13. De dienaren sullen de partie dien door het overspel van
d’ander partye onghelijck gheschiet is, vermanen datse haer
versoenen.
Hetwelcke soo sij niet verkrijghen en konnen, sullen sij wel
verclaren wat hen door het goddelicke recht toeghelaten sij.
Nochtans sullen sij hen onderrichten datse sonder het oordeel
ende authoriteyt der overheyt niet herhylicken en moghen.
Ende soo de veronghelijckte partije sodane overicheyt niet
bekoemen en konde, soo salse ter sulcker plaetse gaen daerse een
overicheyt hebben magh door welckers authoriteyt de sake
gheoordeelt worde.