a. De ‘onpartijdigheid’ van Coolhaas.
De biograaf van Coolhaas, H.C. Rogge, heeft hem getypeerd als „de voorloper van Arminius en der Remonstranten”30. En dat wel terecht. Coolhaas heeft zichzelf op z’n oude dag in feite zó aangediend, toen hij positie koos in de twisten tussen Gomarus en Arminius31 en tussen de remonstranten en contra-remonstranten32. De Leidse twist uit het begin van de zeventiende eeuw is voor hem voortzetting van die uit 1579 tot 158233. Het is wèl merkwaardig dat de herkenning niet wederzijds is geweest. Arminius heeft op de hulp, die de oude Coolhaas hem bood, niet meer gereageerd. De remonstranten passeren hem stilzwijgend, als ze hun tweede remonstrantie bij de Staten van Holland in 1617 indienen. De gereformeerden maken hun tegenstanders hier dan ook een verwijt van34.
30 Zie de bibliografie.
31 Zie Naedencken.
32 Zie Tsorgelicke vyer.
33 Tsorgelicke vyer, pag. 50 en passim.
34 Wtenbogaert, K.H., pag. 214b, 215a:
BWPGN V, 201 sq., nt. 1.
|12|
Nog weer later blijkt Wtenbogaert in zijn Kerckelicke Historie maar slecht en oppervlakkig over Coolhaas geïnformeerd35. Dan is Trigland beter op de hoogte!36 Waarschijnlijk hadden de remonstranten er weinig belang bij zich te compromitteren met iemand, die tenslotte door heel de kerk was afgewezen37. Maar hoe dat zij — bij Coolhaas tekent op verschillende punten dezelfde tendens naar de idee van een algemene verzoening zich af, die zich zo krachtig in het remonstrantisme van de zeventiende eeuw heeft laten gelden. Bij deze tendens heeft Middelburg-1581 terecht de vinger gelegd38. Maar blijkbaar wogen deze divergenties Coolhaas niet zo zwaar, dat hij ze als zodanig heeft onderkend. Hij voor zich meent, dat — als het om de theologische positiekeuze gaat — zijn plaats voluit in het gereformeerd protestantisme is. Tegenover de beschuldigingen van Middelburg tracht hij zijn rechtzinnigheid te vindiceren met een nadrukkelijk beroep op Calvijn en de andere reformatoren39. Al heeft hij zich aanvankelijk in Duitsland bij de luthersen aangesloten, later verklaart hij zich tegen hun overtuiging aangaande het Avondmaal40. Zo grenst hij zich ook van de doperse verwerping van de kinderdoop af41.
Maar voor hem is het eigenlijke conflictpunt gelegen in wat hij niet anders kon zien dan als de kerkelijke en confessionele bekrompenheid van zijn gereformeerde tegenstanders. Dat is z.i. de bron van alle moeite geweest. Als hij op 76-jarige leeftijd — in 1610 — een terugblik geeft op de geschiedenis van zijn strijd, dan tekent hij zijn tegenstanders onder de predikanten als mensen die „haerlieden toehoorders meer op hare Kerck/ meer op hare Gemeynte wijsen/
35 Wtenbogaert, K.H., pag. 214b: „De
dwalingen Caspar Coolhaes te laste geleyt/en worden inde geseyde
Acte der Heeren Staten/ende in de Nederlandtsche Historie niet
uytgedruckt. Ick en hebbe oock de boecken van Coolhaes van den
Synodo gecensureert/niet gelesen/ om daer uyt te sien wat syne
meeninge zy geweest/maer vinde dat daer van eenich gewach
gemaeckt is/doch donckerlijck/ses oft seven en dertich jaren
daernae in de Disputen tusschen de Remonstranten ende
Contra-Remonstranten”.
36 J. Trigland, K.G., pag. 172 sqq.
37Cf. BWPGN V, pag. 201.
38 Cort eenvoudich ende waerachtich verhael,
pag. 38 sq.; Conciliatio, fº 15-48.Rogge, I, pag. 201
sq; II, pag. 62 sq., heeft jammer genoeg niet de tekst van de
uitspraak opgenomen, waarin de rechtzinnige theses, zowel op het
gebied van de leer als van de kerkregering worden vergeleken met
zijn Apologie en Breeder bericht.
39 Zie Breeder bericht, fº 26 sqq;
Conciliatio, fº 17 v.
40 Onder meer in Apologie, fº 97 sqq.
41 Onder meer in Apologie, fº 95 v.
sqq.
|13|
dan op Christum Jesum”42. En als hij precies dertig jaar eerder — in 1580 — zijn eerste geschrift opdraagt aan de burgemeesters van de stad Deventer, waar hij in 1566 een aantal maanden als predikant had gewerkt — „zeker de schoonste en gelukkigste dagen zijns levens”43 — geeft hij in de tekening van het gemeentelijk leven daar en toen het ideaal-beeld van de kerk van Christus: „Daer en worde noyt gehoort Martinist/Calvinist/Mennist/Papist/ick ben dese/oft ghij zijt die/etc. Maar eendrachtich worde twoort des Heeren ghepredict/ ende oock eendrachtich ghehoort van den meesten deel der borgerschap”44. Zó presenteert de kerk zich die werkelijk „die apostolische, evangelische, gereformeerde kercke” is45.
Deze tegenstelling tussen het ideaal-beeld van de ware kerk van Christus èn de empirische werkelijkheid van kerkelijke en confessionele bekrompenheid, die bij alle richtingen46, maar vooral bij de Nederlandse gereformeerden wordt gevonden, beheerst alle uiteenzettingen van Coolhaas en is het drijvende motief voor heel zijn kerkelijke strijd geweest.
De ware kerk van Christus „is ghebouwet op den rootzsteen Christum/hanghet alleen aen Christo Jesu”47. Van betekenis is daarom alleen of de gelovigen op dit éne fundament bouwen „dat is/in warechtige afkeeringe van sonden/ende bekeeringe tot God/haer betrouwen alleen setten ende stellen op Christum Jesum/dien selven houdende voor haren eenigen heylant/verlosser/salichmaker/middelaer/wech/deur ten eewigen leven/haer salicheyt anders nergens in soeckende/als in zijne verdiensten/weerdicheyt/heylicheyt/dat is inde loutere genade ende barmherticheyt Gods/van gantscher herten ook willich/ende bereyt zijn/te doen den wille des Heeren/ende doen denselfden/na haer crancke vermoghen/etc.”48. Op dit fundament wordt in die ware kerk op verschillende manieren gebouwd: „Maer wat noot waert/als de ghene die opt selve fondament
42 Tsorgelicke vyer, pag. 11.
43 Rogge, I, pag. 28.
44 Apologie, ‘voorreden’ fº A III r.
45 Toutzsteen, titelblad.
48 In Toutzsteen blijken alle empirische
kerken „die Roomsche/haer wtgevende voor die oude Catholijcke
Apostolische: Item die Euangelische ofte Luthersche: die
Calvinistische ofte gereformeerde: die reyne ofte Herdoopersche
Kercken” slechts een caricatuur van het ideaalbeeld van de kerk
te zijn, fº E II r en passim.
47 Apologie, f° 81 v.
48 Apologie, fº 18 r.; dergelijke brede
omschrijvingen komen steeds weer bij Coolhaas voor.
|14|
gout timmert/dan ghenen die daer silver op timmert, niet en veracht. Ende die daer silver op timmert/den ghenen die costelicke steenen daer op timmert: Ende die costelicke steenen daer op timmert/ den genen die hout/hoy/ofte stoppelen daer op timmert/niet lastert ofte verdoemt?”49.
De tucht komt ook alleen in het zicht als iemand gelooft „tegen dat fondament”50, maar ook nooit anders. Want op dit fundament is ten aanzien van alle verschillen de éne, grote christelijke levensregel, die van de verdraagzaamheid51. Dat is het aambeeld, waar Coolhaas onvermoeid op slaat. Het is de éne boodschap, die hij aan de verdeelde christenheid van zijn dagen meent te moeten brengen52. Want daarin wordt de liefde openbaar „het eenighe/warachtighe/ onbedrieghelicke kenteecken der Christenen”53. „Ende wat was tghene dat Christus sijne Apostelen te doen bevolen hadde om te onder-houden/ende hunluyder toehoorders ooc te leeren/om tselve te onderhouden/dan die ongheveynsde liefde tegen alle menschen/sonder uytnemen van personen te oeffenen?”54.
Nu valt voor Coolhaas dit ‘fundament’ samen met wat „Godt die Heere claerlick in zijn woort gheopenbaert” heeft55 met „des Heeren uytgedructe woort”56. Daarom is artikel VII van de Nederlandse Geloofsbelijdenis met de confessie van het exclusieve gezag van dit Woord als de enige onfeilbare regel van het geloof voor Coolhaas ook hèt centrale en alles beheersende artikel57 en dat Woord is genoegzaam ‘vervat’ in de twaalf artikelen des geloofs58. Hier — bij het apostolicum — ligt dan ook de grens van de verdraagzaamheid. Als iemand zou willen volhouden „dat gheen Godt en ware/ofte dat
49 Tsorgelicke vyer, pag. 151.
50 Apologie, fº 82 r.
51 Apologie, fº 18 r, 72 r, 79 v, Breeder
Bericht, fº 3 2, Conciliatio, fº 6 v, 7 r,
Tsorgelicke vyer, pag. 151 sq. etc.
52 Seeckere poincten en passim in al zijn
geschriften.
53 Apologie, fº 19 r.
54 Tsorgelicke vyer, pag. 122 met verwijzing
naar Joh. 15: 12, 13, 13: 34. Hoe ook medestanders van Coolhaas
in hun prediking de christelijke tuch krachteloos dreigden te
maken door deze te stellen tegenover de christelijke liefde kan
blijken uit een bezwaarschrift dat een aantal leden van de
kerkelijke gemeente in 1582 indienden tegen het voorgenomen
beroep op de predikant Cornelis van Braeckel, zie bijlage B.
55 Apologie, fº 66 v cf. fº 79 v en
passim.
56 Tsorgelicke vyer, pag. 43.
57 Hij schrijft het dan ook in extenso over in
Tsorgelicke vyer>, pag. 92, cf. ook pag. 106 en
207.
58 Apologie, fº 79 v.
|15|
meer Gode als een waren/ende in het eenighe Goddelicke wesen niet
en waren drie onderscheydene personen/Item dat hemel ende aerde
niet en waren gheschapen/ofte dat sij niet en waren van God
geschapen: desghelijcken so yemant wilde versaken dat Christus
vanden H. Geest niet en ware ontfanghen/noch van eener maecht
gheboren/dat hij niet hadde geleden/in somma dat hij niet en ware
ghe-storven om onse sonden wille/ende vanden dooden opghestaen om
onser rechtveerdichmakinge willen. Ende wat dierghelijcken meer
inden articulen des Christelicken gheloofs is begrepen ende
vervatet”59, dan zou hij niet als broeder zijn te
aanvaarden. Maar hier is ook alléén de grens van de
verdraagzaamheid, die binnen de kerk moet heersen, te vinden.
Als aan Coolhaas wordt gevraagd:
„Maer so nu yemant met Gods woort van zijn opinie overtuycht
zijnde/nochtans daervan niet afstaen en wilde/waer dan die selfde
niet obstinaet/ende als een ongherechte ende ongheloovighe te
vermijden?”
dan antwoordt hij:
„Ja/so verre die opinie strijdende ware teghen eenighen artikel
des Christelicken gheloofs.... Maer so nu die selfde opinie tegen
die articulen des Christelicken gheloofs niet en ware
strijdende/soudemen niemant daerom verstooten ofte verwerpen/want
dit doende/souden wy altoos onrecht doen ende dwalen/ende
nemmermeer en soude/ vrede/eendracht ende eenigheyt zijn tusschen
den ghenen die inden name Jesu Christi ghedoopt
zijn”60.
Zij, die in de kerk aan meer dan aan de 12 artikelen van het geloof willen binden, maken daarom een diepe wrevel bij Coolhaas wakker: „Die geuen met der daet te verstaen, dat sy Antichristisch, ende over der Menschen ghelooven ende Conscentie tyrannisch handelen”61.
Het beeld dat Coolhaas van de katholieke kerk ontwerpt is dus dat van een kerk met het Woord als enige autoriteit en met de twaalf artikelen als enige en genoegzame belijdenis van de waarheid in de Heilige Schriften geopenbaard, terwijl bij verschil van mening verdraagzaamheid en liefde heersen en de eendracht bloeit.
Maar hoe ver zijn de empirische kerken van dit beeld verwijderd!
Dat is geen gevolg van het feit, dat er verschillende meningen
59 Apologie, fº 80 r.
60 Apologie, fº 79 v, 80 r.
61 Seeckere Poincten, fº 21 v, 22 r.
|16|
zijn. Dat is altijd zo in de kerk geweest en zal zo wel blijven. Maar de diepe val van de kerk is veroorzaakt en wórdt steeds weer veroorzaakt doordat de meningen, de ‘gesintheden’62 zich als partijen gaan gedragen en aan haar partij-mening gaan binden: „Maer ist saecke dat d’eene partye d’ander binden wil aen haer ghevoelen ende goetduncken/so en gaet de waghen niet recht/waerom hij oock niet verre is vant omvallen”63.
We stoten hier op een zeer belangrijke terminologie. Het gaat Coolhaas in de strijd vóór wat hij het katholieke fundament van de ware kerk acht tégen de heerschappij van íedere confessionele partij. Dat woord is met zijn verschillende samenstellingen als: partijdig-(heid), onpartijdig-(heid) dan ook werkelijk schering en inslag in al zijn betogen door de dertig jaren van zijn polemiek tegen de calvinisten, die z.i. in de kerk van de Noordelijke Nederlanden naar de heerschappij hadden gegrepen.
Ter illustratie moge het genoeg zijn te verwijzen naar de titels van verschillende van zijn pamfletten. Ze zijn dikwijls wijdlopig, maar op dit punt bijzonder instructief. In 1584 richt hij „Een christelijcke vermaninghe aen alle onpartgdighe Predicanten: Om te waecken ende bijtijts te voorsien dat die Sathan gheen nieu Pausdom aen des ouden benaest vervallen plaets wederom oprecht”, enz.64) In hetzelfde jaar laat hij het licht zien „Seeckere poincten uut die Heylighe Godtlijcke Schriftuer/ende vervolch vandien ghenomen: aenwijsende het ghene/dat allen gheloovighen/bysonder doch den Predicanten ende Leeraren vaa allerhande partien/soorten/ ofte exercitie van Religien/wel aen te mercken/ende tachtervolgen van nooden is” enz.65) Hieraan is nog een aanhangsel toegevoegd, waarin Coolhaas zich wendt tot „den onpartydighen Leser”66). In 1596 doet hij het licht zien een „Aenwijsinghe, hoe een mensch, door verscheyden Abuysen des Pausdoms, ende verdooltheydt der velerhande Partyen, tot naedencken gebracht: ende in twijfel staende, sal connen weten, wie van allen partyen, de rechte Kercke ende Bruydt Christi zijn moghe, van Christo (de waerheydt ende leven) onderrichtet, ende tot de Waerachtighe Gheeestelicke, ende altoos duerende wesen ghestuert ende gebracht wordt”67). Een ‘wederantwoord’ uit 1598 heeft een opdracht aan „den Eerwaerdigen Onpartidighen ende van God cheleerde predicanten ende Ouderlinghen der Gereformeerden Kercken in Hollandt, Zeelandt, Westfrieslandt” enz. verder ook nog een mededeling „Aen den goedwillighen onpartydighen Leser” 68). Als hij tenslotte in 1611 nog eens een herdruk verzorgt van het door hem in 1587 vertaalde werk van de züricher theoloog Rudolf Walter Van de Christelycke disciplyne is op het titelblad de doelstelling van de herdruk weer duidelijk
62 Tsorgelicke vyer, pag. 151.
63 Tsorgelicke vyer, pag. 152.
64 Christelycke vermaninghe, titelblad.
65 Seeckere Poincten, titelblad.
66 Seeckere Poincten, fº K sqq.
67 C.P. Burger, Amsterdamsche boekdrukkers en
uitgevers in de zestiende eeuw. Begonnen door E.W. Moes, IV,
’s Gravenhage 1915, pag. 25.
68 Burger, o.c., pag. 26.
|17|
aangegeven: „tot verminderinghe der hatelijcker partyschap, ende vermeerderinghe der ongeveynsder broederlicker lieffde in Druck ghegheven”69).
‘Partij’ is voor Coolhaas iedere kerk, die niet genoeg heeft aan de fundamentele belijdenis van de 12 artikelen, maar aan andere en bredere belijdenisgeschriften heeft gebonden en zich zó presenteert als kerk, als de ware kerk van Christus: „Ende die-wijl nu alsoo een yeghelijcke partie/alleen die ware Kercke syn/ende eener yeghelijcken Partien Predicanten/Schrijbenten ende Theologanten/die rechte beroepen ende ghesanten godes sijn willen/welcker leer/ Schrijven ende wrijven men soude moeten ghelooven: So mochtmen wel billick ende met recht/sy al to-samen ende een yder bysonder vraghen/waeret het ons blijcken soude/Dat sy die Kercke GODES syn/dat sy syn die rechte beroepen ende ghesonden van GODT/om die Schrift Juyst alsoo/ghelijcke sy die verstaen/aan te nemen ende te ghelooven. Willen sy segghen/dat die Kercke drie seeckere ken-teycken hebbe/daer by men-se wtdruckelijck sien/kennen/ende van allen Seckten ende valsche Kercken onderscheyden moeghen/Te weten/Die suyvere Predicatie des Heylighen Evanghely/Het recht ghebruyck der Heyligher Hoogchwaerdigher Sacramenten/Ende die ghehoorsaemheyt teghen het woort ofte Christelycke Disciplijn: Wat connen sy dan meer doen/dan die eenvoudighen/twijfelende/noch meer twifelen maecken/Overmits een yeghelijcke partie haer des ten hoochsten is beroemende. Want het immers seecker is/dat die ghereformeerden hare Kercken am besten ghereformeerdt te syn/hen vermeten/Ende voor-gheven/dat dese drie kenteycken by henluyden alleen warachtelijck te vinden/ende sy daerom die rechte welghestelte/ende na die Apostolische Kerck/ghereformeerde sy. Hier sullen die Lutherschen neen toe segghen/ende willen dat dese kenteycken alleen bij hen-luyden/ende in haeren Kercken ghevonden worden/ende by niemant anders/Dit en sullen nu die Herdoopers niet toelaeten willen/maer veel meer sustineren/dat sy alleen in haeren Kercken/warachtelijcken te vinden syn. Die Catholijcken sullen sulcks noch den Herdoopers/noch gereformeerden/noch Confessionisten70 toe gheven willen. Maer segghen/dat men sy vanden tyden der Apostelen aen ghevonden hebbe/ende noch vinde in haeren Kercken”71.
Coolhaas is op dit punt een toegewijd volgeling van Sebastiaan
69 Burger, o.c., pag. 33.
70 Zo worden de Luthersen genoemd als aanhangers van
de Augsburgse Confessie.
71 Seeckere Poincten, fº 6 v, 7 r.
|18|
Franck, de ‘gnosticus uit de reformatie-tijd’72, die
zijn gnosticisme vooral heeft uitgewerkt in zijn visie op de
geschiedenis. De relatie Caspar Coolhaas-Sebastiaan Franck is
over het algemeen genomen geheel duidelijk, ook al blijven er op
een enkel onderdeel vragen over73. Coolhaas heeft zich
opgeworpen als apologeet vóór Franck door zijn naam te verbinden
aan de vertaling van een apologie door Franck74 in het
licht gezonden. Trouwens direct in vervolg op wat we hierboven
citeerden en waaruit de aversie van Coolhaas blijkt voor iedere
‘partij’, die zich voor kerk uitgeeft, vraagt hij voor Franck als
voor de grote on-partijdige de aandacht:
„Hier sal dan misschien een Sebastanus Franck/of sijns ghelijcken
comen ende segghen/Dat dese voorghenoemde altesamen die waerheyt
sparen/ende gheen van hen allen die Kercke CHRISTI/maer dat sy al
tsamen ende een yder by-sonder anders niet dan een partije ende
secte sy.... Dwelcke daerom oock van desen vermeynden kercken
ende secten/soo haest als hy van hen soedanighe te syn/ ghemerckt
ende bekent worden/als wtuaechsel/ketters ende Godtloosen
ghehouden/ende wt haeren ghemeeenten gheworpen ende ghebannen
werde”75.
b. De ‘onpartijdigheid’ van Sebastiaan Franck.
De ‘onpartijdigheid’ van Coolhaas is die van Sebastiaan Franck76, die dan ook ‘das unparteiische Christentum’ stelt tegenover iedere historische kerk (door hem gequalificeerd als secte!), die vast wil houden aan de ‘dode letter van de Schrift’77. Bij Franck staat deze
72 Cf. J.W. Tunderman, Marnix van St
Aldegonde en de subjectivistische stroomingen in de Nederlanden
der 16e eeuw, Goes z.j., pag. 105.
73 Burger, o.c., pag. 72 sq. en
BWPGN V, pag. 191 nt 1 zijn van oordeel dat één van de
twee geschriften, die in het laatst van de zestiende eeuw tegen
Marnix van St Aldegonde als bestrijder van de geestdrijvers zijn
gericht, nl. de Verantwoordinghe van Sebastiaen Franck
niet van de hand van Coolhaas is. Ze staan hier tegenover Rogge
II, pag. 78. De argumenten van Burger schijnen mij niet bijzonder
sterk, maar voor ons doel behoeft er geen poging tot oplossing te
worden ondernomen.
74 Coolhaas, Apologia/Sebastiani Vranck.
75 Seeckere Poincten, fº 7 r, 7 v.
76 Ook in allerlei andere momenten is de sterke
invloed van Franck bij Coolhaas te ontdekken, zo in de afkeer
voor alle ‘uiterlijke’ ceremonie en (in ieder geval) de binding
daaraan. Ook in de oproep tot ‘Gelassenheit’, onder meer in
Seeckere Poincten, fº 7 v.
77 Cf. S. Franck, Paradoxa. Eingeleiteit von
W. Lehmann. Herausgegeben von Heinrich Ziegler, Jena 1909, pag. 7
sq. „Demnach weil der Buchstabe der Schrift gespalten und mit
sich selbst uneins ist, kommen alle Sekten daraus. Der sticht
➝
|19|
‘onpartijdigheid’ in het centrum van zijn gnostische heilsleer. Het ‘heilsfeit’ dat zich in het innerlijke van de mens moet voltrekken, kan worden voorbereid door de zin van de geschiedenis — die op zichzelf genomen slechts een symbolische vertolking van het ‘Woord Gods’ is — te verstaan. Daarvoor is het in de eerste plaats nodig dat men onpartijdig is ten aanzien van richtingen en personen. Men mag niet van een vastheid der waarheid uitgaan, zoals de empirische kerk. Deze was dan ook steeds ‘partijdig’ in haar afwijzende houding tegenover de ketters78. Maar onpartijdigheid wordt niet alleen geëist om de zin van de geschiedenis te verstaan, ze is daarvan vervolgens ook de vrucht. Want bezinning op de geschiedenis brengt tot het inzicht, dat God niet partijdig is en dat wij Hem leren kennen als een god van heidenen en christenen, Turken en Duitsers,79.
➝ den toten Buchstaben da an, dieser dort. Der verstebt
(versteht?) ihn wie er da lautet, dieser wie er dort klingt. Nun
sind gewisz alle Sekten aus dem Teufel und eine Frucht des
Fleisches (Gal. 5, 9-21), an Zeit, Raum, Person, Gesesz und
Element gebunden. Allein das freie, nicht sektierische,
unparteiïsche Christentum, das an der Dinge keines gebunden ist,
sondern frei im Geist auf Gottes Wort stehet und mit dem Glauben,
nicht mit den Augen begriffen und gesehen werden kann, ist aus
Gott”. Cf. over de gespletenheid van de ‘uiterlijke letter’ der
Schrift, Tunderman, o.c., pag. 115: „Alle dingen zijn
gespleten gelijk de letter Y”.
78 Tunderman, o.c., pag. 112, cf. Franck,
o.c., pag. 103, 104.
79 Tunderman, o.c., pag. 113. Dit totalitair
oecumenisme is uiteindelijk ook door Coolhaas gepropageerd. Hij
heeft voor zijn inzichten niet alleen door middel van het
geschreven woord gestreden, maar, in een later stadium, ook door
het vervaardigen en in omloop brengen van religieuze prenten.
Eén daarvan heeft als titel Afbeeldingbe vande waerachtige
Kercke Godts, mitsgaders de sichtbaerlijcke Kercken, ende der
ghenen die niet voor Gods Kercke ghehouden werden, ende nochtans
niet al te samen God mishagen en de voorstelling wordt als
volgt aangegeven: ‘Hy beeldt Christum af, staende op eenen
bergh, hebbende boven syn hooft de klaerheydt Godts, ende voor
syne voeten een schare mannen ende vrouwen met witte kleederen,
ende palmen in haer handen: ende onder is een afbeeldinghe van
Roomsche Catholijcken, met hare oeffeninghen van Misse,
Processie end’ dierghelijcken: Item, van anderen die Predicatie
hooren, ende t’ Avontmaêl aende Tafel zittende ghebruycken: Noch
van andere die oudt zijnde ghedoopte worden: Item, noch van
andere seven hoopen menschen, die hij onderscheydet met de
benoeminghe van Turcken, Tartaren, Joden, Griecken, Moscouijters:
verscheyden Heydenen end’ natiën van volcken: verscheyden
Christenen, die voor ketters ghehouden werden. Wt alle welcke;
hoopen, soo Christenen als Onchristenen, ende die hy seydt voor
Ketters ghehouden te werden, gheschildert zijn opgaende linien,
streckende tot op de schare der ghenen die in witte kleederen
staen, ende soo voorts op Christum: Ende uyt alle de meer
ghemelde hoopen gaet een naect manneken met een cruys op syn
hals, ziende nae de voorsz. schare in witte kleederen, ende nae
Christum. By de hoopen Christenen die Woort ende Sacramenten
ghebruycken, staen de woorden: Ziet hier is Christus.
Item, Hier is des Heeren Tempel. Item, Hy is inde
woestijne”, Cf. Burger, o.c., IV, pag. 14. Zo
zouden meer voorbeelden zijn te noemen.
|20|
Daarom, zo verzucht Franck, „möchte ich, dasz viele ihren törichter Eifer, mit dem sie täglich Gott ein neues Volkes zu versammeln und eine neue Kirche aufzurichten sich unterstehen ablegten”80. In deze ‛onpartijdige’ visie op de geschiedenis en de kerk is de ketter niet de man, die van de in de Schriften geopenbaarde Waarheid afwijkt, maar integendeel: het is de man, die de Waarheid meent te kunnen belijden. De wèl-verzekerde confessie van de geopenbaarde Waarheid is de grote ketterij81. De ketter in de gebruikelijke zin van het woord wordt volgens Franck pas wérkelijk ketter als hij zijn opinie als confessie geeft en inzonderheid als hij vervolgens overgaat tot het stichten van een kerk met een bindende confessie. Confessionalisme is hier per definitie met een confessie (welke dan ook) gegeven. Deze oecumenistisch-spiritualistische visie op de geschiedenis, die voor zich de onpartijdigheid annexeert, heeft in de geschiedenis van de kerkgeschiedschrijving doorgewerkt bij Gottfried Arnold, die in 1699 tijdens de periode van zijn radicale spiritualisme het het eerste deel van zijn Unparteiische Kirchen- und Ketzerhistorie liet verschijnen82. Maar reeds lang vóór dien heeft onder meer bij
80 Franck, o.c., cf. J. Lindeboom,
Stiefkinderen van het Christendom, ’s Gravenhage 1929,
pag. 179 en Walter Nigg, Tragiek en triomf van het geweten.
Het boek der ketters (oorspronkelijke titel:
Das Buch der Ketzer), Amsterdam 1950, pag. 344 sq, waar
het volgende negatieve credo van Franck wordt geciteerd: „Ik wil
en kan geen doper zijn, Ik wil en kan niet luthers zijn, Ik wil
en kan niet zwinglisch zijn, Geen wederdoper wil ik zijn”.
81 Tunderman, o.c., pag. 115.
82 Cf. Walter Nigg, Die
kirchengeschichtsschreibung. Grundzüge ihrer
historischen Entwicklung, München 1934, pag. 79 sqq. Zie over de
betekenis van de term ‛unparteiisch’ bij Arnold: Erich
Seeberg, Gottfried Arnold. Die Wissenschaft
und die Mystiek seiner Zeit, Darmstadt 1964 (onveranderde
herdruk van de uitgave van 1923), pag. 227-233, vooral pag. 228
sq.: „Was bedeutet das Wort unparteiisch? Der Sinn desselben
scheint mir bei Arnold nicht ganz eindeutig zu sein. Nach dem
anonymen Verfasser der ‛auffrichtigen Anmerckungen über die
biszher erregten Streittigkeiten wegen der Kirchen- und
Ketzer-Historie Herrn Arnold’ zielt das Wort auf die Auswahl der
Quellen. Arnold legt seiner Kirchengeschichte nicht die von
Affekten beherrschten und tendenziösen Relationen zugrunde
sondern aufrichtige und oft die der Gegner. So bedeutet
unparteiisch dasselbe wie Sleidans wahrhaftig. Arnold selbst
scheint mir aber vor allem das Wort in einer tieferen Nuancierung
zu verwenden. Unparteiisch ist der, der keiner Partei angehört.
Arnold, der noch manchmal ‛ohnparteyisch’ schreibt, nennt die
göttliche Liebe unparteiisch, weil ‛sie sich über alles
Abgefallene ausbreitet und dasselbe durchgehends herumzuholen und
wieder mit sich zu vereinigen suchet’. Ebenso heiszt Christus der
‛allgemein unpartheyische Meister’ und das Ziel seines Wirkens
sind ‛unpartheyische Schüler’, die in ‛unpartheyischer’
Gemeinschaft, zu der auch Frauen gehören, miteinander verbunden
sind. Damit ist aber das Wort unparteiisch zu dem durch die Lehre
von der ἀποκατάστασις τῶν πάντων gekrönten Gedankenkreis in
Beziehung gesetzt, in dem die Loslösung ➝
|21|
Coolhaas Francks idee der onpartijdigheid grote invloed in de Nederlanden gekregen83, niet op het terrein van de kerkgeschiedschrijving, maar op dat van de praktische kerkregering en het kerkrecht. Want als Coolhaas het voor Franck opneemt, dan is dat niet, zoals Rogge meent84, een symptoom van zijn christelijke verdraagzaamheid, maar dan blijkt de ware aard van zijn confessioneel indifferentisme. Confessionele en kerkelijke belijndheid wordt voor confessionalistische en kerkistische bekrompenheid gescholden vanuit een confessioneel indifferentisme dat Rome, Wittenberg en Genève over één kam schoor, de kam van de onverschilligheid van het gnostisch spiritualisme voor ‛het uitwendig Woord’85 en voor de ‛uiterlijke’ gehoorzaamheid.
Ongetwijfeld heeft het gnostisch spiritualisme niet in al z’n radicaliteit bij Coolhaas doorgewerkt. Het accent dat de laatste ogenschijnlijk legt op de autoriteit van de Heilige Schrift en op de belijdenis van het apostolicum, is bij Franck naar mijn weten zo niet te vinden en is ook in strijd met diens stelling, dat alle veruitwendiging noodwendig verval betekent86. Zo is er meer te noemen en zal in de volgende afdeling ook nog een belangrijk verschil inzake de kerkregering tussen Franck en Coolhaas onze aandacht hebben.
Niettemin moet worden geconcludeerd, dat de achtergrond van Coolhaas’ oppositie tegen de bevestiging van het verband der gereformeerde kerken in Nederland ongetwijfeld is te zoeken in zijn confessioneel en kerkelijk indifferentisme, dat teruggaat op het gnostisch spiritualisme van Sebastiaan Franck. Ondanks de schijn van het tegendeel — Coolhaas blijkt er ook niet vrij van te zijn de verschillen
➝ von allen ‘Parteien’ und von allen geschichtlichen
Formen und Ordnungen und die Anerkennung des Herrn Christus
allein als Inhalt des wahren Christentums und als Bedingung der
Seligkeit erscheint. Die Kirchen- und Ketzerhistorie ist
unparteiisch, weil sie von einem Mann geschrieben worden ist, der
keiner Partei angehört, und weil sie nicht vom Standort einer der
groszen Kirchenparteien aus entworfen ist. So ist sie ‘nicht
sectirisch sondern unpartheyisch’, und in dem Titel des Werks
klingt bereits das Bekenntnis zu dem spiritualistischen
Indifferentismus auf, der in Arnolds Christentum liegt”. Over de
verhouding van Arnold tot Franck zie alhier pag. 516-534.
83 Tunderman, o.c., pag. 137.
84 Rogge, II, pag. 90.
85 J. Lindeboom, o.c., pag. 176: „De leer van
het ‘inwendige Woord’ is niet alleen het meest karakteristieke,
maar ook het werkzaamste element in Franck’s beschouwingen en
overtuigingen; van daaruit ontvangen zijn opvattingen over
Christus, Kerk, Schrift hun betekenis”.
86 Zo ook bij G. Arnold: „In der Sichtbarwerdung
der Kirche sieht er demnach schon die Depravation der wahren
Kirche”. Nigg, o.c., pag. 84.
|22|
als een bagatelle voor te stellen!87 — kregen de gereformeerden kerken bij de bevestiging van het kerkverband met fundamentele zaken te doen. Zij hebben dat ook scherp onderkend, zoals uit het vervolg moge blijken.
87 Apologie, fº 67 r sqq. Op de vraag of Coolhaas doop en avondmaal zélf ook tot de ceremoniën rekent, waarbij niet te veel gebonden moet worden, antwoordt hij o.m.: „Neen, want die begrijpe ick mede onder die leere/... Maar door die ceremoniën verstae ick alle tgene dat by den Predicampt ende bedieninghe der Sacramenten soude mogen ghebruyckt werden/van wekken wy gheen sonderlick gebot noch verbot Gods en hebben: als by ghelijckenisse/met wat cleederen een Predicant ende leeraer becleet soude sijn/ende in ofte met wat cleederen hy het woort des Heeren prediken/ende die Sacramenten bedienen soude/item ofte hy oock zijn baert laten wassen/ende lanck haer draghen/ofte of hy den baert scheeren ende thaer van thooft soude scheeren laten/item ofte dat met der scharen ofte scheermes souden moeten gheschieden”. Coolhaas doet het bij gelegen heid ook graag voorkomen, alsof hij tegen confessionele en, kerkelijke bekrompen heid in opkomt voor de éénheid van het protestantisme, nader het gereformeerde protestantisme: „Ick daerentegens seyde/dat wij schuldich waren de ghene voor broeders te houden/die met ons int fondament eens zijn/ende vreedsamelick met ons begheeren te leven: niet teghenstaende/of sy niet alles weten ende verstaen/ dat wi verstaen/segghende dat wy anders souden den dueren man Lutherum/ende anderen zijns ghelijcken veel vromen Godsalighen luyden/Item Zwinglium/Hus/ ende dierghelijcken verwerpen/in dat hy so veel ghereformeerde kercken in Duytschlant/Zwitserlant/Denemarcken/Engelant etc. moesten verwerpen/ende haer al te samen voor gheen broeders houden/aenghesien sy niet alle in allen stucken met ons van een ghevoelen zijn”, Breeder Bericht, fº 3 r.