Hoofdstuk 4

Het vermaan en de tucht van de kerk

II. Het vermaan en de tucht over de leden der gemeente

1. Wanneer belijdende leden, na van het avondmaal afgehouden te zijn, ondanks alle vermaan in hun zonde blijven volharden, zullen zij door de kerkeraad van de gemeente worden afgesneden, met gebruikmaking van het daarvoor vastgestelde formulier. Tot deze afsnijding zal niet worden overgegaan, zolang niet vaststaat, dat de uitspraken in dat formulier ten volle van toepassing zijn.
2. De kerkeraad zal tot deze afsnijding niet overgaan dan nadat hij door drie openbare bekendmakingen de hardnekkigheid van de zondaar aan de gemeente heeft medegedeeld, met de opwekking om voor hem te bidden en zo mogelijk bij hem aan te dringen op bekering. In de eerste bekendmaking zal de naam van de zondaar niet worden genoemd. In de tweede zal, na verkregen toestemming van de classis, zijn naam vermeld worden. En in de derde zal, onder opgave van de termijn, binnen welke alsnog boetvaardigheid betoond kan worden, zijn afsnijding van de gemeente worden aangekondigd.