wat kost aan zich te binden, uit angst om in de steek gelaten te worden, om ervoor te zorgen dat zij nummer een bleef?
Nee, zegt Paulus, dat is een manier van onderdanigheid die hoort bij een huwelijk waarin de man een heerser is, waarin je inderdaad niet op je man aankan, waarin je bang moet zijn verstoten te worden. Maar bij een christen-huwelijk hoef je daar niet bang voor te zijn (leest u maar mee). Want net zoals je Christus kunt vertrouwen door de liefde die Hij heeft betoond, zo kun je je christen-man vertrouwen. Hij zal jullie huwelijk niet ontbinden, hij zal je niet verlaten, niet je leven ruïneren. Hij zal jullie huwelijk in stand houden. Hij is toch je hoofd? Niet je heerser maar je hoofd. Zoals
|41|
Christus, weet je nog. Een hoofd is voor altijd met het lichaam verbonden. Gaat een van beiden een eigen weg, dan is dat tot beider ondergang. Een hoofd is voor altijd onafscheidelijk met het lichaam verbonden.
Dus: je moet hem onderdanig, dat wil zeggen dienstbaar zijn zoals je dat aan Christus zou zijn. Die heeft vrouwen ook niet afgewezen of in de steek gelaten.
Je kunt jezelf rustig aan hem toevertrouwen, jezelf aan hem geven in liefde en dienst. Je bent voor hem weer net zoals Eva voor Adam was voor de zondeval: vervulling van zijn verlangen, vlees van zijn vlees, de helpster die hij zo nodig had. Gelijk en toch anders: een vrouwelijk mens. Vertrouw er maar op dat hij je de ruimte geeft, je tot je recht laat komen, dat hij je geluk op het oog heeft. Dat mag je van hem verwachten. Want Christus heeft de liefde van je man voor jou verdiend — voor jou. Hij heeft je van de vloek van angst en overmacht verlost. Hij is immers het beloofde Kind dat in het Oude Testament de eenheid bracht in het huwelijk. Nu brengt Hij niet alleen als Kind, geboren uit de dienstmaagd Maria, de vrouw die zich helemaal gaf in de dienst aan God en aan het menselijk geslacht, maar ook als Redder en Hoofd van de
|42|
nieuwe mensheid weer de eenheid in je huwelijk.
Want beiden zijn jullie zaad van de vrouw, geboren uit de Eersteling.
En zoals allen in de gemeente elkaar moeten dienen niet uit angst, uit eerbejag of winst, maar omdat Christus hen door zijn dienen bij elkaar gebracht heeft, zo moeten man en vrouw in het huwelijk elkaar dienen — tot opbouw van de gemeente, dat is het lichaam van Christus.