|33|
Laat ons nu de geschiedenis van de Geref. kerken in de Nederlanden nagaan en zien wat zij leert aangaande de afzetting van een kerkeraad door een meerdere vergadering.
Vooraf zij opgemerkt dat men met deze geschiedenis en met het trekken van een conclusie daaruit voorzichtig moet zijn. Om verschillende redenen.
De toestanden waren in het begin der Reformatie zeer chaotisch. En er was maar weinig dat op een kerkenorde geleek. De classes en synoden deden haar best om orde in dezen chaos te scheppen, maar deden dit vaak op paternale (vaderlijke) wijze. Met maar één groote wet voor oogen, namelijk wat haar voorkwam het meest tot welzijn der kerk te strekken. Maar voor het overige werd niet al te zeer naar ieders rechten of plichten gevraagd. 1)
Dan had men reeds van begin af aan de overheids bemoeiing in de zaken van het kerkelijk leven. Kerk en Staat waren nauw verbonden. En zeide de eigen Belijdenis der Geref. kerken niet, dat het het ambt der overheid was “om de zuivere leer te beschermen en de ketterijen uit te roeien”? Overheidsbemoeiing in kerkelijke zaken, waardoor de zaken allerminst een kerkelijk verloop hadden vindt men dan ook in de Acta der provinciale synode herhaaldelijk aangewezen. 2)
1) De synoden verplaatsen leeraren van de eene gemeente
naar de andere, of verbieden om een beroep aan te nemen, of
zenden een leeraar ook zonder beroep der gemeente naar een
gemeente. Reitsma en Van Veen, Acta der Prov. en Part. Synoden I
p. 33, 35, 36, 38, 41, 49, 76, 77, 78, 81, 97 enz.
2) B.v. in het bekende geval van Caspar Coolhaas, predikant te
Leiden, wordt Coolhaas door de synode “uit de kerke Christi
“geëxcommuniceerd” en deze excommunicatie wordt in de gemeente
van Haarlem afgelezen of voltrokken, maar jegens den kerkeraad
van Leiden, die hem niet wil of durft afzetten (de Leidsche
overheid hield Coolhaas de hand boven het hoofd) doet men
niets. (Reitsma en Van Veen a.w. I p. 113).
Dat een synode over het hoofd van een kerkeraad heen een
predikant excommuniceert, iets waaruit men heeft zoeken af te
leiden dat een meerdere vergadering een mindere in geval van
onwil of corruptie ter zijde mag schuiven, bewijst voor ons geval
niets. Die excommunicatie van Coolhaas had alleen effect voor
zoover het kerkverband aanging. De eigenlijke formeele
excommunicatie kon niet plaats hebben. Coolhaas bleef lid en
predikant van de “kerke Christi te Leyden”. Zooals ook Voetius
zegt dat de synodale excommunicatie is ➝
|34|
Deze overheidsbemoeiing nam toe. Een commissie van de Staten komt in de Noord-Hollandsche synodale vergadering van 1592 en deelt den broederen mede dat zij de synodale vergaderingen zullen bijwonen “om goed regard te nemen dat op deze vergadering geen politieke zaken zullen worden verhandeld noch eenige kerkelijke zaken den staat der kerken in het gemeen aangaande of waaruit eenige onrust of oneenigheid in het gemeen zou mogen rijzen”. 1)
De Commissie uit de Staten zal van alles rapport doen aan de Staten. 2)
Dat wil zeggen, dat het uit is met de vrije behandeling der zaken door de kerken. 3)
En zoo is dit door gegaan. Vooral in den tijd der Remonstranten. De strijd tegen hen was, wat haar karakter betreft, evenzeer een politieke strijd als een kerkelijke. De kerken mochten uitmaken welke de zuivere leer was, maar de overheid ging dan naar art. 36 en de opvatting die zij van haar plicht om de eenigheid en rust te bewaren had op hare wijze te werk. Met of zonder de kerk. De overheid riep de Dordtsche synode saam, zat er bij, betaalde, en zorgde voor de uitvoering der besluiten, voor de eenheid der kerk en de verdrijving der Remonstranten.
Men moet dus uiterst voorzichtig zijn om iets te willen bewijzen
➝ in zoo’n geval “niet formeel” “maar een daarvoor in de
plaats komende handeling.” Pol. Ecc. I 226.
Verder gelde als illustratie voor overheidsbemoeiing met
kerkelijke zaken het volgende: De overheid verbiedt predikanten
naar de synode te gaan (R. en v. V., a.w. I p. 97), oefent
censuur uit over predikanten en zegt wie niet zullen dienen (R.
en v. V., a.w. I p. 99), verbiedt predikanten een beroep aan te
nemen naar een andere provincie in Nederland (R. en v. V., a.w. I
p. 73), de overheid maakt een kerkenorde (R. en v. V., a.w. I p.
112), de overheid, stelt predikanten aan zonder bewilliging der
gemeente (R. en v. V., a.w. I p. 152), of zet ze af (R. en v. V.,
a.w. I p. 157, 185), verbiedt synode te houden zonder toestemming
van de overheid (R. en v. V., a.w. I p. 161), enz. Let er op dat
mijne aanhalingen maar uit één deel van Reitsma en van Veen’s
werk zijn. En alle dicht bij elkander. Wat zoudt ge een collectie
krijgen als ge door het geheel van dat werk heengingt!
1) R. en v. V., a.w. I p. 163. Zie ook I p. 185, 191.
2) R. en v. V., a.w. I p. 163.
3) Dat bleek al spoedig uit het geval van Comelius Wicherts,
predikant te Hoorn, die in de leer dwaalde. En weigerde voor een
synode te verschijnen. De Staten van Holland verbieden de synode
in zijn zaak actie te nemen (R. en v. V., a.w. I p. 198) zeggende
dat zij zelve een onderzoek zullen instellen en handelen zooals
het hun goeddunkt. (l.l.) En evenzoo verbieden ze de synode actie
te nemen in zake den predikant van Medemblik, Taco Sybrants (R.
en v. V., l.l.) die ook in de leer afweek en in Medemblik
beroepen was door de overheid tegen den wil van den kerke-raad!
De synoden protesteerden wel, maar lieten de zaken aan de
overheid over. (R. en v. V., a.w. I p. 202, 203).
|35|
met de geschiedenis der oude kerken en inzonderheid met de geschiedenis uit de dagen der Remonstranten. Men is niet klaar met te zeggen: Onze vaderen deden ook zoo tegen de Remonstranten. Dat is een terugkeeren tot het oude, nu pas herziene, artikel 36 der Ned. Geloofsbelijdenis. En tot gansch andere kerkelijke verhoudingen. Inzooverre als deze handelingen overeenkomen met de kerkrechtelijke beginselen door de kerken in algemeene synoden uitgesproken hebben hare handelingen bewijskracht. Anders niet. De leer gaat ook hier voorop. De praktijk was daar soms ver van af.
Men haalt gewoonlijk drie gevallen aan om te “bewijzen” dat meerdere vergaderingen kerkeraden kunnen afzetten.
Het eerste geval betreft de moeilijkheden in de kerk van Haarlem. De behandeling der zaak vindt men in de Acta der Prov. Synode van Noord Holland gehouden te Enkhuizen in 1618. 1)
Men beroept zich dan op de woorden der Acta waar staat, “dat is goed gevonden dat door het beleid van eenigen, uit deze vergadering daartoe te deputeeren, den ouden kerkeraad en de diakenen voor hun getrouwen dienst zullen bedankt en de nieuwe ontslagen worden.”
Let er in de eerste plaats op, dat hier staat “zullen” bedankt worden. Niet dus dat de synode bedankt of ontslaat. Het besluit laat nog de daad van afzetting door wie en hoe en waar in het midden. En daar is een heel Geref. weg waarin kerkeraden afgezet worden. Namelijk door de gemeente. Als we boven reeds zagen en straks nog verder zullen zien. Dus ook al zou men hier van een “afzetting” willen spreken, dan zegt dit nog niet dat de afzetting hier door de meerdere vergadering geschied is. Deze meerdere vergadering spreekt alleen uit, dat ze “zullen worden afgezet”. De daad van afzetting komt later.
Maar is hier van een “afzetting” sprake?
Dat hier van geen eigenlijke afzetting sprake is merkt ge reeds duidelijk daaruit dat geen namen van ouderlingen of diakenen, van af te zetten broeders, genoemd worden. Een afzetting is een tuchtzaak. En wij Gereformeerden kennen geen tucht “en masse”. Wij kennen alleen tucht over ieder afzonderlijk.
Dus die namen hadden dan vermeld moeten zijn.
1) Reitsma en van Veen, a.w. II p. 5 en verv.
|36|
Wat is hier dan? Laat ons daartoe nader op het geval ingaan.
Er was een hoog koppende twist in de gemeente van Haarlem. Er was een “oude” en een “nieuwe” kerkeraad. Dus twee kerkeraden in een gemeente. Ieder kerkeraad over een deel der gemeente. Beide partijen wenden zich met haar klachten tot de synode, “partijen ook wederom voor deze synodale vergadering verschenen zijnde”. 1) En nu, nadat de synode beide partijen herhaaldelijk gehoord heeft, gaat de synode een middel bedenken dat de vrede in Haarlem zal herstellen en de partijen verzoenen zal en komt tot de conclusie dat het het beste is dat de oude kerkeraad bedankt en de nieuwe ontslagen worden zal. Buiten de partijen en buiten de gemeente om? Ganschelijk niet.
In den aanvang der genoemde Acta lezen we over deze zaak: “Alzoo in de kerk van Haarlem nu eenen geruimen tijd was in zwang geweest zekere groote zwarigheid, zoo hebben Ds. Souterus en zijne assistenten, afgezonden van de oude ouderlingen, diakenen en het meeste deel der lidmaten aldaar als aanleggers, schriftelijk vertoond de beginselen en den voortgang van de tegenwoordige zwarigheden in de kerk voornoemd.” Ze verzoeken dan ontslag van drie predikanten en “de degradatie van den nieuwen kerkeraad als onwettig ingekomen en herstelling van alles op den ouden voet”. Ook waren daar de drie predikanten wier ontslag men begeerde “met hunne geassocieerden, afgezonden van den tegenwoordigen kerkeraad en diaken als verweerders”. 2)
En dat het verstaan moet worden als wij zeiden blijkt ook verder uit de Acta zelve. We lezen toch in de Acta over deze zaak verder dat nadat de synode de zaak van allen kant onderzocht had dat de beschuldigingen van valschheid in de leer, ongegrond waren, zoodat de synode geen tucht wilde toepassen, besloot zij den weg “tot accommodatie” 3) of inschikkelijkheid te volgen ten einde den vrede
1) Reitsma en van Veen, a.w. II p. 11, 12.
2) Reitsma en van Veen, a.w. II, p. 5.
3) “Derhalve aantredende tot de conclusie, aan wederzijden bij de
partijen in hunne schriftelijke en mondelinge deductie genomen,
en diensvolgens tot de middelen om de beroerde kerk van Haarlem
wederom in rust en eenigheid te herstellen, gepraesupponeerd, dat
alle de ingebrachte beschuldigingen van weerszijden ten eenen
male buiten de leer omgaan, en noch de een noch de ander van
eenige valschheid in de leer beschuldigd is, zoo is tot
redressement van de tegenwoordige zwarigheden door de synode als
het beste expediënt ingezien (om) in te gaan den weg van
accomodatie, behoudens waarheid en goede orde,” enz. (Reitsma en
van Veen., p. 10).
|37|
te herstellen. Toen zijn twee predikant en met een (ouderling afgevaardigd am den ouden kerkeraad “met goede redenen alsnog tot de voorgeslagen accomodatie te induceeren”. De broeders komen terug en rapporteeren, dat zij “die van den ouden kerkeraad tot de accomodatie niet hebben kunnen bewegen, dewijl zij verklaarden daartoe gansch geen apparentie in de gemeente te zien.” De reden is dan dat de gemeente van twee der drie predikanten in den twist betrokken niet meer weten wilde. Toen “inzonderheid lettende dat die van den ouden kerkeraad zich evenwel naar het oordeel der vergadering gedroegen” zijn eenige personen door de synode naar Haarlem gedeputeerd “om de voorslagen acecomodatie zoo veel als doenlijk was in loco te prepareeren, en tot dien einde met den edelen magistraat en de kerk aldaar (vette letter van mij, v. L.) ook zoo het de gelegenheid zou medebrengen met zijne prinselijke Excellentie vanwege het synodus te spreken”. De deputaten gaan naar Haarlem en rapporteeren, dat ze met den prins een bevredigend onderhoud over de dingen gehad hebben, hij nam genoegen in hetgeen de synode tot nog toe in de zaak gedaan had, ook met de burgemeesters, die ook de synode in haar arbeid prezen, en ook met de gemeente. “En ten laatste hadden ze ook met de kerk (gesproken) zeggende eerst hoe zij gehandeld hadden met den ouden kerkeraad en die met hen waren, die nadat ze In het lange en breede hetgeen in deze vergadering (de synode) in de zaak van Haarlem gepasseerd was en tot wat einde de tegenwoordige deputatie diende, gehoord hadden en daarop, communicatie gehouden hadden, zeiden enz.” Dit antwoord was dan dat de predikanten in den twist betrokken niet meer in de gemeente met stichting zouden kunnen dienen. De nieuwe kerkeraad en de beschuldigde predikanten verzochten daarna ook gehoord te worden. Die heel wat in te brengen hadden. Doch beide partijen verklaarden de zaak aan het oordeel der synode te willen overgeven. 1)
En aan het einde der Acta lezen we, nadat de zaak met de predikanten afgehandeld is, en deze de synode bedankt hebben voor de moeite in hun zaak genomen, dat de deputaten naar Haarlem zullen gaan, waarbij ook nog twee uit de classe benoemd worden, in zake het “instellen van den kerkeraad”, “blijvende zoo na bij den ouden voet als doenlijk”, (vette letter van mij, v. L.)
Wat is dus het summier van de zaak? Dit, dat we hier niet te
1) Reitsma en van Veen, a.w. II p. 11, 12.
|38|
doen hebben met het tuchtmiddel van afzetting van een kerkeraad. Want dit zou zulk een afzetting toch zeker zijn. En wel het ergste tuchtmiddel. Maar dat we hier te doen hebben met een synodale poging tot verzoening in een uiteengeslagen gemeente. Waarbij door wederzijdsch ingeven en goedvinden de eene kerkeraad bedankt en de andere ontslagen wordt en een nieuwe kerkeraad verkozen wordt. Met goedvinden van beide partijen. Zelfs van de twee kerkeraden. De daad zelve van dat “bedanken” of “ontslaan” is, als we boven gezien hebben, door de gemeente geschied. Die ook den nieuwen kerkeraad koos. Al werd de nominatie gemaakt, of goedgekeurd, door de deputaten.
Of dat “bedanken” en dat “ontslaan” formeel door de gemeente uitgesproken is of niet, doet er ook niet toe, door het aannemen van den synodalen voorslag en het verkiezen van den nieuwen kerkeraad heeft zij dat zakelijk gedaan.
Wat we dus hier hebben is geen zaak van tucht, maar wat we hebben is, als de synode het zelve noemt, een daad van accomodatie, een daad om door inschikken de verzoening in een uiteengeslagen gemeente te herstellen. De synode, wel verre van als van hooger hand deze dingen op te leggen, zoekt de gemeente en den kerkeraad, ja, den magistraat en den prins, er toe te bewegen, om dat verzoeningsmiddel te aanvaarden. Een verzoeningsmiddel waarbij nadat de onruststokende predikanten of verzoend of terzij geschoven waren, de dingen in het stellen der nominatie per slot van rekening “zooveel mogelijk bij het oude zouden blijven”, zegt de synode.
Hoe ge dat taaiste ook verstaan moogt, het is toch, bij het geheel vergeleken, niet de taal van een kerkelijk vonnis. Wel van een getroffen verzoening.
Alles wat we hier hebben is: een gemeente vraagt hulp, de synode geeft ze, en de gemeente werkt ze uit.
Geen ingrijpen van buiten op eigen initiatief.
Geen afzetten van een kerkeraad door een meerdere vergadering.
Het tweede geval waarop men zich gemeenlijk beroept en waarin dan een kerkeraad door een meerdere vergadering zou afgezet zijn is van soortgelijken aard. Namelijk, een verzoeningsmaatregel in een uit elkaar geslagen gemeente. Dit is het geval van Hoorn.
Hoe zaten de zaken in Hoorn?
Twee predikanten, die later bleken Remonstranten te wezen,
|39|
kwamen op de synode van Enkhuizen in 1618 klagen dat ze ten onrechte door de classe waren geschorst. De synode kon zelve de zaak niet meer behandelen, maar benoemde een commissie van onderscheiden personen, die daar Hoorn zou gaan “met volmacht en commissie alsof deze synode, gelijk ze nu vergaderd is, daar tegenwoordig ware, en dat het diensvolgens bij deze vergadering (de prov. synode, v. L.) van waarde zal gehouden worden hetgeen door haar commissie in dezen zal gedaan worden.” Terwijl nog de commissie inzonderheid op het hart gedrukt wordt “in hun ganschen handel het oog geslagen te houden op de rust en den vrede der kerk van Hoorn”. Alles wat daartoe strekken kon, zullen ze trachten te doen. Een commissie dus met een wijde opdracht. De synode verontschuldigt er zich over dat ze het zelve niet doet maar een commissie met zulk een opdracht benoemt, daar ze wegens de a.s. nationale synode haar handelingen moet bekorten.
De comm. gaat naar Hoorn.
Het rapport der Commissie is in de Acta uitgegeven door Reitsma en van Veen. 1) Wat blijkt ? Dat de commissie heel wat in de gemeente te Hoorn vindt. De gemeente ligt in twee deelen. Het eene deel, blijkbaar het Geref. deel, vergadert onder den ouden kerkeraad “in de Ramen”, het andere deel, onder een door de overheid op het kussen geholpen nieuwen kerkeraad, blijkbaar een Remonstrantsche, in de groote kerk. Na heel wat onderzoek schorst de commissie de Remonstrantsche predikanten. En dan komt het. Aangaande de kerkeraden.
“Doch aangezien de volle bevrediging dezer kerk niet kan getroffen worden tenzij dat over de kerkeraden orde wordt gesteld, acht de vergadering hoog noodig, dat de kerkeraad die in de Ramen vergadert, op haar eigen verzoek van haren getrouwen dienst worden bedankt, en die van de publieke kerk van hun bediening ontslagen worden; en dat uit het gansche corpus der gemeente een nieuwe kerkeraad door autoriteit dezer vergadering, met Ds. Ripparto geassisteerd, gesteld worde. En zijn overzulks eenstemmig de navolgende personen genomineerd tot ouderlingen (volgen de namen) en diakenen (volgen de namen); doch met conditie dat de kerkeraad die in de Ramen vergadert in actueelen dienst blijve tot den tijd en wijle dat de voornoemde personen naar behoorlijke voorstelling in hunne
1) Reitsma en van Veen, a.w. II p. 53 env.
|40|
diensten zullen bevestigd zijn.” Dan volgt het binnen roepen van de geschorste Rem. predikanten en wordt hun het besluit der comm. aangezegd. Dan gaat het rapport der Comm. voort: “De kerkeraad der publieke kerk (dus de Rem. kerkeraad, v. L.) bijeen vergaderd zijnde is tot twee malen geciteerd doch heeft geweigerd te verschijnen, weshalve de vergadering heeft goed gevonden hetgeen over hem besloten was aan de 3 kerkedienaren aan te zeggen. De kerkeraad die in de Ramen vergadert (de Geref. kerkeraad, v. L.) verschenen zijnde heeft na gedane kennis van zaken genomen te hebben, de vergadering voor hare moeite en arbeid bedankt, die ze tot den dienst dezer gemeente aangewend hadden en heeft zich in alles aan het goedvinden der vergadering onderworpen. De boven vermelde personen, genomineerd om in de toekomst het ambt van ouderlingen en diakenen te bedienen, door de vergadering geroepen zijnde, is hun voorgesteld hetgeen over hen was goedgevonden en deze hebben na eenige voorgewende zwarigheden eindelijk het besluit der vergadering aangenomen. Na hetwelk de naam Gods is aangeroepen en de vergadering met onderling bedanken vriendelijk gescheiden is”.
Ook hier blijkt dus de zaak ongeveer hetzelfde te zijn als in Haarlem. Twee kerkeraden, een Geref. en een andere door de overheid op het kussen geholpen. De gemeente in tweeën. De synodale commissie die in opdracht heeft voor alles het oog te hebben op den vrede in de gemeente, komt tot de conclusie dat het het beste is dat de eigenlijke kerkeraad op zijn verzoek voor zijn getrouwen dienst zal “bedankt” worden en de andere zal “ontslagen” worden. De eigenlijke kerkeraad bewilligt daarin, neemt ook de rest van het voorstel der comm. over, bedankt de commissie voor haar moeite en de vergadering gaat vriendelijk uiteen.
Is dat nu een afzetting? Immers neen. Goed, zegt ge, maar die andere kerkeraad, die Remonstrantsche, wordt toch “ontslagen”. Ten eerste merken we hierbij op dat al wordt die Remonstrantsche kerkeraad ontslagen en al heeft hij er blijkbaar niet veel zin in, kwaad als de heeren zijn dat hun predikanten geschorst zijn, nolens volens berusten ze er in. Ze protesteeren niet. Ze beroepen zich niet op de nationale synode, die aan den gang was, en waar ze zich heen hadden kunnen wenden. Ten andere, dat een commissie dien kerkeraad zoekt te bewegen dien weg der verzoening op te gaan. Ze zoekt dien kerkeraad te spreken ook al is het dat de heeren niet willen komen. Ten derde, ook hier is van geen eigenlijke afzetting
|41|
sprake. Want zulk een afzetting is een tuchtmiddel, dat met redenen omkleed moest zijn. En waarin de namen der af te zetten ouderlingen en diakenen genoemd hadden moeten zijn. En let er op dat dit laatste niet geschiedt. Ten vierde. Dan was ook het vrijwillig op eigen verzoek bedanken van den ouden kerkeraad evengoed een afzetting. Nu, welke kerkeraad wordt op eigen verzoek afgezet? Ook hier is het een verzoeningsvoorslag. Als in Haarlem. Het is trouwens de zelfde synode die het doet. Hier door hare deputaten. Die het voorbeeld van Haarlem hier copieeren. Ten vijfde. Dat verzoenings-voorstel wordt ingeleid met de woorden dat de deputaten het “hoog noodig” achten dat de eene kerkeraad “bedankt” en de andere “ontslagen” wordt. Dat zijn niet de woorden van een afzettingsbesluit. Als de Synode van Assen niet anders besloten had dan dat ze het hoog noodig vond dat de kerkeraad van Amsterdam-Zuid, die weigerde Dr. Geelkerken te schorsen, ontslagen zou worden, zou daar weinig tegen te zeggen zijn geweest. Maar daar was de daad van ontslag nog niet mee geschied. Als Voetius verklaart in een boven aangehaald artikel.
Dat de verkiezing niet door de gemeente heeft plaats gehad, maar alleen een voorstelling van de genomineerden door de Comm. en Ds. Ripparto gemaakt, maakt geen verschil. De gemeente nam, door geen bezwaar in te brengen, die nominatie over en verkoos ze stilzwijgend met algemeene stemmen. Strikt genomen is dus die scheurkerkeraad door de gemeente, of zoo ge wilt, door de gemeente en den getrouwen kerkeraad afgezet, zoo het al een afzetting zou geweest zijn. Want die oude kerkeraad bleef in het ambt tot de nieuwe bevestigd werd. Hij en de gemeente deden de daad.
Doch ook hier is gansch iets anders. Een verzoeningsvoorslag der synode in een onder twee kerkeraden uiteengeslagen gemeente. Beide kerkeraden zullen zich terugtrekken. De een deed het met meer plezier dan de andere. Maar ook waar de andere nolens volens ontslagen werd, daar geschiedde dit door den anderen kerkeraad en de gemeente.
Nu komen we tot het derde en voornaamste geval. Een geval waarin metterdaad de woorden “afzetting van kerkeraden” voorkomen. En nog wel afzetting van kerkeraden door classes, dat zijn meerdere vergaderingen. En wie zich door den schijn laat leiden,
|42|
die zal hier metterdaad veel van maken. En toch steunt ook dit beroep maar op schijn. Wie goed leest, die zal zien hoe hier heel wat anders geleerd wordt. Hoe de afzetting door meerdere vergaderingen juist ontkend wordt.
Het geval hier bedoeld — of eigenlijk is het een reeks van gevallen — is wat plaatsgreep dadelijk na de Dordtsche synode. In de synode van Zuid-Holland welke vergaderde kort na de evengenoemde nationale synode. En wel om de besluiten dier synode nader uit te werken of toe te passen. Deze particuliere synode vergaderde in 1619 in Leiden. 1)
In de Acta vinden we allereerst de uitdrukking “de kerkeraden van Vlaardingen en Maasland die nu afgezet zijn”. Maar er wordt niet melding van gemaakt door wie ze afgezet zijn, hetzij door de gemeente of door classe, of door overheid, of door een getrouwen kerkeraad. Noch ook hoe ze afgezet zijn. Dit kan dus niet als bewijs voor iets dienen. Alleen voor het feit dat kerkeraden afgezet kunnen worden. Hetgeen door niemand ontkend wordt. De vraag is maar door wie.
Dan lezen we in art. 35 der Acta verder, dat “Is medebesloten dat de kerkeraad der Remonstranten binnen Rotterdam afgezet zal worden, en dat dit mede aldaar in de kerk zal afgelezen worden.” Nu, let er weer op dat er staal “ZAL afgezet worden”. Dat laat, als we reeds een paar malen gezien hebben, de daad van afzetting, het hoe, door wie, wanneer, waar in het midden. Dit besluit doet de daad van afzetting nog niet.
Doch het ligt voor de hand dat de daad door de gemeente is geschied. Want er bestond in Rotterdam een doleerende gemeente met een kerkeraad. Deze trad nu op als de wettige kerkeraad en schoof den Remonstrantschen kerkeraad ter zijde.
En zoo staat het nu ook met het eigenlijke stuk, dat nu komt. In art. 118 wordt besloten: “Is goedgevonden een formulier te maken van afzetting der Remonstrantschgezinde kerkeraden en hetzelve in de kerken daar zoodanige zijn af te lezen.” 2) Dit formulier is in de bijlagen achter de Acta bewaard. We deelen het in zijn geheel mede opdat een ieder kan zien en kan oordeelen.
“Copie van het formulier van de afzetting der Remonstrantsche kerkeraden om in de kerke (daar zoodanige zijn) afgelezen te worden:
1) Reitsma en van Veen, a.w. II, p. 325 en verv.
2) Reitsma en van Veen, a.w. II, p. 403.
|43|
Alzoo N. Dienaar des Goddelijken Woords te N. volgens de resolutie der nationale synode laatst gehouden in Dordrecht, en de approbatie der Hoog Mogende Heeren Staten Generaal daarop gevolgd, door het oordeel der synode van Zuid-Holland, vergaderd binnen Leyden, van zijnen dienst is verlaten, zoo is het dat dezelfde synode van Zuid-Holland tot rust en eenigheid der kerken dienstig en noodig heeft bevonden, dat de ouderlingen en diakenen die met voorzeide verlaten kerkedienaren tot nog toe in de kerkregeering gediend hebben, mede van hunne tegenwoordige diensten zullen worden verlaten, gelijk ze ook van dezelve verlaten en ontslagen worden mits dezen. En wordt de classe van N. vermaand en belast zorg te dragen dat in dezelve gemeente met den allereersten andere ouderlingen en diakenen, staande in het eendrachtelijk gevoelen, in de voorzeide nationale synode verklaard, volgens de orde der kerken wederom verkoren en gesteld worden, waarom voor wettige ouderlingen en diakenen der Gereformeerde kerken hier ter plaatse voortaan alleen gehouden zullen worden de tegenwoordige ouderlingen, die in de openbare kerken hun ambt bedienen nevens de Dienaren des Goddelijken Woords, die zich met het gevoelen der Geref. Kerken, in de voorzeide nationale synode verklaard, conformeeren. Onder stond: Balthasar Lydus”. 1)
Dit stuk schijnt heel wat meer te zeggen dan de vroeger aangehaalde. Hier staat toch niet alleen: Ze zullen afgezet, of ontslagen worden, maar er staat ook “gelijk ze (de Rem. kerkeraden) van dezelve (hun diensten) verlaten en ontslagen worden mits dezen”. Ah, dat is de taal waarbij een synode iets doet. Dat is de taal die we moeten hebben, zullen we iets, ook maar iets, bewijzen in de lijn van de synode van Assen. Dat is de taal tot nog toe niet geboord. Tot nog toe hoorden we niet dat een synode besloot dat ze “mits dezen” afgezet zijn. Dat zegt bij vernieuwing dat de vorige gevallen geen afzettingen waren door de meerdere vergaderingen gedaan.
Maar hier staat dan toch dit “mits dezen”. Maar let nu goed op WAAR het staat. Het staat in het stuk dat in de gemeente zal worden afgelezen. Dat “mits dezen” zegt dus niet dat de synode het doet, maar dat de kerken, de gemeenten, het doen. Namelijk als dat stuk in haar midden zal worden voorgelezen. Dan en daar komt dat “mits dezen” tot zijn kracht. In die vergadering der
1) Reitsma en van Veen, a.w. II, p. 406.
|44|
gemeente. De synode heeft het alleen maar opgesteld om in zulke gemeentevergaderingen te gebruiken. Zij helpt de kerken.
Ja, merkt er wel op dat het formulier uitdrukkelijk onderscheid maakt tusschen de macht van de meerdere vergaderingen en die van de plaatselijke kerken. De synode zegt: Ze zullen van hun diensten verlaten worden; en bij het aflezen in de kerk heet het: “Gelijk ze ook van dezelve ontslagen worden mits dezen”. Dus het is duidelijk dat de synode de daad van afzetting gedaan wil hebben door de plaatselijke kerken.
Let ook nog op dit. Dat de predikanten, als hebbende een ambt dat verder gaat dan de plaatselijke kerk en heel het kerkverband aangaat, wel door de synode van Zuid-Holland ontzet worden, maar dat dit niet gezegd wordt van de ouderlingen en diakenen. Die wonden eerst afgezet “mits dezen”, d.i. als het formulier in de kerken zal worden voorgelezen. Dat is dus door de kerken zelve. Al is het maar een zwijgende actie, zij, de gemeenten, doen het toch. En verder. De uitdrukking: “Waarom voor wettige ouderlingen en diakenen der Geref. kerke hier ter plaatse voortaan alleen zullen gehouden worden de tegenwoordige ouderlingen die enz.” wijst er op dat er twee kerkeraden waren. Dit besluit der part. synode zegt dan — in zulke gevallen — dat het kerkverband de Remonstrantsche kerkeraden niet meer erkennen zal, maar alleen de Geref, d.i. die zich conformeeren met het gevoelen der Geref. als verklaard in Dordrecht. De gemeente aanvaardt dit stilzwijgend en schuift de Remonstrantsche kerkeraden ter zijde om alleen de Gereformeerde kerkeraden te erkennen. Met de aanvaarding van dit formulier zegt ze de connectie met de Rem. kerkeraden op en erkent alleen den Gereformeerden.
En dat dit zoo is, blijkt uit het besluit der synode waar tot opstellen van dit formulier besloten werd. Daar wordt besloten een formulier te maken tot afzetting der Remonstrantsche kerkeraden en dat in de kerk daar zoodanige zijn af te lezen “alsoo het gansch niet en dient tot rust der kerken en landen, dat nu na het gestreken oordeel over de vijf artikelen door de nationale synode twee contrarie kerkeraden in een plaats onder de Gereformeerde kerken zouden getolereerd worden.” 1)
Daar is nog iets in dit besluit dat de synode van Assen schijnt
1) Reitsma en van Veen, a.w. III, p. 403.
|45|
gelijk te geven. Daar staat: “En dewijl in sommige plaatsen nog geen Geref. kerkeraden zijn, doordien de Remonstranten nog zijn in volle possessie der kerken, is goedgevonden dat de classen met ten allereerste dezelve casseeren zullen.” 1) In andere handschriften staat “hierin met den allereersten zullen voorzien en dezelve met den eersten casseeren zullen”. Casseeren beteekent, vernietigen, verbreken, afzetten.
Het schijnt alsof aan de classes hiermede volmacht gegeven wordt om de Remonstrantsche kerkeraden daar waar geen Geref. kerkeraden waren af te zetten. Maar — en ziedaar weer wat deze gedachte omver werpt — er staat achter dezen volzin: “De acte hiervan (van dat casseeren, v. L.) is in appendice geannexeert.” 2) Dit verwijst naar het formulier achter de Acta dat men gebruiken zal. Dus zij moeten ze afzetten naar het formulier. En dit zegt: door voorlezing in de gemeente. Dus: door de gemeente.
Dat wij het formulier recht verklaren met de bovengegeven verklaring zegt een man die het mede gemaakt heeft. En dus wel de portée van dit besluit kennen kan. Zegt Voetius. Die ook op deze synode tegenwoordig was. Hoor wat Voetius over dit en dergelijke gevallen zegt. Want hij kan op geen ander het oog hebben. Er zijn na dien tijd, gedurende Voetius’ leven, geen gevallen van dezen aard meer voorgekomen. Voetius zegt dat ook bij ingetreden bederf in een kerk “aan de plaatselijke kerk haar recht en de uitoefening der kerkelijke macht moet verblijven”. 3) Voetius legt dan verder uit, zooals Rutgers meedeelt, dat als er nog een gezond deel in de kerk over is, door dat gezonde gedeelte de eigenlijke tuchtoefening in zulk een kerk geschiedt, en de synode alleen leiding geeft. En als de kerk geheel bedorven is — en dat geldt de gevallen waar alles Remonstrantsch was en de classes verzocht werden op te treden — dan is zulk een tuchtoefening “niet formeel”, maar wordt als zulk een kerk niet hooren wil, “de vrede en de broederschap en de synodale correspondentie opgezegd”. Dus het kerkverband verbroken. En dan komt de vraag bij Voetius die we reeds ten deele aangehaald hebben: “Of de bestuursmacht in geval van nood en niet te reformeeren bederf aan den kerkeraad ontnomen en op een ander overgebracht kan worden?” Daarop antwoord Voetius: Dat kan, maar
1) Reitsma en van Veen, a.w. II, p. 403, 404.
2) Reitsma en van Veen, a.w. II, p. 404.
3) P.E. I p. 225. Zie Rutgers a.w. p. 32.
|46|
“alleen de gemeente heeft de bevoegdheid om in zoodanig geval de bestuursmacht aan de dienaars en ouderlingen voor goed of tijdelijk te ontzeggen.” En Voetius voegt er bij, om toch alle misverstand uit te sluiten: De reden is deze: Bij degenen die op kerkelijk gebied wettiglijk iets verleent, gelijk door het toekennen van de macht aan dezen of genen persoon geschiedt, bij denzelven berust ook — de wettige bevoegdheid om datzelfde te ontnemen als daartoe de noodzakelijkheid bestaat”. De gemeente — zoo gaat hij voort — is het die de macht aan de dienaren en ouderlingen verleent door hun wettige verkiezing. Zij mag dus alleen ook weer ontnemen. “Indien mogelijk — zoo vervolgt Voetius — gebruikt zulke kerk daarbij de hulp der synodaal met haar verbonden kerken, en alzoo kan de bestuursmacht die aan de gewone en eigen dienaren is ontnomen, of althans de uitoefening die hun tijdelijk ontzegd is, ten minste hij deze noodzakelijke handeling overgebracht worden op de ouderlingen van een of meer kerken derzelfde synodale correspondentie, wier plaatsvervangende hulp dan slechts zoolang gebruikt wordt, totdat de orde gevestigd en de eigen kerkeraad hersteld is.” Dus Voetius leert dat in zulke gevallen, zelfs van geheel bederf, waar alles Remonstrantsch was, de Kerk, de gemeente, het altijd is die de hulp der synode gebruikt om den Remonstrantschen kerkeraad af te zetten en een Gereformeerden in te stellen.
De gemeente deed de formeele daad van afzetting, zegt Voetius, en zij had er alleen het recht toe, zoo voegt hij er bij.
Hiermede houden de gevallen, welke op afzetting van kerkeraden schijnen te gelijken in de geschiedenis der oude Geref. kerken, op.
Geen geval komt meer voor. Hoewel het toch in de twee eeuwen op deze genoemde gevallen volgende lang niet altijd overal rust en de was. Onze conclusie is, dat de genoemde gevallen geen bewijs leveren. Het zijn òf, op zijn meest genomen, twijfelachtige gevallen, òf gevallen waarin niet de meerdere vergadering maar de gemeente de formeele daad van afzetting deed.
En tegenover deze zeer twijfelachtige gevallen staan andere gevallen waarin de meerdere vergaderingen anders handelden. Of niets deden, als in de gevallen van Leiden, Hoorn en Medemblik; òf zich vergenoegden met een klacht en protest tegen een onwilligen
|47|
kerkeraad als het geval met Vlissingen, 1) of het verband verbraken als in het geval van Zwolle. 2)
Zoudt ge op de geschiedenis af willen gaan, dan zoudt ge evengoed deze laatste gevallen als voorbeelden kunnen nemen als de andere gevallen, op zijn best op zeer twijfelachtige wijze sprekende over de afzetting van kerkeraden door meerdere vergaderingen.
En zegt ge: Ja, maar in die laatste gevallen waarin men geen kerkeraad afzette, beschermde de overheid de kerkeraden. Mijn antwoord is: in de gevallen welke schijn van afzetting van kerkeraden — en o.i. niet meer dan schijn — door meerdere vergaderingen vertoonen, was het eveneens de overheid die medehandelde, daar de overheid geen twee kerkeraden op een plaats duldde.
Ge moogt het wenden of keeren zoo ge wilt, maar de geschiedenis laat u voor zoover zuiver kerkelijke handelingen aangaat tamelijk in het donker. En zooals het staat houden wij vol, en met beslistheid vol, dat het getuigenis der geschiedenis meer tegen dan voor zulk een methode is, als te Assen gevolgd werd.
Het getuigenis is in het algemeen precies als we konden verwachten : Men zoekt de gemeente zelve tot actie te brengen, en helpt de gemeente in afzetten van een onwilligen kerkeraad, en in het verkrijgen van een nieuwen. Maar daar is niet één voorbeeld waarin ge in de besluiten der meerdere vergaderingen leest: “De synode zet mits dezen af den kerkeraad daar of daar .... Of de ouderlingen en diakenen daar en daar. Die en Die ....”. Met naam en toenaam vermeld. Niet één voorbeeld daarvan.
1) Zie Reitsma en van Veen, a.w. p. 93, 94, 95.
2) Zie de vermelding daarvan o.a. bij Jansen: “Korte Verklaring
der Kerkenorde”, p. 146.