|36|
Uit het voorafgaande onderzoek is gebleken dat het AKS recht wil doen aan de Schriftbeginselen voor het kerkrecht. Dit kenmerk van het gereformeerde kerkrecht is uit het AKS duidelijk af te lezen. Ook de basis van het Ned. Geref. kerkverband is zonder twijfel gereformeerd. De band die alle Ned. Gereformeerde kerken verbindt is hetzelfde geloof, zoals dat beleden wordt in onze belijdenisgeschriften. ‘Zij verklaren in dat belijden van de Waarheid van de Heilige Schrift, zoals in de drie Formulieren van Enigheid is uitgedrukt, haar eenheid en de grond voor haar samengaan te vinden.’ (Preambule).
Het is ook nooit de bedoeling van het AKS geweest afstand te nemen van de DKO.157 Er waren wel kerken die van elke k.o. af wilden zien, maar deze weg zijn de kerken gezamenlijk niet opgegaan. De grondoorzaak van de breuk lag ook niet bij de DKO zelf.158 Steeds werd dan ook benadrukt dat het de opzet was aan de grondlijnen van de DKO vast te houden en die met het oog op de aktuele situatie naar het heden door te trekken.159 Herhaaldelijk wees men op de overeenstemming met de DKO.160 Juist omdat het niet de bedoeling was de DKO af te schrijven,161 hebben de kerken ook uitgesproken terug te willen keren naar die DKO, als de eenheid met de Chr. Geref. kerken daar is.
In de tijd van het ontstaan van het AKS werd door de meeste kerken ook zo veel mogelijk de DKO als geldende kerkenordening gehanteerd.162 En ook nu nog wordt in de praktijk vaak de DKO gevolgd als in het AKS bepaalde zaken niet meer zijn vastgelegd, maar in de vrijheid van de kerken zijn gelaten. Dit kan vergeleken worden met de vroegere gewoonte om in kerkelijke handboekjes ook alle oude kerkordelijke bepalingen van vorige synodes op te nemen, opdat de bepaling die in de aktuele situatie het beste toepasbaar was gevolgd zou worden. De DKO heeft de oude kerkenordeningen nooit afgeschaft, maar is het resultaat van een lange ontwikkeling. Bewust spreek ik niet van eindresultaat, omdat de DKO zichzelf nooit zo heeft willen zien. Als de situatie dat vraagt moeten er met behoud van
157 Brief Dronten aan de G.K.S.A., Akta, blz.
79. Ten onrechte wordt dit wel gesteld door D. Deddens,
Reformatie, 30 april en 21 mei 1983.
158 Akta Breukelen, blz. 231 (Aanvullend Rapport);
slotwoord praeses, Akta Breukelen, blz. 93. Zie ook blz. 260:
‘Als de geest in de kerken niet deugt en het Woord verlaten
wordt, gaat het mèt een Accoord van samenleven mis, maar gaat het
zonder een Accoord evengoed mis.’ (Memorandum Commissie
Bouma).
159 C. Huizinga, Notulen Wezep, blz. 39: ‘hoe verder
van Dordt hoe minder oecumenisch. De kerken moeten dan ook niet
onnodig gaan experimenteren. Maar we hebben óók een eigen
historische situatie! We zijn nu éénmaal samen onderweg gegaan
naar een nieuw Akkoord van kerkelijk samenleven … met handhaving
van de wezenlijke inhoud van de D.K.O. De bedoeling was en is nog
steeds de grondlijnen van Dordt verlengen tot déze tijd.’ Vgl.
eerder al Notulen Kampen, blz. 24 (CFK-II). In Breukelen nog eens
herhaald (Akta, blz. 82).
160 Akta Dronten, blz. 79 (brief aan de G.K.S.A.);
Notulen Kampen, blz. 34 (praeses); Vgl. ook het Opbouwverslag van
Breukelen, 13 nov. 1983. Du Plooy erkent in zijn rapport deze
fundamentele overeenkomst, Handelinge Nasionale Sinode
Potchefstroom 1991, blz. 226.
161 Vgl. H.J. van der Kwast, Akta Breukelen, blz. 70:
‘Ons erfgoed is eeuwen oud en kan wel gemoderniseerd, doch niet
zonder schade afgeschaft worden.’
162 Vgl. C. Veenhof, Opbouw, 9 maart 1973: ‘Wij
hebben een Kerkorde!’ Zo ook H.J. van der Kwast in Opbouw, 4 nov.
1983.
|37|
de Schriftbeginselen veranderingen in worden aangebracht. Hiermee wordt het bestaan van het AKS door de DKO zelf gelegitimeerd!
Met de slotconstatering uit de vorige paragraaf is direct een aanzet gegeven om het laatste vraagstuk te behandelen. Meermalen is namelijk gesteld dat het AKS een belemmering vormt voor het streven naar kerkelijke eenheid met andere gereformeerde kerken. Ook in de tijd waarin aan het AKS gewerkt werd is dit bezwaar meerdere keren geuit.163 En het is één van de mooie momenten van de ontstaansgeschiedenis van het AKS dat dit bezwaar werkelijk serieus is genomen.164 Waar een op de Schrift gegrond appèl gedaan wordt om te werken aan kerkelijke eenheid met alle gereformeerde belijders, mag immers zelfverloochening worden gevraagd ter wille van Christus.165 Deze zelfverloochening werd als roeping gevoeld. Toch besefte men dat men ter wille van de eenheid van de uit het vrijgemaakte kerkverband gestoten eigen gemeenten niet stil mocht blijven staan, zolang die eenheid met andere gereformeerde kerken nog niet in het directe verschiet lag. Daarom is men doorgegaan met het werken aan een gemeenschappelijk AKS. Maar een AKS met een open einde. Op verzoek van de ‘Commissie voor contact en samenspreking met andere kerken’ werd artikel 40 AKS ter wille van de Chr. Geref. kerken namelijk uitgebreid met een passage die wijziging van het AKS bepaalt ‘zo ook als dit bevorderlijk is voor de oefening van de gemeenschap met kerken van eenzelfde belijdenis’.166
Alleen al om deze uitspraak die opkomt uit de belijdenis van een roeping van Christus, moet men voorzichtig zijn met het tegenover elkaar stellen van de DKO en het AKS en het bestempelen van de laatste met termen als ‘independentisme’, en ‘individualisme’ en ‘subjectivisme’. Artikel 40 AKS toont, naast de resultaten van het voorafgaande onderzoek, de onhoudbaarheid van deze kritiek aan. Zelf heeft men ook steeds het zgn. ‘independentisme’ afgewezen.167 Ter ondersteuning hiervan herinner ik
163 Zie besluit Chr. Geref. synode 1974
(Notulen Kampen, blz. 129).
164 Zie al Notulen Kampen, blz. 37vv. Vgl. de brief
aan de G.S. van de Chr. Geref. kerken te Hoogeveen 1977, Notulen
Kampen, blz. 146.
165 CFK-II (J.C. Janse), Notulen Kampen, blz. 38:
‘Wij willen het zoeken van de eenheid niet stopzetten ter wille
van de kerkordelijke vraagstukken.’ Blz. 39: ‘We moeten de
vrijheid hebben om de vrijheid los te laten ter wille ven eenheid
der liefde.’ Vgl. het verslag van Breukelen in Opbouw, 13 nov.
1981: ‘Wie met de ganse kudde wil rekenen zal daarvoor veel
dienen op te offeren.’
166 Breukelen, blz. 78 (vgl. blz. 123). Deze passage
werd bijna unaniem aanvaard door de kerken en dankbaar ontvangen
door de Chr. Geref. kerken (Rapport Chr. Geref. deputaten, Acta
G.S. Amersfoort 1980, blz. 250; zie ook Akta Enschede, blz. 86:
brief van de G.S. Rotterdam 1983, bijlage 7a). Zie ook de
positieve reactie te Breukelen, Akta blz. 127, ook opgenomen in
het Chr. Geref. deputatenrapport, Acta Rotterdam 1983, blz. 165.
Vgl. G. van den Brink, Opbouw, 11 juni 1982.
167 Akta Breukelen, blz. 233 (Aanvullend Rapport).
Idem t.a.v. ‘subjectivisme’, Akta Breukelen, blz. 288 (Rapport
CFK-II). Het AKS was juist nodig ‘opdat niet een ieder doet wat
goed is in zijn ogen.’ (Akta Breukelen, blz. 233, Aanvullend
Rapport). Idem C. Huizinga, Notulen Wezep, blz. 157: ‘Het moet
een ieder van ons duidelijk zijn dat voor kerken, die oprecht en
eenvoudig gereformeerd met elkaar willen omgaan, elk compromis
met het geweld van hiërarchie en independentisme uitgesloten
is.’ Vgl. Notulen Wezep, blz. 161vv; Akta Breukelen, blz. 261; en
herhaaldelijk in het in Chr. Geref. deputatenrapport, Acta
Amersfoort 1980.
|38|
aan wat W. van ’t Spijker schreef na het uitkomen van het Informatieboekje voor de Ned. Geref. kerken van 1982: ‘Wat geschreven werd over de kerkordelijke kwesties is zo dat het inzicht wint, dat onze broeders daar beslist niet versleten kunnen worden voor aanhangers van het independentisme. We zien hoe zeer bewust de gereformeerde signatuur wordt in het oog gehouden.’168 Als mijn onderzoek een bijdrage kan leveren aan het bevorderen van dit inzicht is de daaraan bestede arbeid niet voor niets geweest.
168 De Wekker, 25 juni 1982. In het Reform. Dagblad van 20 april 1983 schreef Van ’t Spijker: ‘Wanneer we het kleine boekje, dat de codes bevat van het kerkelijk leven der Nederlands Gereformeerden, met deze Voetiaanse maatstaven meten (zie hfdst III § 6, JD), kan er geen twijfel over bestaan, dat we hier te maken hebben met een kerkorde in gereformeerde zin.’ Zie ook uitspraak van Chr. Geref. deputaten te Breukelen, Akta blz. 126 (vgl. blz. 68). Vgl. ook het rapport van de Chr. Ger. deputaten, Acta G.S. ’s-Gravenhage 1986, blz. 139.