De wettige beroeping dergenen die tevoren in de dienst niet
geweest zijn, zowel in de steden als ten plattenlande,
bestaat:
ten eerste in de verkiezing, welke na voorgaand vasten en bidden
geschieden zal door de kerkenraad en de diakenen, en dat niet
zonder (goede correspondentie met de christelijke
overheid der plaats respectievelijk, en) voorweten
of advies van de classis, waar het tot nog toe gebruikelijk is
geweest;
ten andere in de examinatie of onderzoeking beide der leer en des
levens, welke staan zal bij de classis, ten overstaan van de
gedeputeerden der synode of enigen van hen;
ten derde in de approbatie en goedkeuring (van de
overheid, en daarna ook) van de lidmaten der
gereformeerde gemeente van de plaats, wanneer, de naam van de
dienaar de tijd van veertien dagen in de kerk verkondigd zijnde,
geen hindernis daartegen komt;
ten laatste in de openlijke bevestiging voor de gemeente, welke
met behoorlijke stipulatie en afvragingen, vermaningen, gebed en
oplegging der handen van de dienaar die de bevestiging doet (of
enige anderen, waar meer dienaren zijn) toegaan zal, naar het
formulier daarvan zijnde. Welverstaande dat de oplegging der
handen zal mogen gedaan worden in de classicale vergadering aan
de nieuwe gepromoveerde dienaar, die gezonden wordt in de kerken
onder het kruis.
Door de Generale Synode 2007 van de Gereformeerde Gemeenten is in haar vergadering van 31 januari 2008 als aantekening bij artikel 4 en behorende tot het statuut van de Gereformeerde Gemeenten het volgende vastgesteld:
De rechtsverhouding tussen kerkenraad en dienaar des Woords is een kerkelijke rechtsverhouding van geheel eigen aard (een zogeheten rechtsverhouding sui generis), die beheerst wordt door de bepalingen van het eigen kerkrecht van de Gereformeerde Gemeenten, die gebaseerd zijn op de Bijbel als Gods Woord, de daarop gegronde Formulieren van Enigheid alsmede de Dordtse Kerkorde.