IV. Onder welke voorwaarden kan deze reformatorische grondslag aan het nageslacht worden doorgegeven?

Kerkvereniging als belofte

De vraag blijft nog liggen, hoe de vrijheid van het Woord kerkverenigend kan werken. Leidt die vrijheid niet noodzakelijk tot vrijblijvendheid? Dreigt het in artikel 1.4. beleden confessie-bestand niet te verdampen in wildgroei en willekeur als er geen binding is aan welomschreven ‘waarheden’? En als die binding er wel is, hoevelen voelen zich in zo’n kerk dan niet meer thuis? Waar blijft de jeugd?

Ik wil deze vragen eerst naar twee zijden afgrenzen.
Wij zagen al, dat het strakke akkoord van Dordt 1618/19 in de kerken geen vrede bracht. Ook in kringen van de Afscheiding, waar het ondertekeningsformulier nog als de eed op de belijdenis werd gehanteerd, bracht Dordt geen enkele garantie voor kerkelijke eenheid. Klaarhamer sprak — na de vereniging van 1892 — op de synode van Groningen zelfs van een ‘bedroevend

|16|

échec’65 en bepleitte art. 53 DKO (over de ondertekening) maar tot een ‘rustende zaak’ te maken. De synode wierp deze suggestie niet verontwaardigd van zich af, maar besloot dit advies, samen met een alternatief, aan de kerken ‘ter overweging’ toe te zenden66. Ook in de latere ontwikkeling van de Gereformeerde Kerken (zowel synodaal als vrijgemaakt) bleek overduidelijk dat papier een kerk niet bijeenhoudt67.

Deze gang van zaken illustreert tevens de hulpeloosheid van het adagium ‘Schrift en Belijdenis’, de ook onder ons veelgebruikte bezweringsformule om moeilijke kwesties op te lossen of kerkelijke knopen door te hakken. Hoe goed bedoeld ook, toch werkt ook dit adagium niet kerkverenigend. Dat komt, omdat de belijdenis in de uitdrukking Schrift en Belijdenis niet gehanteerd wordt als middel om de Schrift goed te verstaan, maar — omgekeerd — de Schrift blijkbaar een bepaalde belijdenis als trechter nodig heeft om voor mensen nog verstaanbaar te zijn en hen de waarheid te kunnen laten zien. Het samen horen van het Woord wordt dan overstemd door wat ieder — met de trechter van de ‘ware’ belijdenis in de hand — tegenover ieder wil verkondigen.

Aan de andere kant moet geconstateerd worden, dat ook pluraliteit niet het toverwoord is om reformatorische identiteit voor de toekomst te verzekeren. Het zwaartepunt van deze visie op kerk-zijn ligt toch te veel op het berusten in de status quo van een verschillend leesresultaat van de Bijbel. Dan wordt het volhardend samen horen van het Woord toch te gemakkelijk overheerst door menselijk verzekerd zijn van eigen inzicht, dat leidt tot wegglijden in groepvorming en partijdigheid.

De kerkvereniging, waarvoor de Ontwerp Kerkorde een model poogt aan te reiken, hangt niet aan ondertekeningsakkoorden en ook niet aan plurale ruimten. Goed beschouwd zijn beide benaderingen in strijd met het uitgangspunt van het Ontwerp, waar staat dat de kerk ‘overeenkomstig haar belijden gestalte’ is van de Catholica. Let wel, niet ‘een’ gestalte in de lijn van pluraliteit, maar ook niet ‘de’ gestalte in de lijn van exclusief waarheidsdenken. Het gaat bij ‘gestalte’ — zonder toevoeging — om de gave en opgave van de mystieke unie tussen Christus en de gemeente.
Als het Woord maar aan het woord komt, kan de Geest dat geven. Dan groeit een vorm van koinonia, waarin wij zo naar het Woord horen, dat anderen — met name ook jongeren — aan ons kunnen zien dat wij door God in de wereld gezonden zijn. Daaraan heeft Christus de belofte van kerkeenheid verbonden.

|17|

Hoe ‘werkt’ dat? Laat ik dit aan de hand van een drietal signalen mogen verduidelijken:

1. Koinonia betekent, dat het feit van bestaand verschillend inzicht in de kerk — zowel dogmatisch als ethisch — ons verplicht tot dialoog met elkaar. Je mag nooit je mening zeggen... en dan wegsluipen. De vrijheid om het Woord naar eigen geweten te mogen lezen is evenredig met de bereidheid om eigen gedachten in de kerk fundamenteel ter discussie te stellen.

2. Koinonia betekent, dat de integriteit van het historisch-kritisch Schriftonderzoek mede bepaald wordt door de theologische verantwoordelijkheid voor de prediking in de gemeente. Dat vraagt om een evenredigheid tussen nieuwsgierig vakmanschap en pastorale wijsheid.

3. Koinonia betekent een roep om het koninklijke in de omgang met elkaar en om een respect afdwingende stijl in de onderlinge discussies. Het gaat er in de kerk vaak zo schreeuwerig toe. Wij mogen nooit ‘waar’ willen zijn door de ander ‘vals’ te verklaren, zolang de Schrift nog in het midden ligt.
Ook hier geldt: wie onder u de meeste (meest ware!) — wil zijn, zij als een die dient. Is dàt het niet, wat een opgroeiende generatie aan een Verenigde Kerk kan binden?