|45|
Deze verandering in de waardschatting der vrouw is te daken aan den omkeer, die in de achttiende eeuw in het denken en leven der volken werd teweeggebracht eenerzijds door het Piëtisme en anderzijds door het Rationalisme. Rome vond een uitweg voor het individualisme in het kloosterwezen, en wist het teven in deze instelling aan zichzelf ondergeschikt en dienstbaar te maken. Het Protestantisme sloot dezen uitweg af, en zag toen in eigen kring het conventikel- en het sectewezen opkomen.
Daar zijn nu eenmaal menschen, die in het gewone gareel niet meeloopen kunnen, en hun eigen weg verkiezen te gaan. Op godsdienstig gebied kunnen zij zich niet vinden in het compromis, dat de officieele kerken naar hunne meening steeds genoodzaakt zijn, in de practijk met de wereld te sluiten; zij zonderen zich af, stichten kleinere of grootere gemeenschappen en trachten overeenkomstig de eischen der Bergrede te leven. Bij al deze secten laat het subject, het individu zijne rechten gelden, zoodat òf strenge maatregelen van orde en tucht noodig zijn, òf de gemeenschap licht door onderlinge verdeeldheid en twist tenietgaat. En het individualisme komt ook daarin uit, dat de kloosters van monniken gewoonlijk ook kloosters van nonnen naast zich zien opkomen, of dat binnen de kringen der secten (Wederdoopers, Independenten, Kwakers, Piëtisten, Methodisten enz.) aan de vrouw veel meer rechten worden toegekend dan in de officieele kerken.
|46|
Het Rationalisme, dat aan het Piëtisme verwant is, werkte in dezelfde richting. Het werd reeds voorbereid door Renaissance en Humanisme, nieuwere wijsbegeerte en natuurwetenschap; en uit deze bewegingen gingen reeds stemmen op, om de rechten der vrouw te bepleiten. Agrippa van Nettesheim gaf reeds in 1505 een tractaat uit de nobilitate et praecellentia feminei sexus; Anna Maria Schuurman schreef eene verhandeling de capacitate ingenii muliebris ad scientias, die door Prof. Rivetus in 1638 te Leiden werd gepubliceerd; en Dr. Johan van Beverwyck, geneesheer en schepen te Dordrecht, gaf in 1643 een boek in het licht over de uitnementheyt des vrouwelicken geslachts, dat door Daniel Joncktijs in zijn: Der mannen opperwaerdigheydt, bestreden werd. Maar deze geschriften stonden meer of min op zichzelve, en oefenden weinig invloed uit. Heel anders was dit gesteld met de Aufklärung, die den individueelen mensch als redelijk wezen trachtte vrij te maken van alle uitwendige autoriteit en traditie, en met dit streven een omkeer in Europa teweegbracht, welke in beteekenis Renaissance en Reformatie nog overtrof. De mensch, de individueele, redelijke mensch ging zich zelf gevoelen; trotsch op de verlichting, die thans was bereikt, zag hij uit de hoogte op het donkere verleden neer; in zijne rede en wil had hij genoegzame macht, om de waarheid te kennen en het goede te doen; hij was en had aan zichzelf genoeg.
Zoodra nu het individualisme de organische beschouwing van gezin, maatschappij en staat vervangt, komen vanzelf ook de rechten der vrouw aan het woord. In de tweede helft der 18e eeuw verscheen er eene rijke litteratuur over de opvoeding en de religieuse verlichting der vrouw, over de hervorming van het huwelijk en de huwelijkswetgeving. Aan de hoven en in de salons vonden de denkbeelden der Aufklärung bij de dames gereeden ingang. Rousseau kwam er wel tegen op, en ging ook in dit opzicht tot de natuur terug. In het vijfde boek van zijn Emile wijst hij op het onderscheid tusschen man en vrouw en leidt daaruit af, dat de vrouw speciaal geschapen is pour plaire à l’homme en pour être subjuguée.
|47|
Hare opvoeding moet daarmede overeenstemmen; ze moet geheel zijn relative aux hommes; de vrouw mag en moet wel veel leeren, doch alleen die dingen, welke zij behoort te weten; beter een eenvoudig opgevoed meisje, dan eene geleerde, die een geesel is voor haar man en kinderen en hare vrouwelijke plichten verwaarloost.
Maar Rousseau was zelf te veel een man der Aufklärung, dan dat hij den stroom kon keeren. In Duitschland publiceerde Th.G. von Hippel een werk over het huwelijk in 1774, over de burgerlijke verbetering in 1792 en over de opvoeding der vrouw in 1801. In Engeland gaf Mary Wollstonecraft, die in 1790 tegen Edm. Burke de menschenrechten der Fransche Revolutie verdedigde, twee jaar later A vindication of the rights of women in het licht, waarin zij de noodzakelijkheid der opvoeding voor de vrouw bepleitte en op eene gelijke moraal voor man en vrouw aandrong. In Frankrijk trok men uit de menschenrechten de consequentie, dat de vrouwen ook in politieke rechten met de mannen gelijk moesten gesteld worden. De encyclopaedist, Markies de Condorcet, nam het reeds in 1789 in een artikel voor de burgerrechten der vrouwen op, en werd als lid der wetgevende vergadering en van de Nationale Conventie de pleitbezorger van hare belangen. 1)
Maar ook de vrouwen zelve werden door de Revolutie aangegrepen; zij dienden niet alleen adressen en petities in, maar traden, onder leiding van Theroigne de Mericourt, Rosa Lacombe en Olympe de Gouges, ook handelend op. Nadat de mannen op 14 Juli 1789 de Bastille hadden veroverd, bestormden zij 5 October van dat jaar het stadhuis en trokken, 8000 in getal, naar Versailles, om den koning te dwingen tot erkenning der rechten van den mensch. Sedert namen zij aan de omwenteling een werkzaam, niet zelden gewelddadig, aandeel; zij mengden zich in de debatten der mannenclubs, richtten eigen vereenigingen op en dienden bij de Nationale
1) Lily Braun, Die Frauenfrage, Leipzig Hirzel 1901 bl. 76-90. Hoe Condorcet over het vrouwenkiesrecht dacht, wordt medegedeeld in: Studiemateriaal voor Vrouwenkiesrecht, Amsterdam, van Rossen 1907 bl. 9-17.
|48|
Conventie verzoekschriften in voor politieke gelijktelling van de vrouw met den man. Maar het dikwerf revolutionair optreden der vrouwen wekte in en buiten het parlement sterken tegenstand; vele leden van het parlement bestreden de politieke rechten der vrouw, wijl de physische en psychische kracht haar daartoe ontbrak en haar roeping in het huisgezin ligt; en zoo nam de Conventie 30 Oct. 1793 het besluit, om alle vrouwenvereenigingen te verbieden. Sedert verliep de beweging; Napoleon voelde voor de emancipatie der vrouw weinig sympathie, achtte hare bestemming vooral in het voortbrengen en opvoeden van kinderen gelegen, en plaatste haar in den Code civil van 21 Maart 1804 onder de heerschappij van den man.
Toch bleef de gedachte van de rechten der vrouw voortleven. In Frankrijk bij St. Simon, Enfantin, de romancière George Sand, Considérant e.a.; in Duitschland voor een deel in de kringen van het neo-classicisme en de romantiek, maar vooral bij de mannen van het jonge Duitschland, Heinrich Heine, Gutzkow enz. En zij kreeg in de eerste helft der negentiende eeuw aangrijpenden ernst en practischen steun in de ontwikkeling van het bedrijfsleven. Al heeft de vrouw schier overal ook wel arbeid buitenshuis verricht, toch kan men in het algemeen zeggen, dat de vrouw vroeger in eigen huis haar werkzaamheid vond. Maar toen in de achttiende eeuw de machine werd uitgevonden en het handwerk verdrong (de spinmachine dagteekent van 1764, de weefmachine van 1787) straks de stoommachine uit den jare 1774 den fabrieksarbeid deed opkomen, toen had er allengs eene groote verandering in de huishouding plaats. Tal van werkzaamheden, zooals spinnen, weven, vervaardiging van kleedingstukken, wasschen, strijken, bakken, slachten enz., werden meer en meer aan het huisgezin onttrokken; het opleggen van voorraden voor den winter werd onnoodig, wijl alles steeds in de winkels verkrijgbaar was; het huis hield meer en meer op, eene productie-gemeenschap te zijn. Vooral na de invoering der naaimachine in 1844 werd deze verandering steeds dieper gevoeld, en
|49|
zij werd daarin vooral openbaar, dat vrouwen en dochters uit de arbeiderskringen in menigte stroomden naar de fabrieken, om met de bijverdienste van een karig en zuur verdiend loon de veel te geringe inkomsten van het gezin te vermeerderen. 1) In die fabrieken kon men bij de machines elke arbeidskracht gebruiken, zelfs die van jonge kinderen, want de vraag naar waren nam toe, naarmate door stoomboot en spoortrein het wereldverkeer zich uitbreidde en het getal markten en afzetgebieden vermeerderde. Welke droeve toestanden er zich toen onder de arbeiders in huis en werkplaats voordeden, kwam o.a. bij de Chartistenbeweging in Engeland aan het licht. Daar kwam ook de vrouwenvraag aan de orde, toen de census van 1851 openbaar maakte, dat van de 7043701 vrouwen er 3107791 werkzaam waren in een of ander bedrijf en daar menigmaal op schandelijke wijze werden geëxploiteerd (Song of the shirt). 2)
Een geest des ontfermens ontwaakte toen in de Engelsche maatschappij, en tal van vrouwen gingen zich wijden aan werken der barmhartigheid. Hannah More vestigde de aandacht op de opvoeding der vrouw en drong op het oprichten van scholen voor de armere bevolking aan. Mary Carpenter reisde driemalen naar Indië, om de opvoeding van het vrouwelijk geslacht te verbeteren en werd stichtster van de National India Association, die de nationale tegenstellingen tusschen Engeland en Indië trachtte te verzachten. Elizabeth Fry nam den arbeid onder de gevangenen ter hand, Louise Twinings in de werkhuizen. Florence Nightingale onder gewonden en kranken, Mrs. Chrisholm onder emigranten en kolonisten enz. 3)
Een ander gevolg van de ontwikkeling der grootindustrie bestond daarin, dat dochters uit den burgerstand de huishouding gingen minachten en naar een anderen, meer bevredigenden arbeid begonnen
1) Lily Braun, Die Frauenfrage, Leipzig Hirzel
1901 bl. 209v.
2) Verg. Het lied van het hemd, naar Thomas Hoof, door
N. Beets, Dichtwerken III 363.
3) Johanna W.A. Naber, Wegbereidsters, Groningen 1909,
geeft eene schets van het leven van Elisabeth Fry, Florence
Nightingale, Josephine Butler en Priscilla Bright-Mac
Laren.
|50|
uit te zien. En te meer werden zij in deze richting gedreven, wijl het met haar eergevoel streed, om lijdelijk op de gelegenheid tot een huwelijk te wachten of voortdurend ten laste van hare ouders te blijven leven. Zoo besloten zij in steeds grooter getale, om voor de uitoefening van een of ander beroep in de maatschappij zich voor te bereiden en alzoo haar eigen brood te verdienen. Sedert het midden der vorige eeuw kwam er daarom naast eene z.g.n. proletarische, ook eene burgerlijke vrouwenbeweging op.
De proletarische vrouwenbeweging vertoonde van den beginne af een eigen karakter. Het was n.l. niet de behoefte aan of de lust tot arbeid, maar de nood des levens, die vrouwen en meisjes in grooten getale naar de fabrieken dreef, om het karig loon van den man met eenige bijverdienste tot onderhoud van het gezin te vermeerderen. Maar deze ellendige toestanden in de gezinnen en in de fabrieken vormden een vruchtbaren bodem voor de verlossende gedachten der sociaaldemocratie, die in dienzelfden tijd in Duitschland opkwam. Marx en Engels waren de stichters van het z.g.n. wetenschappelijk socialisme, dat een verband legde tusschen maatschappij en wetenschap, en uit de geschiedenis van verleden en heden trachtte aan te toonen, dat de ontwikkeling van het kapitalisme noodwendig leiden moest tot voortdurende vermeerdering van de ellende des volks en tot ineenstorting der tegenwoordige maatschappij. De geschiedenis werd daarbij bezien in het licht van het historisch materialisme, dat van Feuerbach, Darwin e.a. de materialistisch-evolutionistische wereldbeschouwing overnam, en over den oorsprong en de ontwikkeling der familie zich aansloot bij de destijds opgang makende theorieën van Bachofen, Morgan, McLennan e.a.
Deze theorieën kwamen in het kort hierop neer: de aanvang der menschelijke samenleving was de horde, waarin promiscuïteit (regelloos geslachtsverkeer) heerschte evenals bij de dieren des velds. Maar langzamerhand ontwikkelde zich daaruit een andere vorm van gemeenschap, n.l. de gunaikokratie, de periode der vrouwenregeering, waarvoor de grond voornamelijk gelegen was in het feit, dat
|51|
de band tusschen moeder en kind vóór en na de geboorte veel inniger en sterker was dan die tusschen vader en kind. Omdat er n.l. regelloos geslachtsverkeer en geen band des huwelijks bestond, was de vader van het kind onbekend; maar de moeder bleef aan het kind gebonden, en had het ook na de geboorte nog jaren lang te verzorgen; de afstamming kon dus niet naar den vader, maar moest naar de moeder gerekend worden (moederrecht); zij was het hoofd en middelpunt des gezins, oefende in dezen kring een onbeperkt gezag uit en was volkomen zelfstandig; het was de gouden eeuw voor de vrouw.
Maar aan dezen idyllischen toestand kwam een einde door de cultuur, welke ook hier weer de natuur bedierf; toen n.l. de mannen hun nomadisch leven lieten varen, en zich gingen toeleggen op landbouw en nijverheid, toen ze bezitters werden van landerijen, kudden en slaven, van wapenen en voorraden, toen verdrongen ze allengs ook de vrouwen uit haar voormalige eervolle positie en namen zelven de eerste plaats in het gezin en de familie in. Het moederrecht maakte toen voor het vaderrecht plaats, het oorspronkelijk communisme voor het privaat bezit, de heerschappij van de vrouw voor die van den man, de polygamie voor de monogamie.
Van deze verkregen macht heeft de man vervolgens in den loop der eeuwen een steeds schandelijker misbruik gemaakt; de vrouw is het eerste menschelijk wezen, dat in knechtschap kwam; zij werd uit het openbare leven teruggedrongen in haar huis, mocht niet met mannen omgaan en buitenshuis niet anders dan gesluierd verschijnen; door eene ongemakkelijke kleeding werd zij bovendien voor elke vrije beweging, en voor allerlei nuttigen arbeid ongeschikt gemaakt. De mannen behielden zich allerlei vrijheden voor, van veelwijverij, hoererij enz., maar de vrouw werd allengs door gewoonte en ook door de wet van al hare rechten beroofd; de vrouw werd in vollen zin rechtloos, het eigendom van den man, die met haar handelen kon naar welgevallen. De man werd de heer, de eigenaar, het hoofd, de bourgeois, en de vrouw werd de slavin, vertegenwoordigster van het proletariaat.
|52|
Daarin komt thans echter opnieuw eene verandering; de vrouw wordt allengs, evenals de arbeider, zichzelve bewust; zij gaat beseffen, dat zij de gelijke is van den man en dezelfde rechten heeft als hij, en daarom bindt ze met kracht en moed den strijd voor hare vrijmaking aan, liefst met, desnoods tegen den man. In den eersten tijd voelde de sociaaldemocratie niet zoo bijzonder veel sympathie voor de proletarische vrouwenbeweging; want naarmate de vrouwen het huis verlieten en daarbuiten allerlei arbeid gingen verrichten, scheen het gevaar te dreigen, dat zij de loonen verlaagden en de mannen verdrongen. Toen de geschiedenis echter bewees, dat dat gevaar niet zoo groot was als eerst werd gevreesd, nam de sociaaldemocratie eene vriendelijker houding tegenover de vrouwenbeweging aan, en trachtte zij ze aan haar eigen belangen dienstbaar te maken. Belde vereenigden zich in het streven naar hetzelfde ideaal: omverwerping van de tegenwoordige, en stichting van eene nieuwe maatschappij.
Tot de wantoestanden in de hedendaagsche maatschappij, die bestreden en afgeschaft dienen te worden, behooren ook het huwelijk — de eenige werkelijke lijfeigenschap, die de wet nog kent, — de monogamie, de opvoeding der kinderen in het huisgezin enz. En in de nieuwe maatschappij, die op komst is, zullen mannen en vrouwen in rechten volkomen gelijk zijn; zonder onderscheid des geslachts, zal er voor allen worden ingevoerd een gelijke arbeidsplicht en na den arbeid eene gelijke, vrije ontspanning. De vrouw zal in dien toekomststaat volkomen vrij en onafhankelijk zijn; het huwelijk, dat met het privaat bezit ten nauwste samenhangt, zal een privaat contract zijn, de echtscheiding elk oogenblik vrij staan, het huisgezin beperkt en de opvoeding der kinderen spoedig na de geboorte aan de maatschappij worden toebetrouwd. 1)
1) Bebel, Die Frau und der Sozialismus,16 Stuttgart 1892. Fr. Engels, Der Ursprung der Familie, des Privateigenthums und des Staats3. Stuttgart Dietz z.j. Dr J. Rutgers, Nieuw of Oud? in: Studiemateriaal voor Vrouwenkiesrecht bl. 227-229. Ook Stuart Mill, De vrijmaking der vrouw bl. 8, zegt, dat de ongelijkheid der rechten van mannen en vrouwen geene andere oorzaak heeft dan het recht van den sterkste.
|53|
Vele van deze in den eersten tijd uitgesproken gedachten zijn, evenals die over het historisch materialisme, de inrichting van den toekomststaat, de verdwijning der religie enz., in de kringen der sociaaldemocratie, allengs verzacht en teruggedrongen; en met name nam men tegenover de beweging voor het vrouwenkiesrecht eene steeds vriendelijker houding aan. Eerst stelde de partij nog slechts, van 1863 af, den eisch van gelijk, direct, geheim kiesrecht voor alle mannen boven 20 jaar; maar te Gotha 1875 en te Erfurt 1891 ging zij reeds verder, en eischte stemrecht voor alle mannen en vrouwen boven 20 jaar en gelijkstelling in rechten voor beiden op alle terreinen. In 1895 trad de sociaal-democratische partij in den Rijksdag voor deze eischen op; de strijd voor de rechten der vrouw werd een onderdeel van den strijd tegen de kapitalistische maatschappij, en Clara Zettin werd in 1896 opgenomen als lid in het bestuur der partij.
Van deze proletarische of socialistische vrouwenbeweging is de burgerlijke in verschillende punten onderscheiden. Deze kwam tegelijk op met de liberale partij, dus omstreeks het jaar 1848, en stond aanvankelijk scherp tegenover de vrouwenbeweging, die uit de kringen der arbeiders opkwam en almeer door de sociaaldemocratie zich leiden liet. In Duitschland stond hare opkomst rechtstreeks in verband met de gebeurtenissen in het genoemde revolutiejaar; want wel werden de vrouwen, die zich aan het hoofd dezer beweging stelden, ook tot optreden bewogen door de treurige toestanden, waarin de arbeidsters in de fabrieken verkeerden; ze werden echter evenzeer en in nog sterker mate gedreven door de zucht naar vrijheid en zelfstandigheid; de emancipatie-idee huwde zich in dezen kring met den wensch der democratie. Zooals deze op staatkundig gebied naar meer vrijheid streefde, zoo ontwaakte er ook onder de burgervrouwen van dien tijd een sterk verlangen naar intellectueele, moreele, sociale, economische en politieke verheffing der vrouw. Op de vraag, of vrouwen ook recht hadden op deelneming in de behartiging van de belangen van den Staat, gaf Louise Otto (1819-1895)
|54|
die van deze beweging de ziel was, reeds in 1844 ten antwoord: zij hebben er niet alleen het recht, maar ook den plicht toe. Doordrongen van het door haar zelf aldus genoemde groote recht der individualiteit, om alles te worden, wat ze worden kan, was zij het, die in den eersten tijd aan de vrouwenbeweging in Duitschland den weg aanwees en het doel voorschreef. Dat doel was óók wel practisch: voor de vrouw moest de arena van den arbeid geopend worden, opdat zij in haar eigen onderhoud zou kunnen voorzien. Maar op den voorgrond stond toch het ideëele doel, om de vrouw door verstandelijke, zedelijke, nationale opvoeding op te heffen, haar gezichtskring te verruimen, deel te doen nemen aan de hedendaagsche cultuur; en door haar mede-arbeid de zedelijke waarden der menschheid te verhoogen. Vrijheid van ontwikkeling en vrijheid van arbeid zijn voor de vrouw noodig voor haar eigen volmaking, en tevens eischen der gerechtigheid. 1)
De beweging ondervond van den aanvang af sterke bestrijding, en ging onder den druk der reactie, die na de revolutie intrad, ook merkbaar achteruit. Maar ze wortelde te diep in de werkelijkheid, dan dat ze te niet kon gaan. Integendeel, het vrouwenvraagstuk begon, vooral van zijne economische zijde, meer en meer de aandacht te trekken; vele werken zagen het licht over den beroepsarbeid der vrouw; op het voorbeeld van Engeland werden verschillende beroepen, bijv. bij post, telegrafie enz. ook voor vrouwen opengesteld; de inrichtingen tot opleiding van vrouwen voor onderwijs, handel, bedrijf enz. namen toe; in 1866 werd opgericht de z.g.n. Letteverein, d.i. de naar W.A. Lette (1799-1868) genoemde vereeniging, die, met terzijdestelling van alle politieke emancipatie-ideeën, eenvoudig vermeerdering der arbeidsgelegenheden
1) Louise Otto schreef o.a. Das Recht der Frauen auf Erwerb. Leipzig 1863. Andere voorstanders der beweging waren Luise Büchner, Die Frauen und ihr Beruf. Darmstadt 1855, Fanny Lewald, Meine Lebensgeschichte 1861, Osterbriefe für die Frauen 1863, Für und wider die Frauen 1870, Auguste Schmidt, die vooral als redenares eene rol speelde. In 1886 kreeg de vereeniging een orgaan in: Neue Bahnen.
|55|
en van de daarvoor noodige opleiding voor de vrouwen zich ten doel stelde. De vrouwenbeweging herleefde dan ook in den aanvang der zestiger jaren en kreeg eene organisatie in de Allgemeine Deutsche Frauenverein, die voor de eerste maal 16-18 Oct. 1865 te Leipzig onder leiding van Louise Otto samenkwam („Leipziger Frauenschlacht”).
Ofschoon eerst meer practisch werkende, door het oprichten van industriecursussen, vrouwenavonden, arbeidsbazars enz., nam de vereeniging allengs ook andere vraagstukken ter hand, vooral inzake de opvoeding der vrouw, hare opleiding voor allerlei bedrijven in nijverheid en handel, en ook hare studie aan de universiteit in verschillende wetenschappen. Onder invloed van wat in Amerika te dezen opzichte plaats had, begon men ook aan te dringen op deelname der vrouw aan werkzaamheden, die van de burgerlijke gemeente uitgingen, zooals armenzorg, weezenverpleging, fabrieksinspectie, en in 1877 ging er zelfs eene petitie naar den Rijksdag, om verbetering aan te brengen in de burgerrechtelijke positie der vrouw. Al deze vragen gaven tot verschil vanmeening aanleiding, en vooral onstond er een principiëele discussie, toen het boek van Mill over de onderwerping der vrouw door de vertaling van Jenny Hirsch in Duitschland meer bekend werd, en de vrouwenbeweging voor velen in een ander licht kwam te staan 1).
De pennestrijd wierp dit dubbele voordeel af, dat het vrouwenvraagstuk veel dieper dan tot nu toe, van physiologisch-psychologische, ethische en cultuurhistorische zijde werd bezien, en dat vele vrouwen, zooals bijv. Elisabeth Gnauck-Kühne, Gabrielle Reuter, Laura Marholm, Helene Lange enz. in de overtuiging werden versterkt, dat het doel der vrouwenbeweging niet in emancipatie zonder meer kan bestaan; man en vrouw bleken toch in
1) Tegen ’t boek van Mill en de brieven van Fanny Lewald, Für und wider die Frauen, Berlin 1870 werd van positieve zijde de strijd aangebonden door Ph. von Nathusius, Zur Frauenfrage. Halle 1871 en vele anderen, verg. Handbuch der Frauenbewegung I 67 v. Vooral lokte het streven der vrouwen naar het artsenberoep sterk verzet uit, o.a. van Prof. Th.L.W. von Bischoff te München, 1872.
|56|
elk opzicht zoo onderscheiden te zijn, dat het ideaal voor beiden niet gelijk kan wezen; aan de vrouw komt in de maatschappij een eigen terrein toe, dat bij de natuur der vrouw en bij het moederschap past en de eigenaardige gaven der vrouw tot ontwikkeling kan brengen.
Wijl echter naast deze Allgemeine Deutsche Frauenverein allerlei andere vereenigingen zich vormden, van huisvrouwen, onderwijzeressen, kunstenaressen, handelsbedienden enz., met allerlei bijzondere doeleinden (het oprichten van volkskeukens, het stichten van scholen voor voortgezet onderwijs, de bescherming van de rechten der vrouw in de industrie, de kinderverzorging, de bestrijding van de prostitutie, van het alcoholisme enz.), kwam het verlangen op, om al deze vereenigingen op te nemen in éénen Bond. De dames Hanna Bieber-Böhm, Auguste Forster en Anna Simson hadden op de wereldtentoonstelling te Chicago kennis gemaakt met den National Council of Women in the United States, en wisten, in het vaderland teruggekeerd, te bewerken, dat een soortgelijke Bond ook tusschen de vrouwenvereenigingen in Duitschland werd opgericht, 28-29 Maart 1894. Deze Bond beperkte zijne werkzaamheden tot die, waarmede alle aangesloten vereenigingen instemden, en riep Commissies in het leven voor de verschillende takken van arbeid (bedrijfsinspectie, burgerrechtelijke positie der vrouw, opvoeding, bescherming, matigheid, zedelijkheid, enz.); in 1897 sloot hij zich aan bij den International Council of Women, die in 1888 te Washington was opgericht en om de vijf jaren een congres houdt. 1)
Maar de Bond haalde door deze vereeniging ook allerlei elementen binnen, die slecht bij elkander pasten. Er waren vrouwen, die met al de genoemde werkzaamheden niet tevreden waren, maar
1) Voorzitter van den Bond was eerst Auguste Schmidt, sedert 1900 Marie Stritt. Orgaan is het Centralblatt des Bundes deutscher Frauenvereine. Ook het maandschrift: Die Frau, opgericht 1892, onder redactie van Helene Lange, staat op het standpunt van den Bond.
|57|
ook verlangden, dat de strijd zou aangebonden worden voor het politieke stemrecht der vrouw. Anderen begonnen de oudere leden van den Bond conservatief te vinden, dienden zich zelve als de radicalen aan en richtten een verband van fortschrittliche vrouwenvereenigingen op (in 1899), waarin men niet alleen voor het politieke stemrecht der vrouw, maar ook voor hervorming van het familierecht, verbetering der vrouwenkleeding enz., inzonderheid ook voor toenadering tot de proletarische vrouwenbeweging den strijd kon aanbinden. Dit laatste punt had trouwens reeds van de stichting van den Bond af moeilijkheden opgeleverd; de Bond verklaarde zich zelf tegen de toelating van arbeidstersvereenigingen, die eene duidelijke politieke tendenz hadden, maar vooral vier vrouwen, Minna Cauer, Lina Morgenstern, Lily von Gizycky (later Lily Braun) en Gebauer konden zich hiermede niet vereenigen; Minna Cauer en Lily Braun richtten een eigen orgaan: Die Frauenbewegung op, dat de radicale richting vertegenwoordigt en ook naar hervorming van het huwelijk streeft.
Naarmate vele vereenigingen in den Bond den radicalen kant uitgingen, hielden de Christelijke vrouwen zich op een afstand of richtten eigen vereenigingen op. Maar onderling was men van Christelijke zijde in zijn oordeel over de vrouwenbeweging volstrekt niet eenstemmig; sommigen, zooals Bettex, zagen er weinig goeds in en achtten ze met letter en geest des Bijbels in strijd; anderen, zooals Joh. Weiss en Gustav Gerok, betoogden, dat het Christelijk ideaal juist de bevrijding der vrouw eischte; en er waren er ook, zooals H. Kötzschke, W. Bornemann e.a., die een bemiddelend standpunt innamen. Toch kwam het door de bemoeiïngen van Frau Elis. Gnauck-Kühne tot de vorming van eene Evangelisch-sociale Frauengruppe, Dec. 1894 te Berlijn, die het volgend jaar in verbinding trad met het Evangelisch-sociale Congres. In 1896 nam ook de nationaal-sociale partij van Naumann het vrouwenvraagstuk op in haar program. Naast beide stichtte Prof. Zimmer in 1894 nog een Evangelische Diakonieverein, met het doel, om de behoeften
|58|
en belangen der evangelische diakonie in overeenstemming te brengen met de eischen, welke de vrouwenbeweging stelt in betrekking tot de opvoeding en de economische zelfstandigheid der vrouw. 1) In 1899 kwam de Duitsch-Evangelische Frauenbund tot stand, die streeft naar oplossing van het vrouwenvraagstuk in den zin des Evangelies en tot godsdienstig-zedelijke verbetering van het volksleven. 2)
Op dezelfde wijze bleven natuurlijk de Roomsche vrouwenvereenigingen hare zelfstandigheid bewaren. Ofschoon uit den aard der zaak met de vrouwenbeweging weinig sympathie gevoelende, heeft Rome toch, in de negentiende eeuw misschien nog meer dan vroeger, den vrouwenarbeid op allerlei terrein weten te waardeeren en te organiseeren. Reeds dit is opmerkelijk, dat de Mariavereering, vooral na de afkondiging van het dogma der onbevlekte ontvangenis 8 Dec. 1854, in buitengewone mate is toegenomen en thans de afkondiging van het leerstuk van Maria’s hemelvaart voorbereidt. De Marianische congregaties breidden zich van jaar tot jaar onder alle standen en rangen van de Roomsche Christenheid uit. Terwijl oudere vrouwenorden, zooals bijv. die der Ursulinnen, in ledental wonnen, kwamen er nieuwe orden en vereenigingen in grooten getale bij; van 1816 tot 1865 werden er niet minder dan 198 door den paus geapprobeerd. En al deze vereenigingen namen werkzaamheden ter hand, wier noodzakelijkheid door de sociale toestanden van den nieuweren tijd aan het licht was getreden, armenzorg, ziekenverpleging, in- en uitwendige zending enz., inzonderheid ook de opvoeding van meisjes. Langzamerhand werden er ook vereenigingen opgericht, die meer rechtstreeks met de vrouwenbeweging in verband stonden, vereenigingen van arbeidsters, dienstboden, onderwijzeressen, studeerenden, vrouwen, moeders enz. Zoo
1) Bettex, Natur und Gesetz3 Leipzig
1898. Joh. Weiss, Frauenberuf. Evang.-soziale Zeitfragen
II7, Leipzig 1892. Bornemann, Der Protestantismus und
die Frauen, Magdeburg 1900.
2) Handbuch der Frauenbewegung I 1580.
|59|
was de gang van zaken in alle Roomsche landen, Italië, Oostenrijk, Frankrijk, België enz., ook in Duitschland. Hier veroverde op de Katholiekendagen ook het vrouwenvraagstuk zich eene plaats; sociale cursussen gingen er rekening mede houden; en in 1903 werd de Katholische Frauenbund opgericht, die tegenover de moderne vrouwenbeweging positie nam, een breed werkprogram ontwierp, en in Die Christliche Frau zich een orgaan schiep. 1)
De strijd voor de vrijmaking en verheffing der vrouw beperkt zich echter niet tot één land, maar heeft zich in den loop der vorige eeuw tot alle volken uitgebreid; het vrouwenvraagstuk is in vollen zin een internationaal vraagstuk geworden. Er valt niet aan te denken, om van de vrouwenbeweging in de verschillende landen een, al ware het maar beknopt, overzicht te geven; genoeg zij het, op te merken, dat zij zich in alle beschaafde landen voordoet. Het vrouwenvraagstuk is aan de orde in alle landen van Europa, in alle staten van Noord-Amerika, Zuid-Amerika en Australië, en het komt aan de orde in Indië, China, Japan, ook, blijkens het optreden van Raden Kartini, in Nederlandsch Indië. Wij hebben daarin dus met een vraagstuk te doen, dat niet door enkele personen is opgeworpen, maar dat uit de maatschappij zelve opkomt en steeds meer in zijne algemeene beteekenis wordt erkend.
Toch wordt het vraagstuk niet altijd op dezelfde wijze voorgesteld, en ontwikkelt de vrouwenbeweging zich niet overal in dezelfde richting. Ofschoon ze wel eene zekere algemeene strekking vertoont, vat ieder land het vrouwenvraagstuk toch, overeenkomstig zijne eigenaardige verhoudingen en toestanden van eene bijzondere wijze aan. In België en Italië, zegt Helene Lange, valt de vrouwenbeweging nog grootendeels met die der arbeidsters saam; in Amerika staat het streven naar politieke gelijkstelling op den voorgrond; en
1) Rösler, Die Frauenfrage bl. 497-519. Behalve uit dit werk, kan men het oordeel der Roomschen over de vrouwenbeweging leeren kennen uit J. Mausbach, Die Stellung der Frau im Menschheitsleben. M. Gladbach 1906, en V. Cathrein, Die Frauenfrage, Freiburg Herder 1901.
|60|
in Griekenland bepaalt men zich nog hoofdzakelijk tot verbetering van den socialen toestand der vrouw. 1) Ook is de beweging over het algemeen veel krachtiger in de Protestantsche, dan in de R. Katholieke, in de Germaansche en Angelsaksische, dan in de Romaansche landen; bij gene openbaart ze zich meer in een streven naar intellectueele, ethische en politieke, bij deze meer in een streven naar economische en sociale verheffing der vrouw.
Verder is er in de vrouwenbeweging een zekere ontwikkelingsgang te bespeuren. Ze kwam tegen het einde der 18e eeuw in Frankrijk op, dankte toen haar oorsprong aan de idee der rechten van den mensch, en was dus eerst meer eene ideëele en politieke, dan eene economische en sociale beweging. Dit laatste werd ze vooral omstreeks het midden der vorige eeuw door de veranderingen, welke de grootindustrie in de werkzaamheden van het huisgezin aanbracht. Met de proletarische vrouwenbeweging verbond zich weldra die van de dochters en vrouwen uit de burgerkringen des volks, welke streefde naar opleiding voor een beroep, vrijen toegang tot alle scholen, en openstelling van alle beroepen voor de vrouw. Maar toen langs dezen weg de vrouwen meer en meer met de maatschappij in aanraking kwamen, kregen zij een open oog voor de misstanden, die daar overal voorkwamen, en zagen zij zich tot allerlei werken van barmhartigheid en zending geroepen. Met of zonder de mannen bonden zij den strijd aan tegen alcoholisme en prostitutie, wijdden zij zich aan armenzorg, ziekenverpleging, meisjesopvoeding, kinderen moederbescherming enz. En naarmate zij zich buitenshuisgingen bewegen en in de maatschappij eene eigene plaats gingen innemen, kwam bij velen de wensch op, om ook burgerrechtelijk en staatsrechtelijk meerdere zelfstandigheid deelachtig te worden.
De strijd voor het politieke stemrecht der vrouw kwam, behalve in Frankrijk tijdens de Revolutie, het eerst in Amerika op. Daar werden bij den opstand tegen Engeland soortgelijke onveranderlijke
1) Handbuch der Frauenbewegung, Vorwort I bl. VI.
|61|
menschenrechten afgekondigd, als in Frankrijk, zij het ook op anderen grondslag. Reeds in 1776 stelde Abigail Smith den eisch, dat de vrouwen toegelaten zouden worden tot alle openbare scholen en gelijke rechten met de mannen ontvangen zouden. Maar de tijd was voor de inwilliging dezer eischen nog niet rijp, schoon de staat New Jersey in 1790 op grond van het ontbreken van het adjectief mannelijke (male) vóór ingezetenen (inhabitants) in de wet een korten tijd aan de vrouwen het stemrecht verleende. In de eerste helft der 19e eeuw was het streven der vrouwen in Amerika ook meer op verbetering der opvoeding van meisjes, op de openstelling van de gewone openbare scholen (coëducatie), of op de stichting van aparte meisjesscholen gericht.
Het vrouwenstemrecht kwam vooral op het tapijt, toen de beweging tegen de slavernij opkwam, en vrouwen (vooral Kwakervrouwen, zooals Lucretia Mott) daaraan in het openbaar, door vergaderingen, redevoeringen efiz. deelnamen. Ofschoon dit optreden veel tegenstand ontmoette, zetten de vrouwen toch door en lieten meer en meer ook op maatschappelijk gebied haar invloed gelden (bijv. in de bestrijding van het alkoholisme, de prostitutie enz.) Trouwens, de vrouwen hadden in Amerika reeds lang eene geëerde positie; zij werden, ook omdat zij in getal verre bij de mannen achterstonden, hoog gewaardeerd; zij genoten eene groote mate van zelfstandigheid, en gingen sedert het midden der vorige eeuw clubs vormen, waar zij zich oefenden in litteratuur, geschiedenis, kunst, natuurwetenschap, philosophie, staatswetenschap, huishoudkunde enz. Ondragelijk was voor haar de gedachte, dat zij in het openbaar niet mochten optreden en spreken, en vooral ook, dat zij, als straks de negers burgerrecht en stemrecht verkregen, bij dezen zouden achterstaan. Den 14den Juli 1848 kwam dan ook, gehoorgevende aan den oproep van Lucretia Mott en Elisabeth Cady Stanton te Seneca Falls in den staat New-York eene vergadering van ongeveer honderd personen samen, om de maatschappelijke, rechtelijke en kerkelijke positie der vrouw en hare rechten te bespreken. Van dit jaar dagteekent de dikwerf heftige en
|62|
gewelddadige, in den eersten tijd ook meermalen tegen de onderdrukking van den man gekeerde actie der vrouwen voor hare huiselijke en maatschappelijke, burgerrechtelijke en politieke rechten. En langzamerhand wonnen ze veld; de scholen werden voor haar opengesteld, de toegang tot al meerdere en hoogere beroepen werd haar ontsloten; veranderingen in de burgerrechtelijke positie der vrouw werden in bijna alle staten aangebracht; en het territory Wyoming gaf haar in 1869 het stemrecht en behield dit, toen het 1890 als staat in de Unie werd opgenomen. En sedert hebben vele andere staten dit voorbeeld gevolgd. 1)
In Engeland werd ten jare 1832 het vrouwenkiesrecht nog opzettelijk uitgesloten, door in het ontwerp van kiesrechthervorming aan het woord kiezers het adjectief: mannelijke toe te voegen. Deze verandering gaf den stoot tot eene beweging voor het vrouwenkiesrecht, welke in 1851 krachtig bevorderd werd door een artikel van Mrs. John Stuart Mill in de Westminster Review, dat later werd opgenomen onder de werken van haar echtgenoot. Toen deze in 1865 lid van het parlement werd, bond hij ook daar den strijd voor het vrouwenkiesrecht aan. In 1867 diende hij het voorstel in, om in de kieswet de woorden: mannelijke kiezers te vervangen door: kiesgerechtigde personen. Dit voorstel werd toen wel met 194 tegen 73 stemmen verworpen, maar de quaestie raakte sedert niet meer van de baan. De onder Mill’s leiding opgerichte National Union of Women’s Suffrage Societies kreeg hare vertakkingen over alle deelen van het land, en hield de actie levendig. Zij onderscheidde zich daarbij gunstig van de Women’s social and political Union, wier leden meenden, dat zij door „militante” daden het kiesrecht der vrouw aan Regeering en Volksvertegenwoordiging moesten afdwingen en daardoor velen van de vrouwenbeweging
1) Handbuch der Frauenbewegung I 456-482. Eene lijst der staten, die het vrouwenstemrecht voor schoolcommissies, gemeenteraden, volksvertegenwoordiging enz. hebben ingevoerd, is te vinden in: Studiemateriaal bl. 181-192. verg. ook de Bijlage B van de Memorie van Toelichting bij de voorstellen ter herziening der Grondwet No. 6. (Zitting der Tweede Kamer 1915-1916 No. 226).
|63|
afkeerig maakten. Maar de zaak won toch veld; de oppositie werd in het parlement steeds zwakker; in Nieuw-Zeeland werd in 1893 aan de vrouwen het actieve kiesrecht toegekend; Zuid-Australië volgde in 1895, West-Australië in 1900, N. Zuid-Wales in 1902. Indien de suffragettes de zaak niet bedorven hadden, zou Engeland misschien spoedig gevolgd zijn.
Maar toen kwam in 1914 de oorlog. In alle oorlogvoerende, ten deele ook in de mobiliseerende landen, moesten de vrouwen den arbeid van de mannen overnemen. In eens werden alle beroepen en bedrijven voor haar opengesteld, niet alleen de dienst bij het Roode Kruis en in allerlei werken van barmhartigheid, maar ook die van koetsiers, conducteurs, postbestellers, in landbouw, nijverheid, mijn- en bouwbedrijf, munitiefabrieken enz. En in al dien arbeid hebben ze zich, tot in de kleeding toe, aan de nieuwe omstandigheden aangepast en buitengewone praestaties geleverd. Zoo is in wijden kring het oordeel over de vrouw, over hare positie in de maatschappij, over haar gaven en ook over het vrouwenkiesrecht gewijzigd.
Nergens kwam dit duidelijker dan in Engeland aan den dag. Vroegere tegenstanders, zooals Asquith, gaven zich gewonnen, en menigeen was blij, dat de quaestie op deze wijze tot eene oplossing kwam. Eenige maanden geleden sprak het Parlement zich met groote meerderheid ten gunste van het vrouwenkiesrecht uit, en den 7 Dec. l.l. nam het Lagerhuis een wetsvoorstel aan, waarbij het kiesrecht eene belangrijke uitbreiding ontving en o.a. ook verleend werd aan vrouwen boven de dertig jaren, met inbegrip van vrouwen van kiezers, terwijl haar tevens het gemeentelijk kiesrecht werd verleend. Den 10 jan. l.l. hechtte ook het Hoogerhuis aan dit wetsvoorstel zijne goedkeuring met 134 tegen 71 stemmen; vele leden, die ertegen waren, onthielden zich van stemming, ten einde een conflict met het Lagerhuis te vermijden. Maar de aartsbisschoppen van Canterbury en York en alle aanwezige twaalf bisschoppen stemden voor. Dit resultaat van de actie voor vrouwenkiesrecht heeft daarom te meer beteekenis, wijl tot dusver over het algemeen nog slechts kleinere
|64|
staten het vrouwenkiesrecht hadden ingevoerd, thans echter met Engeland ook de grootere staten dit voorbeeld gaan volgen. Zoo kwam enkele weken geleden ook uit Amerika het bericht, dat de staat New-York eveneens met groote meerderheid zich voor het vrouwenstemrecht had verklaard, terwijl het Ministerie-Wekerle bij de Hongaarsche Kamer een wetsvoorstel indiende, dat het kiesrecht o.a. ook verleenen wil aan vrouwen, die met goed gevolg de vierde klasse eener burgerschool hebben doorloopen, die sinds twee jaren werkend lid zijn van eene erkende wetenschappelijke, litteraire of artistieke vereeniging, of aan oorlogsweduwen, die een of meer kinderen hebben. 1)
Hier te lande was de Réveil voor de vrouwenbeweging in zooverre van belang, als hij voor de godsdienstige en zedelijke ellenden in de maatschappij de oogen opende, in ruimen zin tot evangeliseerenden en philantropischen arbeid aanspoorde en niet alleen mannen, maar ook vrouwen opwekte, om zich te vereenigen en de belangen zich aan te trekken van arbeidsters en dienstboden, weezen en weduwen, gevallen meisjes en vaderlooze kinderen, zuigelingen en kraamvrouwen enz. Na de bevrijdingsoorlogen heeft zich hier, evenals in andere landen, op het gebied van barmhartigheid en menschenliefde eene actie ontwikkeld, waarin vorstinnen op den troon, vrouwen uit de hoogere en uit de lagere standen met elkander wedijverden, en die voor de hervorming der maatschappij van groote beteekenis is geweest.
Maar de eigenlijke vrouwenbeweging had een anderen oorsprong. Ze kwam op met den nieuwen, liberalen en radicalen geest, die in de vrouwenwereld binnendrong en vooral door een man als Multatuli bevorderd werd. Betsy Perk en Mina Kruseman waren de eerste strijdsters voor de vrijmaking en verheffing der naar hare meening tot dusver onderdrukte vrouw, maar ze vonden weinig sympathie voor haar streven en werden niet zelden met spot
1) Chr. N. in het Alg. Handelsblad Zondag 6 Jan. 1918.
|65|
overladen. Hierin kwam verandering door het optreden van Mej. W. Drucker, die in Oct. 1889 de Vrije Vrouwenvereeniging stichtte, welke bij geene politieke partij zich aansloot, maar in het algemeen voor de economische en politieke rechten van de vrouw opkwam. De arbeid van Mej. Drucker, die o.a. sterk aandrong op opheffing van het verbod van onderzoek naar het vaderschap, en op eene vergadering te Heerenveen 20 Mei 1890 zich voor vrouwenkiesrecht verklaarde — wat toen nog een storm van verontwaardiging verwekte — droeg er veel toe bij, om de vrouwenbeweging hier te lande in breederen kring bekend te maken en billijker te doen beoordeelen.
Maar de Vrije Vrouwenvereeniging met haar orgaan: Evolutie, onder redactie van Mevr. W. Drucker en Mevr. Baerveldt-Haven nam een te radicaal standpunt in, dan dat ze aan velen behagen kon. Ze was naar veler oordeel ultra- of revolutionair-feministisch, begeerde volkomen gelijkstelling van man en vrouw, wilde de vrouw ook in het huwelijk economisch zelfstandig maken, pleitte vóór het Neo-Malthusianisme, en beschouwde den vrouwenstrijd als een strijd tegen den man. Daarom werd er 5 Febr. 1894 eene andere Vereeniging opgericht, die den naam ontving van Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en haar stichting dankte aan Mevr. Aletta Jacobs, de eerste vrouw, die hier te lande promoveerde (in de medicijnen te Groningen 1879) en die door Betsy Perk en Betsy Kruseman hier te lande, en door Bradlaugh, Annie Besant e.a. in Engeland, kennis maakte met de vrouwenbeweging.
Deze Vereeniging erkende het natuurlijk onderscheid van man en vrouw, de rechten van moeder en gezin, en wilde niet revolutionair, maar evolutionair verbetering aanbrengen in den toestand der vrouw. Maar ze werd allengs zoo geestdriftig voor het algemeen vrouwenstemrecht gestemd, dat ze haar oorspronkelijk, tegenover de politieke partijen ingenomen neutrale standpunt prijsgaf en in 1899 zich aansloot bij het Comité voor Algemeen Kiesrecht. Bovendien noodigde zij (zeer tegen den zin van Mej. Dr. van Dorp) eene Engelsche suffragette uit, om hier te lande voor het vrouwenkiesrecht te
|66|
pleiten, stelde in 1914 denzelfden eisch als de S.D.A.P. en de Vrijz. Democr. Bond, nl. algemeen stemrecht voor (mannen en) vrouwen, en zocht in 1915 steun, wel niet bij de politieke partijen, maar toch bij het Ned. Vakverbond, dat steeds handelt in overleg met de S.D.A.P., en dit zonder zelfs de leden er over te raadplegen. De Vereeniging begon dus steeds meer politieke actie voor het algemeen (mannen en) vrouwenkiesrecht te voeren, en handelde alzoo in strijd met de beginselverklaring der neutraliteit.
Deze verandering in den koers der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht had ten gevolge, dat den 27 Febr. 1907 onder leiding van Mej. Dr. E.C. van Dorp e.a. eene nieuwe Vereeniging werd opgericht, die den naam aannam van Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht en in De Ploeger haar orgaan ontving. Deze Bond stelde zich op den grondslag van een, niet revolutionair of evolutionair, doctrinair of rationalistisch, maar van een ethisch feminisme, verwierp daarom elke actie in den zin der Engelsche suffragettes, onthield zich ook van inmenging in eenige politieke actie, en wilde alleen een vereenigingspunt vormen voor mannen en vrouwen, die vrouwenkiesrecht, hetzij alleen het actieve, hetzij zoowel het passieve als het actieve kiesrecht voorstaan, en dus het kiesrecht willen losmaken van geslachtsverschil. De Bond wil dus niet de rationalistische strooming volgen, die uit de Fransche Revolutie afkomstig is, uit het abstract principe van menschenrechten den eisch van vrouwenstemrecht afleidt, en eerst eenigen concreten inhoud kreeg door de economische veranderingen, die de 19e eeuw ook in het leven der vrouw aanbracht. Maar hij sluit zich aan bij, en zoekt zijne kracht in die beweging, welke opkwam uit het innerlijke wezen der vrouw zelve, en haar deed streven naar individualiteit, persoonlijkheid, zelfstandigheid, geestelijke ontwikkeling. Vandaar dat de Bond ook niet streeft naar gelijkstelling van man en vrouw, veel minder een strijd tegen den man voert, maar alleen zoekt naar den besten weg, waarlangs de vrouw overeenkomstig haar eigen aard opgevoed en ontwikkeld kan worden, in aansluiting bij moederschap
|67|
en huishouden, waartoe zij in de eerste plaats geroepen is. 1)
Behalve deze Bond, werd door uitgetreden leden van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht ook nog opgericht De Neutrale, eene Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, waarvan Nine Minnema te Hilversum de presidente is. Zij kwam tot stand na de vergadering van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht te Zwolle 14 Mei 1916, en noemde zich de Neutrale, wijl ze strikte onzijdigheid in acht wil nemen tegenover alle politieke partijen en godsdienstige richtingen, geen leden toelaat, die lid zijn van eene politieke partij, en overigens zich ten doel stelt, om het kiesrecht voor de vrouw te verwerven, op dezelfde voorwaarden als voor den man. Met de Grondwetsherziening, die aan de mannen het algemeen kiesrecht geeft en dit in de Additioneele artikelen tot in bijzonderheden regelt, maar voor de vrouwen alleen de mogelijkheid van het actieve stemrecht opent, is de Neutrale dan ook volstrekt niet ingenomen; zij ijverde ertegen, zooveel zij kon. 2)
Voorts bestaat er ook nog een Sociaaldemocratische Bond van Vrouwen-propagandaclubs, waarvan Mevrouw Wibaut voorzitster is, en die geheel de leiding volgt van de S.D.A.P., met pl.m. 11000 leden; een Mannenbond voor Vrouwenkiesrecht, die 26 Febr. 1908 werd opgericht en waarvan de Heer W.E.A. Mansfeldt te Utrecht president werd enz. Vele van deze vrouwenvereenigingen, meer dan 30 reeds in getal, sloten zich aaneen in den Nationalen Vrouwenraad van Nederland, waarvan de statuten laatstelijk werden goedgekeurd bij K.B. van 25 Juni 1912 en die Mevr. H. van Biema-Hijmans tot presidente koos.
De oprichting van dezen Nationalen Vrouwenraad van Nederland was een gevolg van het bezoek van Mej. Alexandra Gripenberg
1) Zie Mr. E. Fokker in De Ploeger van
Juli 1916. Eene brochure: Tweëerlei strooming, uitgegeven door
den Nederl. Bond voor Vrouwenkiesrecht. En ook: De Vrouw, de
Vrouwenbeweging en het Vrouwenvraagstuk I 302 v.
2) Zie de brochure: Geen blinde volgelingen. Nine
Minnema, Van Femina en van Rood en Rose. Haar orgaan is ’t
Hoefje, Amsterdam Marnixstraat 344.
|68|
uit Finland aan de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid te ’s Gravenhage in 1898, die bij die gelegenheid erop aandrong, dat de Nederlandsche Vrouwenvereenigingen zich zouden aansluiten tot een Nat. Vrouwenraad en als zoodanig zouden toetreden tot den in 1888 te Washington opgerichten Internationalen Vrouwenraad op initiatief van Susan B. Anthony en met medewerking van genoemde Alexandra Gripenberg. 1) In ons land worden thans, afgezien van rubrieken en artikelen in dag-, weekbladen en tijdschriften, achttien bladen uitgegeven, speciaal voor de vrouwen bestemd. Van Protestantsch-Christelijke zijde werd ten vorigen jare het Christelijk Vrouwenleven opgericht, dat maandelijks verschijnt bij E.J. Bosch te Nijverdal. En de Standaard opende kort geleden, evenals vroeger reeds de Nederlander, eene rubriek voor Vrouwenleven. 2)
1) Zie over dezen Internat. Vrouwenraad met
haar presidente Lady Aberdeen: Johanna W.A. Naber, Om en bij de
Tentoonstelling: De Vrouw 1813-1913, Groningen, G. Römelingh &
Co. bl. 47-52.
2) Een rijk overzicht van alwat door en voor de vrouw
in ons vaderland wordt verricht, geeft het Vrouwenjaarboekje voor
Nederland, bewerkt door Marie Heinen, dat in 1917 reeds zijn 13en
jaargang beleefde, ’s Gravenhage, Van Speyckstraat 30.