|6|
Na de scheuring binnen de vrijgemaakt Geref. Kerken in 1967 kwam heel langzaam de bezinning op het kerkverband op gang. Men wilde liefst zo lang mogelijk binnen het vrijgemaakte kerkverband blijven om niet door zelfstandige organisatie de breuk te consolideren. Toch bleek al snel dat men elkaar nodig had en moest helpen. Zo kwam het op 22 juni 1968 tot een eerste conferentie te Oegstgeest. Deze werd gevolgd door een tweede te Baarn, eveneens in 1968. Een derde conferentie werd gehouden in Utrecht, 1969 en een vierde op 10 en 11 oktober 1969 in Lage Vuursche. Op deze laatste conferentie werd nadrukkelijk het thema 'kerkverband' aan de orde gesteld om de bezinning hierop wat te sturen.
Op 31 oktober 1971 kwamen de buiten het verband gezette kerken voor het eerst via afvaardiging bijeen te Zwolle. Dit was dus geen conferentie van personen meer, maar een convent van (afgevaardigden van) kerken. Met dit Zwolse initiatief was niet iedereen gelukkig. De hele vergadering werd erover gesproken of het wenselijk was (en of dit convent wel bevoegd was) om een studiecommissie in te stellen voor kerkverbands-vragen. Op een vervolgvergadering op 1 mei 1971 werd uiteindelijk een commissie ‘Functionering Kerkverband’ (CFK-I) benoemd die moest onderzoeken wat de Schrift leert over de onderlinge band tussen de kerken. Ook moest zij voorstellen doen voor het functioneren van die band in de toekomst. De CFK-I kwam met een uitgebreid rapport en een concept voor een Accoord van kerkelijk samenleven. Op het convent op 27 mei 1972 te Apeldoorn werd besloten dit concept-accoord aan alle kerken te sturen. Na het ontvangen van op- en aanmerkingen zou de CFK-I dan met een definitief concept komen. Vanwege de krappe tijd en de late reacties kon dit definitieve concept niet meer komen en werd de noodoplossing van een ‘Aanvullend Rapport’ gekozen. Tevens kwam er een minderheidsrapport van één commissielid.
Op de Landelijke Vergadering van Bunschoten 1973 lag het concept-accoord en het Aanvullend Rapport ter tafel. Op voorstel van Eindhoven en advies van de CFK-I besloot deze L.V. zich voorlopig te richten naar de art. 31, 32, 33, 36 en 38, met het verzoek aan de kerken zich in regionaal verband te beraden op de andere artikelen en reacties te sturen naar de CFK-I, waarvan het mandaat werd verlengd. Duidelijk werd al dat sommige kerken bezwaren hadden tegen een nieuw kerkverband. Er werd voor gepleit deze kerken toch vooral niet los te laten.
De L.V. te Utrecht 1974 begon op 21 sept. met een algemene betuiging van instemming met de confessie. Een eng moeizame bespreking volgde, want ondanks het besluit van Bunschoten 1973 om voorlopig in de lijn van art. 38 (d.w.z. ‘getrapt’) bijeen te komen, was deze vergadering vanwege de gebleken verdeeldheid toch nog grotendeels via rechtstreekse afvaardiging tot stand gekomen. Op 30 nov. werd met overgrote meerderheid (slechts enkele onthoudingen) de zgn. Preambule aangenomen. Deze Preambule was te Bunschoten al voorgesteld door de CFK-1 naar vanwege de te late indiening
|7|
niet behandeld, al werd er wel veel waardering voor geuit. Er werd een nieuwe Commissie Functionering Kerkverband (CFK-II) benoemd om de artikelen die de wijze van samenkomen van regionale en landelijke vergadering regelen (art. 31, 32, 33, 36 en 38 AKS) na de gehoorde discussie opnieuw te bezien en in een concept aan de kerken voor te leggen. Besloten werd in het vervolg wel via ‘getrapte’ afvaardiging te vergaderen.
Op de L.V. te Kampen 1976 worden deze artikelen vastgesteld. Hierbij wordt afgesproken dat de nog rechtstreeks gekozen afgevaardigden wel keurstem, maar geen beslissende stem kregen. Tegelijk krijgt dezelfde CFK-II een nieuwe opdracht: nu om de artikelen over het functioneren van het kerkverband en de k.o. (art. 34, 35, 37, 39 en 40 AKS) te onderzoeken.
De L.V. te Wezep 1978/79 stelt deze artikelen (uitgezonderd art. 39) na uitvoerige discussie en een voortgezette L.V. vast. Tegelijk wordt er een nieuwe commissie (Van Atten) ingesteld om de behandeling van art, 1-30 voor de volgende L.V. voor te bereiden. Zij legt het oorspronkelijke concept-accoord (met de daarin o.g.v. reacties door de CFK-I aangebrachte wijzigingen) voor.
Op de L.V. te Breukelen 1981/82 liggen ook enkele concept-voorstellen uit de kerken ter tafel. Er wordt een nieuwe commissie (Bouma) benoemd die alle voorstellen moet coördineren met het oog op de behandeling. Er blijkt bij de behandeling echter zo’n verschil van mening over het uitgangspunt, dat een uitgebreide commissie de opdracht krijgt met een nieuw concept te komen waarin de voorstellen zijn verwerkt. Dit nieuwe concept wordt met grote meerderheid aanvaard (via een voortgezette L.V. te Utrecht) ‘om het in de praktijk te beproeven’. Ook wordt unaniem art. 39 vastgesteld en art. 40 aangevuld op voorstel van de ‘Commissie voor contact en samenspreking met andere kerken’. Na 10 jaar is het AKS een feit, maar wel duidelijk met een nog open einde!