Artikel 83. Diaconale hulp aan vertrekkende leden

 

Voorts zal de armen, om genoegzame oorzaken vertrekkende, van de diakenen bijstand gedaan worden, naar discretie, mits aantekenende op de rug van hun attestatie de plaatsen, daar zij heen willen, en de hulpe, die men hun zal gedaan hebben.

 

De zorg voor vluchtende geloofsgenoten

Inzonderheid bij dit artikel van de D.K.O. is het wel nodig te letten op de historische achtergrond van deze bepaling. Die hangt namelijk samen met de bijzondere toestanden in de overgangstijd aan het einde der zestiende eeuw. Deze toestanden waren echter in de zeventiende eeuw reeds behoorlijk gewijzigd. In de eerste tijd van de Reformatie in ons land waren er veel arme leden van de gemeenten, die in de tijd van de vervolging ter wille van het geloof, moesten vluchten. Zij moesten dikwijls alles achterlaten en zo van de ene gemeente naar de andere voortgeholpen worden. Maar ook landlopers en zwervers van beroep maakten telkens misbruik van deze christelijke handreiking om op gemakkelijke wijze aan de kost te komen.

Om dit misbruik te voorkomen bepaalde de Synode van Embden 1571 dat het raadzaam is, ‘dat in alle en iegelijke kerk verkondigd wordt, dat degenen die vandaar vertrekken, voortaan niet zullen als huisgenoten des geloofs geholpen worden in andere gemeente, tenzij dat zij attestatie of getuigenis hebben, hoe zij zich tevoren in leer en leven bij de gemeente vanwaar zij gekomen zijn, gedragen hebben’. Voorts moesten de dienaren en diakenen letten op de oorzaak waarom men wilde vertrekken en zo men die niet voldoende aanvaardbaar vond ‘de zodanigen attestatie (...) weigeren’. Tevens werd bepaald, dat de kerkeraden acht moesten geven op zichzelf, ‘dat ze niet te zeer genegen zijn hun kerken van de armen te ontlasten, met welke zij andere gemeenten zonder enige nood bezwaren’. Als de diakenen oordeelden, dat er een genoegzame reden bestond voor leden om te vertrekken, moest er een getuigenis op naam worden meegegeven met vermelding van de plaats waar men heenging, terwijl daarvoor reisgeld moest meegegeven worden. In de nieuwe gemeente kon dit getuigenis weer worden verscheurd en kon de kerkeraad tevens weer een nieuw getuigenis afgeven wanneer een verder doorreizen noodzakelijk was.

Toen na 1572 de vervolging ophield en de Reformatie in de gemeenten doorwerkte, lieten evenwel volgende synoden de bepaling van reisgeld voor de vertrekkende ‘armen’ staan. Deze ‘armen’ waren nu geen arme vluchtelingen meer, maar de gewone behoeftige leden van de gemeenten die verhuisden. Wanneer deze dan om reisgeld vroegen, moesten de diakenen onderzoeken of de oorzaken van vertrek genoegzaam waren. Dat was b.v. het geval als er uitzicht was in een andere gemeente om meer te verdienen, of als men op advies van de dokter om gezondheidsreden verhuizen moest, of als behoeftige ouders of weduwen, enz. bij hun kinderen of familie konden intrekken. In dergelijke gevallen moesten de diakenen een behoorlijk reisgeld geven om te kunnen verhuizen.

 

De blijvende betekenis van deze bepaling

De blijvende betekenis van artikel 83 is hiermede duidelijk. De diakenen moeten met raad en daad bijstand verlenen aan degenen, die in stoffelijke of sociale nood verkeren of daarin dreigen te geraken. In een dergelijke situatie kunnen allerlei leden van de gemeente terechtkomen, ongeacht hun sociale positie. De diakenen zullen dan in het belang van deze leden op liefdevolle wijze dienen te helpen en werkelijke barmhartigheid dienen te beoefenen. Daarbij is dan wel te bedenken dat het historische ‘om genoegzame oorzaken vertrekkende’ niet meer ter vaststelling staat van de diakenen. De vrijheid van de desbetreffende leden om naar een andere gemeente te vertrekken mag in geen enkel opzicht beknot worden. Wel ligt er een taak voor de diakenen om over een voorgenomen vertrek verstandig te adviseren.

Verder is ook van blijvende betekenis in artikel 83, dat er met nadruk wordt gewezen op het vertrouwelijk karakter van de hulp: ‘naar discretie’, d.w.z. met onderscheidingsvermogen, in geheimhouding, met kiesheid. Inlichtingen die de diakenen over vertrekkende behoeftige leden aan de diakenen in de andere gemeente verstrekken, moeten in deze geest gedaan worden. Wanneer gemeenteleden vertrekken die bijstand van de diakenen ontvangen, zal dit op vertrouwelijke en zorgvuldige wijze aan de diakenen van de nieuwe gemeente meegedeeld moeten worden. Immers wanneer de omstandigheden niet veranderd zijn, moeten de desbetreffende leden in de nieuwe gemeente ook geholpen worden. De voorziening in hun nood moet zonder onderbreking voortgezet worden.

Nu kunnen er in bepaalde gevallen kwesties rijzen over de vraag of de diakenen in de gemeente van vertrek nog een bepaalde roeping hebben om de door hen verleende hulp geheel of ten dele voort te zetten aan vertrekkende gemeenteleden. De algemene regel is dat de diaconie van de gemeente van vestiging verder voor hen zorgt. Op vertoon van de attestatie worden binnenkomende leden aanvaard, zowel gemeenteleden zonder geldmiddelen als vermogenden. Van de vermogenden wordt dan verwacht dat zij de nieuwe gemeente met hun bijdragen en liefdegaven zullen ondersteunen. Daar staat dan tegenover dat de behoeftige binnenkomende gemeenteleden ook bijstand ontvangen. Op deze algemene regel zijn echter uitzonderingen, zoals t.a.v. weeskinderen die op een andere plaats in een inrichting of bij particulieren worden ondergebracht of bejaarden die naar een bejaardentehuis vertrekken in een andere gemeente. Vroeger is er wel eens verschil van mening geweest aangaande gezinnen die om gezondheidsredenen op medisch advies gingen verhuizen. De vraag kwam dan ter sprake hoever de barmhartigheid strekt, die behoort tot de taak van de diakenen. Het advies was altijd dat de beide diaconieën en kerkeraden daarover in onderling overleg moesten treden. Ingeval zij niet tot overeenstemming kwamen, moest de classis de beslissing geven. Deze moest altijd zo zijn dat in de nood van degenen die christelijke handreiking moesten ontvangen zo goed mogelijk werd voorzien. Door de huidige moderne burgerlijke bijstandswetgeving zijn vele van deze problemen van vroeger vervallen. De taak van de diaconie echter blijft om de nooddruftige gemeenteleden, die in geldelijke of sociale nood zijn, met barmhartigheid en liefde te helpen. Het formulier van de bevestiging van diakenen zegt ervan, dat dit gebeuren moet ‘met blijmoedigheid en eenvoudigheid, met een bewogen hart en toegenegen gemoed’. En dit ‘niet alleen met de uiterlijke gift maar ook met troostelijke redenen uit het Woord van God’, om zo ‘aan de armen en ellendigen hulp te bewijzen’.


Gier, K. de (1989)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GG (1907) Art. 83