|338|
Er bestaat geen liturgie van het Heilig Avondmaal; het Heilig Avondmaal is de Liturgie. De inzetting van het Avondmaal is het begin van de liturgie, die daarmede naar haar wezen voltooid is. Al het andere is niet iets anders, maar een al of niet gerechtvaardigde consequentie van de Avondmaalsviering.
De viering van het Heilig Avondmaal geschiede regelmatig op elken Zondagmorgen in den hoofddienst. Dit neemt niet weg, dat men het ook vaker, ook in de week, ook in een vroegdienst kan bedienen. Maar uit het centrale karakter van het sacrament vloeit voort, dat het in het middelpunt van elken volledigen dienst der gemeente moet staan. En wel op den Opstandingsmorgen, daar het ’t feest der Opstanding is en den sacramentelen vorm geeft van het aangebroken Rijk.
Zo was het oudste christelijk gebruik, zoals het bij Plinius wordt vermeld. En ook onze gereformeerde dienst is een verwording, niet van een getijdedienst of Hora, maar van een communiedienst, en wel de z.g. Antecommunie1.
Het oorspronkelijk uur was in de eerste eeuwen de dageraad of nog vroeger — zo bericht het ook Tertullianus — of het hanengekraai, in ieder geval het uur, waarop Christus uit het graf verrees. In de oudste tijden was de dienst de bekroning van de pannuchis, de nachtwake, zoals nog blijkt in Hand. 20. De Zondag is de eucharistische dag bij uitnemendheid. Voor de oude christenen lag „in heel de werkelijkheid, waarvan het „nostrae redemptionis sacramentum” (Cyprianus) de cultische uitdrukking en weergave is, de klemtoon op de laatste phase, op ’s Heren glorieuze verrijzenis”. Avondmissen komen voor
1 W.D. Maxwell, John Knox’s Genevan Service Book 1556. Edinburgh-London 1931, 39.
|339|
op Witten Donderdag, doch eerst sedert de tweede helft van de vierde eeuw2. — Natuurlijk sloot de zondagsviering zich direct aan bij die van den joodsen Sabbath. Nock merkt terecht op, dat er in de heidense Oudheid wel vele vierdagen waren, maar nergens dan bij de Joden een wekelijks feest, een „steady thread running through the continuity of daily life”3. Zo vormen de christenen de werkelijkheid van het Rijk Gods door hun dagelijks leven. De Sabbath was trouwens altijd reeds eschatologisch bedoeld, een voorsmaak van den jom Jahve. „Ainsi le jour de la résurrection du Christ, jour de la célébration du culte chrétien, apparaît comme une anticipation du grand jour final”4.
De viering van het Avondmaal is dus niet een zo getrouw mogelijke reproductie van het historisch gebeuren. De kerk heeft het in den regel niet in den avond en in het geheel nooit op dien van Goeden Vrijdag gevierd. De Goede Vrijdag is inderdaad de enige dag, waarop het Avondmaal in het geheel niet wordt gevierd. Want het is de viering van de Opstanding van den Heer in den morgen. De eerste Hervormers hadden daarvan nog besef: te Straatsburg en Genève vierde men Avondmaal te vier uur in den morgen5.
Over de frequentie der viering is in mijn Liturgiek het nodige gezegd, ook over het standpunt van Calvijn in dezen6. Natuurlijk is het mogelijk den volledigen eucharistischen dienst met woordverkondiging af te wisselen met een korten Avondmaalsdienst, waarin niet of slechts zeer kort wordt gepreekt.
De viering van het Heilig Avondmaal vindt plaats in de kerk, maar met de herinnering aan het huis, waarin zij begon, en met de mogelijkheid om altijd naar dat huis terug te keren. Wij
2 Dit volgens El. Dekker, De Avondmis in de
twee eerste eeuwen der kerk, in: Tijdschr. v. Lit. 24, 1944,
25.
3 A.D. Nock, St Paul, London-New-York-Toronto 1946,
59.
4 Cullmann, Le Culte dans l’Église primitive 10.
5 W.D. Maxwell, Evening Celebrations of Holy
Communion, in: Church Service Annual, 1946-47, 13 v.
6 Verg. ook Dankbaar 204, 206; — Maxwell, Gen. Service
Book 121.
|340|
willen niet terug naar den joodsen huiselijken maaltijd, al speelde die bij het ontstaan van de Communie een grote rol. Maar wij willen evenmin vergeten, dat de ganse eredienst begon in de huizen van de gelovigen, dat hij daarin ook heden nog zijn uitgangspunt heeft en dat hij daarheen steeds terug kan keren. De huisgemeenschap is Avondmaalsgemeenschap en omgekeerd.
De viering geschiede in de kerk zó, dat ieder gelovige, ook wanneer hij niet deelneemt, die kan volgen. Zo wilde het ook a Lasco: mensa in totius ecclesiae prospectu7. De Tafel sta dus zo, dat ieder haar kan zien en wat aan haar geschiedt. Zij is niet anders dan de huiskamertafel van het gezin. De gehele dienst moet dan ook van de Tafel uit worden geleid, ook prediking, gebed en al het overige. De Dienaar zij daartoe gezeten achter de Tafel, die de plaats is van het Offer, rond hetwelk de gemeente zich vergadert. Desnoods kan hij voor Schriftlezing en Prediking van een Lessenaar of Ambo aan de cancelli gebruik maken, terwille van de acoustiek. Maar nodig is dit niet. De Tafel is de plaats van den dienst.
Uit het gezegde blijkt reeds welken eis de Avondmaalsviering aan het inwendige van de kerk stelt. Er moet een verhoogde ruimte zijn, waarop de Avondmaalstafel staat en die in de gehele kerk zichtbaar is. De klassieke vorm daarvan is de apsis, de ondiepe half ronding aan het einde der kerk8. Maar het „liturgisch centrum”, zoals wij het tegenwoordig met een lelijken term noemen, kan ook elders in de kerk, bij voorbeeld in het midden van een centralen bouw, gevestigd zijn. Wanneer de ruimte maar groot genoeg is om het gehele presbyteraat te bevatten en van overal goed zichtbaar.
De Tafel is in dit centrum het centrum. Vandaar wordt de gehele sacramentele dienst geleid, ook de dienst der Verkondiging, die immers nimmer los staat van de sacramentsbediening, maar daarvan een deel uitmaakt. Een „preekstoel” mag dan ook nooit de kerk domineren. In een kleine kerk kan de Dienaar van achter de Avondmaalstafel preken; in een grote ruimte
7 J. a Lasco, Forma ac Ratio totius
ecclesiastici ministerii, in: Opera, ed. A. Kuyper, II, 1866, 114
v.v.
8 J.N. Bakhuizen van den Brink & J. Lindeboom,
Handboek der Kerkgeschiedenis, I, ’s Gravenhage 1942,
151.
|341|
treedt hij naar voren bij de cancelli, eventueel door lessenaar of ambo gemarkeerd9. — De Tafel is een altaar, in zoverre daar het Offer wordt gerepresenteerd. Maar zij is niet een altaar, zoals dat in de meeste roomse kerken staat. De Dienaar behoort er dan ook àchter, niet vóór te staan, met het gelaat naar de gemeente. De rooms-catholieke liturgische beweging tracht het traditionele altaar weer te vervangen door de oorspronkelijke mensa10. De Tafel is de Dis des Heren, The Lord’s Table, God’s Board. In de gereformeerde gemeente van Straatsburg stond de Dienaar dan ook achter de Tafel, waar hij ook knielde: „Le dict autel est mis quasy au milieu de leglise là où le ministre est, ainsy que vous ay dit, la face envers le peuple”11; de kansel wordt alleen gebruikt voor de preek. Het „liturgisch centrum” is in waarheid niet anders dan de jeruzalemse Opperzaal, waar wij met den Heer aanzitten.
Het „koor”, hetzij het den vorm van een apsis heeft of een anderen, behoort open te zijn en toegankelijk voor de ganse gemeente. Het is geen „priesterkoor”, nog minder een aduton, afgesloten door een ikonostase op de wijze der orthodoxe kerk. Het schijnt, dat de beeldenwand, die het koor afsluit en de heilige handeling tot mysteriedienst maakt, niet essentieel tot de Orthodoxie behoort. Zolang zij daarin zulk een markante plaats inneemt, markeert zij tevens een voornaam onderscheid tussen Oost en West, impliciet en expliciet, woordloos mysterie in grieksen zin en verkondigd mysterie.
Het „koor” behoort ook daarom toegankelijk te zijn, omdat de gemeenteleden in hun qualiteit van medebedienaren van het Ayondmaal daarheen opgaan en zich scharen rond den Heiligen Dis. — Onze kerk heeft de schone traditie van het zittend communiceren aan de gedekte Tafel. Wij willen deze traditie niet gaarne kwijt. Zij is een schone vorm en een gereformeerd erfdeel. Principiële betekenis heeft zij niet. Wordt de communie
9 Zie Will, Culte II, 336.
10 Heiler, Katholizismus 428.
11 Brief van een waals student in 1545, bij Maxwell,
Gen. Service Book 37.
|342|
weer regel in den dienst — en het valt niet te miskennen, dat wij ons in deze richting bewegen, — dan is zij niet langer te handhaven. Een dienst met twaalf tot twintig „tafels”, zoals die thans voorkomt, is op den duur onmogelijk. En alles is beter dan dat het grootste deel der gemeente den dienst voortijdig verlaat. De bediening verliest dan ook het gemeentelijk karakter, dat haar sedert de Reformatie eigen is. Men vervange het aanzitten aan de Tafel dan door het opgaan naar de Tafel en het geknield ontvangen van brood én wijn, zoals de meeste andere kerken het doen. De viering zittend aan de Tafel beware men voor bizondere gelegenheden.
Wat de elementen betreft achte men op waardigheid en schriftuurlijkheid. Men gebruike wijn en geen „alcoholvrije” producten. Men vervange niet uit kinderachtige „hygiëne” den beker door een aantal bekertjes, aldus den zin van de koinonia geheel verbrekend12.
Wat de bestanddelen van den dienst betreft, zij het volgende
opgemerkt. De viering is niet iets bizonders, maar het centrum
van den dienst, die, wanneer hij volledig wordt gevierd, tevens
verkondigings- en doopdienst is. De vorm is zaak van traditie en
ontwikkeling van traditie. Maar essentieel zijn:
de inroeping van de tegenwoordigheid van den Heer,
Epiclese, voorafgegaan door de Praefatie met
Sanctus en Benedictus;
de Dankzegging, Eucharistie, zowel voor als na de
Communie (Gloria, Postcommunio);
de Anamnese met de Inzettingswoorden;
het Offertorium, d.i. het brengen van onze gaven op den
Dis; ook het lied mag hiertoe worden gerekend;
de Schriftlezing met de Preek of Schriftverklaring;
het Intercessiegebed, bij ons genaamd het Gebed voor
allen nood der Christenheid, besloten met het Gebed des Heren.
Hierbij behoort ook de Commemoratio defunctorum. Wij
zijn in de nieuwe orde, in het Rijk, waar de scheiding door den
dood is overwonnen;
de Communie.
Wat het oud-christelijk element van de agapè betreft, is er
12 Asmussen I 272 v.
|343|
geen reden om op de paulinische ontwikkeling terug te komen; zij blijft echter een aanwijzing van de sociale consequenties van het Avondmaal.
De viering kan steeds uit de kerk in het huis terugkeren. Een sterk bewijs van het onbijbels karakter van onze huidige practijk en van de geringe betekenis aan het sacrament gehecht, is het feit, dat de noodzakelijkheid van Ziekencommunie eerst thans door enkelen begint beseft te worden. De roomse, Zweedse, anglicaanse en lutherse kerken hebben die wèl beseft, maar ook de oorspronkelijke gereformeerde13. Men zie er op toe, dat de handeling ook aan het ziekbed handeling blijft en niet op roomse wijze verwordt tot de toediening van een geestelijke medicijn. De huisgemeente zij tegenwoordig, en ook een ouderling14.
Het Heilig Avondmaal worde, buiten de gewone orde om, gevierd bij alle bizondere gelegenheden, waar men zich nadrukkelijk in de gemeenschap der kerk wil stellen. Zo bij de Bevestiging van het Huwelijk, bij de Bevestiging van lidmaten en bij die van Dienaren des Woords. Ook kerkelijke vergaderingen, die immers niet anders zijn dan „een Raad der Kerk, vertonende de gehele gemeente”15, behoren op geregelde tijdstippen het Avondmaal te vieren. Bij de meerdere vergaderingen zou daardoor tevens uitkomen, dat een kerkvergadering ook gemeente is en de gemeente dus niet plaatselijk beperkt. En hoe zou een classicale vergadering anders worden, wanneer de ambtsdragers aan het begin of aan het einde samen communiceerden!
13 Calvijn, Forme des prières, Opera VI 208,
verg. X 1, 213 v. — Val. Pollanus, Liturgia sacra 1549, 49.
14 Asmussen I 42.
15 Formulier van bevestiging der Ouderlingen en
Diakenen.