Artikel 17. De gelijkheid in het ambt

 

Onder de dienaren des Woords zal gelijkheid gehouden worden, aangaande de lasten van hun dienst, mitsgaders ook in andere dingen, zoveel mogelijk is, volgens het oordeel des kerkeraads en (dies van node zijnde) der classes; hetwelk ook in ouderlingen en diakenen te onderhouden is.

 

Afwijzing van de hiërarchie

Dit artikel heeft niet de bedoeling het aparte karakter van de drie ambten in Christus’ kerk ongedaan te maken. Het artikel gaat er juist van uit dat de drie ambten onderscheiden zijn en niet met elkaar verward mogen worden. Elk ambt heeft zijn eigen grenzen. Wel is het de bedoeling van dat artikel de roomse hiërarchie en het superintendentschap zoals het in de lutherse kerk en in de episcopaalse kerk (engelse staatskerk) gevonden werd, uit de gereformeerde kerk te weren. Bij Rome is er niet alleen heerschappij van de clerus (de geestelijkheid) over de leken, maar ook zijn de clerici (de geestelijken) in rangen onderscheiden, waarbij de hogere heerschappij uitoefent over de lagere. In de lutherse kerk is de superintendent de predikant die belast is met het opzicht over het kerkelijk leven in een bepaald district en die daaraan ook leiding moet geven. In de praktijk bleek het niet altijd mogelijk de superintendent (ook wel decaan, proost, inspector genaamd) van een bisschop in de roomse kerk te onderscheiden, al was dit wel de bedoeling. Ook in de gereformeerde kerk heeft men soms wel superintendenten gehad, zoals in Schotland en Hongarije. In de vluchtelingenkerk te Londen was à Lasco superintendent. Toch ook hier stond de superintendent, evenals de overige predikanten, onder het toezicht van de kerkeraad.

De Synode van Middelburg 1581 stuurde doelbewust een andere richting uit. Niet alleen wees zij ‘de inspectoren of superintendenten’ af, omdat het ‘onnoodich en zorghelick’ is en de classis en de particuliere synoden de inspectie moeten verrichten, maar zij sprak ook positief uit ‘onder den dienaren des Woords zal ghelijckheyt ghebonden worden’. De synode moest ook van het kleinste hiërarchisch beginsel niets hebben.

 

Een gelijke positie

Waaruit dan deze gelijkheid moet bestaan? Art. 17 spreekt over de gelijkheid der predikanten in hun werk, terwijl in art. 84 gesproken wordt over de gelijkheid in gezag of waardigheid. Het gaat in art. 17 voornamelijk over de positieverhouding tussen de dienaren des Woords in een grotere gemeente met meerdere predikanten. Krachtens de gelijkwaardigheid van hun ambt is hun rechtspositie volkomen gelijk. Art. 31 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt: ‘En aangaande de dienaren des Woords, in welke plaats zij ook zijn, zij hebben eenzelfde macht en autoriteit, zijnde allen dienaars van Jezus Christus, de enigen algemene Bisschop en het enige Hoofd der kerk’. Daarom dient ook alle niet strikt noodzakelijke onderscheid in dienst, enz. te worden vermeden. De predikanten staan allen in hetzelfde ambt en hebben daarom dezelfde taak en hetzelfde werk. Alle dienaren hebben gelijke rechten en gelijke plichten. Dit moet de algemene regel zijn. De bedoeling van art. 17 was, dat een gemeente die meerdere predikanten heeft, zulk een regeling moet treffen dat allen op hun beurt preken, een evengelijk aandeel in catechisatie en ziekenbezoek hebben. Deze gelijkheid in het werk moet ook uitkomen in de gelijkheid van bezoldiging en gelijkheid van eer. Dit wil niet zeggen dat alle plaatselijke gemeenten evenveel traktement moeten betalen. Iedere gemeenten is zelfstandig en zorgt naar behoeften voor hun eigen predikant. Wel komt de gelijkheid openbaar in het feit dat jonge predikanten ook de kerkeraadsvergaderingen moeten leiden en dat zij ook bij toerbeurt als voorzitter van de classis dienst doen. Ook mogen jonge predikanten andere predikanten bevestigen in de dienst des Woords. Nu is het echter niet mogelijk dat er volkomen gelijkheid is en daarom wordt er in art. 17 bijgevoegd ‘zoveel mogelijk is’. Wanneer een predikant oud en zwak is, behoort men hem verlichting van zijn arbeid te geven. Ook wanneer een predikant beroepen is voor zending of evangelisatie, kan de gemeente hem geheel of gedeeltelijk van zijn gewone werk vrijstellen. Daarom wordt in art. 17 gezegd, dat de kerkeraad die het enige en wettige bestuur is, hierover moet oordelen. Komt er verschil, dan kan de classis een nader oordeel geven. Een ander geval deed zich in de zeventiende eeuw wel voor als een predikant tot professor in de theologie benoemd werd. De gemeente van de stad waar de universiteit of hogeschool stond, beriep deze predikant dan wel om zondags te preken, terwijl hij van de overige werkzaamheden werd ontslagen. Aan het einde wijst art. 17 ook op de gelijkheid van ouderlingen en diakenen. Zelfverloochening te leren is nodig, vooral voor hen die reeds lang in het ambt zijn, om niet over jonge ambtsbroeders te heersen. Anderzijds zullen de ootmoedige ambtsbroeders, hetzij predikanten, ouderlingen of diakenen, gaarne luisteren naar en leren van hen die reeds lange jaren in hun ambt hebben gediend en veel praktijk en ervaring opgedaan hebben.


Gier, K. de (1989)


COMMENTAAR OP
Kerkorde GG (1907) Art. 17