|23|

4 Predikant en mobiliteit

 

4.1 Predikant en de betekenis van mobiliteit

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het gesprek tussen predikant, kerkenraad en voorzitter van de classis. Daarbij is het onderwerp van dit gesprek de vraag hoe predikant en gemeente het evangelie van Christus dienen vanuit een gemeenschappelijke roeping. Met de introductie van de figuur van de voorzitter van de regionale classis wordt hierop ingezet. In de kerk van de toekomst gaat het om de dienst aan het evangelie. Al het andere is hierop gericht. Hoewel in dit hoofdstuk vooral nader wordt ingegaan op mobiliteit, moet dat niet de suggestie wekken als zou dit het speerpunt zijn van de genoemde gesprekken.

Wel hoort mobiliteit bij de kerk en bij de inzet van predikanten. Het is dus geen doel op zich. Het is ook niet een antwoord op een probleem en suggereert evenmin dat predikanten problematisch zijn. Het krijgt een extra lading in de veelal postchristelijke en missionaire situatie waarin de kerk verkeert. Dat is een tijd waarin wij meer dan voorheen beseffen dat de kerk ‘onderweg’ is en geen onderdeel is van welk gevestigd bestand dan ook. Dat maakt dat mobiliteit van predikanten, die er altijd is geweest, een aangelegen thema is. Deze mobiliteit hoort bij de flexibiliteit van een kerk onderweg.

Mobiliteit is gegeven met het predikantschap. Het ambt van predikant is voor het leven, de binding van een predikant aan een gemeente is tijdelijk. Daarom komt in het kader van de roeping van predikant en gemeente en de ontwikkeling van de gemeente en de predikant te eniger tijd het gesprek over de voortzetting van de verbinding dan wel het vertrek van de predikant ter sprake. Daarbij wordt gekeken naar de match van de gemeente en de predikant, naar wat de gemeente nodig heeft en wat voor de predikant met het oog op zijn of haar ontwikkeling goed is. Dat is niet een nieuw of onverwacht onderwerp. Al bij aanvang van een verbinding van een predikant aan een plaatselijke gemeente is voor alle betrokkenen duidelijk dat de verbinding voor een beperkte tijd zal zijn en worden afspraken gemaakt om zorgvuldig én vrijmoedig de aard en kwaliteit van de verbintenis tussen gemeente en predikant met enige regelmaat aan de orde te stellen. Dit kan in een beroepsbrief ook expliciet worden opgenomen.

Het thema over kwaliteit en duur van de verbintenis heeft zijn plaats in het gesprek tussen predikant en kerkenraad. Het heeft ook zijn plaats in de driehoek voorzitter classis — kerkenraad — predikant. In de volgende paragrafen volgen wat nadere kwalificaties voor deze gesprekken.

De duur van de verbinding tussen predikant en gemeente is niet in zijn algemeenheid te bepalen. Er spelen zoveel factoren een rol, dat een generale regeling ongewenst is. De kerkorde stelt nu wel dat deze verbinding minimaal voor vier jaar wordt aangegaan. Er is geen maximumtermijn. Gesprekken in de synode hebben duidelijk gemaakt dat aan zo’n maximumtermijn bezwaren kleven, zeker wanneer deze rigide wordt gehanteerd, omdat daarmee met bijzondere omstandigheden geen rekening gehouden wordt. Wel is de termijn van 12 jaar geopperd als een inzichtelijke eindtermijn. Dit naar analogie van de maximale ambtstermijn van ambtsdragers van de plaatselijke gemeente. Ambtswerk op een bepaalde plaats is eindig. Een periode van 12 jaar geeft ruime gelegenheid tot dienstwerk. Het geeft aan de predikant de mogelijkheid gedurende het predikantschap meerdere gemeenten te dienen. Het geeft aan de gemeenten de gelegenheid gediend te worden door weer een andere predikant. Ook een gemeente verandert en een andere tijd kan een ander type predikant vragen. Voorgesteld wordt deze 12 jaar als een richttermijn te beschouwen voor een maximale ambtstermijn in een gemeente. Gemeente en predikant kunnen hiervan afwijken en besluiten langer aan elkaar verbonden te willen blijven, bijvoorbeeld vanwege bijzondere omstandigheden in de gemeente. In andere gevallen stelt de predikant zich actief op in het vinden van een nieuwe beroeping.

Wanneer in de toekomst van deze 12 jaar als richttermijn wordt uitgegaan, is hiermee op geen enkele manier een diskwalificatie gegeven aan al die predikanten die in verleden en heden een gemeente langer hebben gediend. Velen hebben dit gedaan met trouw en toewijding en hun

|24|

ambtswerk is voor velen tot zegen geweest en is dat nog. Dat laat onverlet dat naar de toekomst toe er redenen zijn om met een richttermijn te werken.

 

4.2 Handreiking voor de gesprekken over de kwaliteit van de verbintenis tussen gemeente en predikant en eventuele mobiliteit van de predikant7

Als het gaat om de jaargesprekken tussen gemeente en predikant
• Predikant en gemeente spannen zich in om de jaargesprekken vruchtbaar en plezierig te maken (vgl. de regeling jaargesprekken).
• Regelmatig komt in het jaargesprek het vraagstuk van de aard en kwaliteit van de verbinding tussen gemeente en predikant aan de orde. Aandachtspunten:
◦ gesprek vindt plaats tussen een afvaardiging van de kerkenraad en de predikant,
◦ respectvolle, zorgvuldige en vrijmoedige reflectie op de missie van de gemeente, de roeping van de predikant en de ‘wederzijdse toegevoegde waarde’,
◦ terugblik en vooruitblik. Bij deze vooruitblik heeft ook de vraag naar de toekomst van het dienstwerk van de predikant een plaats.

Nader over gesprekken tussen de voorzitter van de classis, gemeente en predikant
• Minimaal één keer in de vier jaar vindt een bezoek plaats van de voorzitter classis met de predikant en gemeenten. Daarbij worden vreugden, zorgen en dilemma’s gedeeld. Het staat de voorzitter classis vrij om in gesprek met (vertegenwoordigers van) de kerkenraad door te vragen naar de kwaliteit van het gemeenteleven en de relatie tussen gemeente en predikant.
• De voorzitter classis en de predikant hebben een openhartig en pastoraal gesprek over het functioneren van de predikant en de gemeente. Het staat voorzitter classis daarbij vrij zo nodig door te vragen naar het welbevinden van de predikant en de kwaliteit van de relatie met de gemeente. Doet de gemeente een optimaal appel op de sterke kanten van de predikant?
• In de vierjaarlijks gesprekken zoals hierboven omschreven komt de vraag aan de orde of ieder verwacht dat de verbinding de komende jaren nog vruchtbaar zal zijn. Dit is geen taboevraag maar een normale vraag die hoort bij de aard van de verbinding tussen predikant en gemeente. Dat is immers in principe een tijdelijke verbinding. Vergelijk hiermee ook de ambtstermijnen bij een plaatselijke ambtsdrager: na vier jaar en na acht jaar dient zich een moment aan waarop de vraag naar continuering expliciet gesteld wordt.
• Ruim voor de twaalf jaar verstreken zijn, wordt de vraag op tafel gelegd of er aanleiding is van de richttermijn af te wijken het dienstverband met twaalf jaar als voltooid te beschouwen. Wanneer deze redenen (van beide zijden) niet worden gevonden, is het duidelijk dat de predikant zich uiterlijk na 12 jaar actief beroepbaar stelt.

Van alle gesprekken worden verslagen gemaakt volgens een vast format en bewaard door de kerkenraad en het moderamen van de classis.

 

4.3 Kansen voor mobiliteit

• De voorzitter van de classis bouwt kennis op van de regio en ontwikkelt inzicht in het reilen en zeilen van gemeenten, haar kracht, potentie en eventuele behoefte aan extra aandacht, mogelijkheden van samenwerking met andere gemeenten en daarbij passende inzet van predikanten. Mobiliteit van predikanten gaat immers samen op met flexibiliteit van gemeenten.
• De voorzitter van de classis neemt deze inzichten mee in de gesprekken met kerkenraad en predikant over eventuele mobiliteit van de predikant en kan gevraagd en ongevraagd


7 In deze handreiking is uitgegaan van een zelfstandige plaatselijke gemeente. Nader moet worden bekeken hoe het gesprek wordt ingeregeld in het geval van een gemeente met wijkgemeenten.

|25|

adviseren over mogelijk te ondernemen acties. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van de dienstverlening van het Team mobiliteit van de Protestantse Kerk8.
• De voorzitter van de classis kan onderzoeken of predikanten en gemeenten willen meewerken aan ‘ruil’ van predikanten binnen de classis.
• In samenwerking met het beraad van voorzitters van de classis en de predikant voor het Beroepingswerk van het team Mobiliteit wordt ruiling buiten de regio onderzocht.
• Cursussen en coaching kunnen predikanten vormen en toerusten met het oog op hun roeping en mobiliteit, en ook voor werk aan de rand van en buiten de kerk.
• De predikant richt zich tot het Team Mobiliteit en beweegt zich actief op de ‘arbeidsmarkt’. Daarin speelt o.a. het kerkordelijk voorgeschreven advies door het Team mobiliteit aan vacante gemeenten een rol.
• Een predikant meldt zich aan bij de Mobiliteitspool om ingezet te worden als ambulant predikant, binnen of buiten de eigen regio.

Bij besluiten inzake mobiliteit worden de persoonlijke omstandigheden van de betreffende predikant meegewogen. De voorzitter van de classis zal met behulp van het Team Mobiliteit van de Dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk de predikant zoveel mogelijk faciliteren op weg naar een nieuwe passende verbinding (en het moment daarvan) die ook past bij de omstandigheden van de predikant.

Een gemeente is nog steeds gehouden passende woonruimte aan te bieden aan de predikant. Wel wordt de domicilieplicht van de predikant wordt afgeschaft. Er is een werkplek voor de predikant in de gemeente beschikbaar. Een predikant dient zijn werkplaats wel tijdig te kunnen bereiken. Maximaal drie kwartier is hiervoor een richtlijn. In de onderhandelingen in het GOP zal bezien moet worden of predikanten vergoeding krijgen voor woon-werkverkeer en of ze een verruimde verhuiskostenvergoeding krijgen.

Zoals eerder gesteld: mobiliteit heeft alles met flexibiliteit te maken. Flexibiliteit betekent ook dat gemeenten in een gebied zoeken naar mogelijkheden om predikanten te delen, zodat er in de toekomst voldoende mogelijkheid voor fulltime predikantschap overblijft. Een goede uitoefening van het predikantschap is niet gebaat bij alleen maar deeltijd plaatsen.

 

4.4 Hoe verder na 12 jaar: twee scenario’s

De vraag hoe in de kerk om te gaan nadat de termijn van 12 jaar is afgelopen, is geen gemakkelijke. Er zijn verschillende scenario's besproken, die soms voortborduren op wat eerder in de kerk op dit terrein naar voren is gebracht. Van de mogelijke scenario’s worden er hier twee beschreven, waarbij in beide gevallen voor- en nadelen worden benoemd.

4.4.1 Scenario A

Na 12 jaar bezinnen kerkenraad en gemeente zich op hun profiel en beleid na jaar 12. Wanneer predikant en gemeente met elkaar verder willen gaan, wordt elke vier jaar bezien of verdere verlenging van de uitzonderling op de regel wordt toegepast. In andere gevallen vindt de predikant rond de periode van 12 jaar een andere gemeente of werkkring (zie ‘kansen voor mobiliteit’).
Ook al verdient het aanbeveling dat op het einde van de 12 jaar wordt geanticipeerd, is het goed mogelijk dat een predikant niet meteen na 12 jaar een nieuw dienstverband heeft gevonden. Een uitlooptijd is gewenst. Een uitloopperiode van 18 maanden is daarbij redelijk. Mocht de predikant na deze periode nog geen ander werk hebben, komt hij of zij in aanmerking voor een wachtgeldregeling.

Bij invoering van dit systeem wordt een overgangsmaatregel getroffen. Predikanten die op het moment van invoering langer dan 7 jaar in hun gemeente staan, kunnen nog 5 jaar verbonden blijven aan hun gemeente (met vervolgens de genoemde uitlooptijd). Verder geldt als algemene


8 Wellicht kan in het Team Mobiliteit een ambtsdrager worden aangewezen voor het geheel van de kerk die de thematiek van verbinding predikant-gemeente behartigt en daarmee ook de voorzitters van de classes ontlast en ondersteunt.

|26|

regel dat predikanten die na 12 jaar niet langer dan 5 jaar voor de AOW-datum zitten, niet verplicht kunnen worden een gemeente los te laten.

Werkeloosheid door afloop van de 12-jaarstermijn zonder nieuwe beroeping betekent onvrijwillige werkeloosheid. Voor die gevallen is er een wachtgeldregeling. Daarvoor zal in ordinantie 3 een nieuwe bepaling opgenomen moeten worden (losmaking wegens einde maximale standplaatsduur). En daarvoor zal in het Georganiseerd Overleg Predikanten een wachtgeldregeling afgesproken moeten worden. In de bijlage is een indicatie gegeven van de kosten die een dergelijke regeling met zich mee zal brengen.

Voor- en nadelen

Voordeel van deze regeling is, dat hij voor iedereen geldt en dus duidelijkheid schept. De doorstroming van predikanten is ermee gegarandeerd en gemeenten kunnen na een periode van 12 jaar (met uitlooptijd) weer een nieuwe predikant beroepen. Meer mobiliteit is goed voor dienstdoende predikanten die graag een beroep zouden willen ontvangen en schept waarschijnlijk ook meer kansen voor proponenten om een beroep te krijgen.
Nadeel is dat er een verandering in de huidige arbeidsrechtelijke positie van de predikant optreedt. Een verbinding die niet gelimiteerd is wordt nu veranderd in een gelimiteerde en dat is een ingrijpende verandering. Vooral ook omdat de invoering van deze regeling de mogelijkheid geeft dat predikanten onvrijwillig werkeloos kunnen geraken. De dreiging dat dit kan geschieden kan een nadelig effect hebben op het welbevinden van predikanten. Verder moet de vraag gesteld worden hoe de keuze voor het predikantschap als een ambt voor het leven zich verhoudt tot de mogelijkheid werkeloos te worden. Daarbij moet wel aangetekend moet worden dat je in het onderhavige geval wel predikant van de kerk blijft.
Een overweging bij dit scenario zijn de kosten voor het vangnet die met deze regeling gepaard gaan. De vrijheid voor de gemeenten die dit betreft om weer een predikant te kunnen beroepen, betekent een opslag in de bezettingsbijdrage voor alle gemeente. Hierbij dient wel bedacht te worden dat ook andere scenario's kosten met zich mee kunnen brengen.9

4.4.2 Scenario B

Na 12 jaar bezinnen kerkenraad en gemeente zich op hun profiel en beleid na jaar 12. Wanneer predikant en gemeente met elkaar verder willen gaan, wordt elke vier jaar bezien of verdere verlenging van de richttermijn van 12 jaar wordt toegepast. In andere gevallen stelt de predikant zich actief op om een beroep te ontvangen van een andere gemeente of een andere werkkring te zoeken (zie ‘kansen voor mobiliteit’). Hij of zij geeft in een plan aan hoe dit na te streven. Dit plan wordt voorgelegd aan de classicale vergadering. De betreffende predikant kan erop worden aangesproken serieus werk van de uitvoering van dit plan te maken. Wanneer dit — ook na aansporing — achterwege blijft, kan dit een rede zijn voor losmaking. In andere gevallen blijven gemeente en predikant aan elkaar verbonden tot de predikant afscheid neemt vanwege het aanvaarden van een nieuwe beroeping of het vinden van een nieuwe werkkring. Dit kan het nodige vragen van predikant en gemeente en verdient aandacht, onder andere van de voorzitter van de classicale vergadering.

Voor- en nadelen

Voordeel is dat niet ingegrepen wordt in de arbeidsrechtelijke positie van de predikant. Er is geen ‘dwang’. De kosten zullen beperkt zijn, waarbij wel aangemerkt moet worden dat het uitblijven van een beroep een verhoogde kans op losmaking geeft. Daar zijn kosten aan verbonden.
Een nadeel is, dat het signaal toch opgevat kan worden als ‘boterzacht’, en dat er wellicht predikanten zijn die onvoldoende gemotiveerd worden om naar een nieuwe beroeping uit te zien. Belangrijkste nadeel is dat de binding tussen gemeente en predikant langer kan worden gecontinueerd dan door de gemeente gewenst wordt. De gemeente komt daarmee niet tot een gewenste beroeping van een nieuwe predikant. Ook kan, ondanks goede bedoelingen over en weer, de verhouding tussen predikant en gemeente verstoord raken.


9 Zie verder de bijlage.

|27|

4.4.3 Voorstel

Het moderamen is van mening dat een keuze voor scenario A en scenario B nadere reflectie en overleg vraagt. Gezien de regels die gelden in het arbeidsrecht zoals gangbaar in onze samenleving, kan niet zomaar voor scenario A gekozen worden. Dat scenario vraagt nader overleg met belanghebbende, met name met predikanten (de Bond van Nederlandse Predikanten). Verdere reflectie zal wellicht een mengvorm van scenario A en B opleveren. Zo’n mengvorm zou ook kunnen zijn om bij nieuwe verbindingen scenario A toe te passen en bij bestaande scenario B. Dit creëert echter wel twee categorieën contracten, wat als een nadeel kan worden uitgelegd.
Het voorstel van het moderamen is om de beleidsvoornemens met betrekking tot het thema predikant en mobiliteit nader uitte werken volgens de hierboven geschetste scenario’s A en B, in overleg met de Bond van Nederlandse predikanten en het georganiseerd overleg predikanten (GOP) en ander deskundigen in onze kerk. Een voorstel tot besluitvorming hierover wordt voorgelegd aan de generale synode van november 2016.

 

4.5 Verruiming kerkordelijke mogelijkheden voor tijdelijk dienstverband predikanten

De kerkorde kent de mogelijkheid van een tijdelijk dienstverband. Dit is geregeld in ord. 3-18, waar gesproken wordt over bijzondere omstandigheden als reden voor beperkt dienstverband. Een vorm van bijzondere omstandigheid is het fenomeen van het ‘project’ in de kerk en de gemeenten: een in de tijd afgebakend plan om te investeren in bijvoorbeeld het missionaire of diaconale werk, vaak ook op basis van een subsidie van een instantie buiten de gemeente, die een dergelijk project (tijdelijk) wil steunen. Tot op heden wordt niet als een ‘bijzondere omstandigheid’ gezien de situatie dat een gemeente voorziet dat men in ieder geval nog voor beperkte tijd een predikant voor een bepaalde werktijd kan betalen, zonder dat dit op langere termijn zeker is. In zo’n situatie zou dan solvabiliteit voor deze beperkte tijd afgegeven kunnen worden. Daarna zal opnieuw moeten worden bezien wat mogelijk is.

Bij de overweging hierover dient bedacht te worden:
• De kerk heeft een zorgplicht jegens haar predikanten: zij zorgt voor het levensonderhoud van haar predikanten. Zij doet dit zo ruimhartig als redelijk en mogelijk is. Korte dienstverbanden als doorsneepraktijk zijn daarom niet aan te bevelen.
• Toestemming geven voor een beroep van een predikant in tijdelijke dienst waarmee de laatste financiën worden uitgeput is geen verstandige benadering (daarom zullen Regionale Commissies voor Behandeling van Beheerszaken (RCBB’s) ook nu die toestemming niet geven).
• De idee dat elke gemeente ten koste van alles een eigen predikant heeft, is niet houdbaar. De toekomst van de kerk zal steeds vaker zijn dat er regio’s zijn, met een mix van gemeenten, huisgemeenten en pioniersplekken a die in een gezamenlijke inzet wordt bediend.
• Tot op heden krijgt een predikant na afloop van de tijdelijke dienst een wachtgeld, dat gedeeltelijk wordt gefinancierd uit de Centrale Kas, (een ander deel door de gemeente zelf), dus uit middelen die door alle gemeenten met elkaar zijn bijeengebracht. Als een gemeente alleen nog maar geld heeft voor een predikant in tijdelijke dienst betekent dit per definitie dat de predikant op termijn ten laste van de Centrale Kas zal komen. Dit laatste kan voorkomen worden door een opslag voor een tijdelijk dienstverband in te stellen.

Dit laat onverlet dat de mogelijkheid van een tijdelijk dienstverband verruimd kan worden. Dat kan door de term ‘project’ ruim te interpreteren. Een gemeente dient aan te geven hoe een tijdelijk dienstverband past bij werkzaamheden die een tijdelijk karakter hebben. Eén mogelijkheid kan hier echter al worden genoemd, namelijk dat aan de krimpsituatie van de gemeente een ‘project’ tot sanering van de situatie kan worden verbonden. Daarnaast komt ruimte voor de situatie van een gemeente, die op grond van ervaring uit het verleden goed kan inschatten dat een eigen

|28|

predikant weer de nodige inkomsten met zich mee zal brengen, ook al is dit op langere termijn niet zomaar te stellen.
Een andere mogelijkheid is die van de interim-klus. Dit veld wordt echter al bediend door het team van interim-predikanten, verbonden aan de dienstenorganisatie.

Verder dient de mobiliteitspool genoemd te worden. Deze werkt reeds met tijdelijke aanstellingen en er blijkt belangstelling voor dit model te zijn. Het is wellicht mogelijk via dit model het instrument ‘tijdelijke dienst’ breder in te zetten.

Predikanten die belangstelling hebben voor tijdelijke dienstverbanden vinden het wellicht aantrekkelijk om dit in het kader van de Mobiliteitspool te doen, omdat deze een bepaalde organisatorische inbedding kan geven. Ook gemeenten zien om verschillende redenen — beleid, financiële middelen — de tijdelijke optie vaak als positief. Of de Mobiliteitspool, gelet op de beperkingen van de Wet Flex en Zekerheid, veel op de lange termijn kan betekenen is dan de vraag. En natuurlijk zouden dan ook alle rechtspositionele aspecten van zo'n keuze duidelijk moeten zijn.

 

4.6 Bijlage

Mobiliteit is een waarde die ook financieel wat mag kosten. Wanneer gekozen wordt voor scenario B kan de mogelijk van losmaking (in de zin van KO Ordinantie 3.20) na 12 jaar verbinding niet worden uitgesloten. Omgekeerd zal scenario A mogelijk het aantal losmaking in de zin van Ordinantie 3.20 beperken. Uiteraard is de inzet dat zo weinig mogelijk predikanten in het zogenaamde vangnet terecht komen. Daarmee zullen de kosten beperkt blijven. Toch is het goed een indicatie te hebben van de kosten voor scenario A wanneer het (nog) niet gelukt om dit doel te bereiken. Daarom volgen hier enkele aannames en de daarmee gepaarde gaande kosten. Deze kosten komen overigens niet uit quotumgelden maar uit de bezettingsbijdrage.

Algemene aannames
1. Er komt een overgangsregeling waarbij alle predikanten die op de dag van invoering 7 jaar of langer in hun gemeente staan 5 jaar de tijd krijgen om een nieuwe standplaats of andere plek te vinden.
2. Na afloop van deze periode jaar (en structureel na afloop van de 12 jaar) krijgt de predikant nog 18 maanden om daadwerkelijk weg te komen.
3. Er komt een wachtgeldregeling die qua hoogte en duur gelijk is aan de wachtgeldregeling die nu geldt bij een losmaking wegens ongeschiktheid ter plaatse (ordinantie 3-20).
4. Een gemiddeld wachtgeld bij 18 periodieke verhogingen, 90% werktijd en 70% uitkering kost €50.000 per jaar.

Initiële kosten (in overgangsperiode van 5 jaar + 18 maanden respijttijd)

Specifieke aannames
1. Er zijn in totaal ongeveer 2100 dienstdoende predikanten in de Protestantse Kerk werkzaam. Van hen is momenteel 380 predikant die 12 jaar of langer in hun gemeente staat.
2. Na de overgangsperiode van 5 jaren zijn er nog 300 predikanten die 12 jaar of langer in hun gemeente staan. De invoering van de nieuwe regeling leidt er in de overgangstermijn van 5 jaar dus toe dat er extra mobiliteit op gang komt.
3. Bij 50 van de 300 predikanten wordt bij wijze van uitzondering door de gemeente besloten dat zij voorlopig nog aan de gemeente verbonden blijven.
4. Van de resterende 250 predikanten zal de helft binnen de vervolgperiode van 18 maanden een nieuwe plek vinden.
5. De resterende 125 predikanten vallen in de wachtgeldregeling.
a. 30% van hen krijgt een wachtgeld van 8 maanden
b. 30% van hen krijgt een wachtgeld van 16 maanden
c. 30% van hen krijgt een wachtgeld van 24 maanden
d. 10% van hen krijgt een wachtgeld van 84 maanden.
6. Het gemiddeld aantal fte predikanten bedraagt de komende 6 jaren 1.320.

|29|

Berekening kosten
Bij bovenstaande aannames kosten de wachtgelden bij de initiële invoering samen € 12.300.000. Dit geld kan in 6,5 jaar gespaard worden (5 jaar overgangstermijn + 18 maanden wegkomtijd). Per jaar betekent dit een bedrag van € 1.892.000. Per fte predikant betekent dit een bedrag van € 1.434 per jaar. Dit komt bovenop de bezettingsbijdrage van € 74.000 per jaar. Dat betekent een stijging van 1,93%. Het gaat hier om een kostenpost na de eerste vijfjaar van invoering die voor vijfjaar daarna kosten met zich meebrengt. Daarna vervallen deze (initiële) kosten.

Structurele kosten (na overgangsperiode van 5 jaar + 18 maanden respijttijd)

Specifieke aannames
1. Er zijn momenteel 60 predikanten in het 11e jaar van hun standplaats.
2. Na de overgangsperiode is het aantal predikanten afgenomen en is er zoveel mobiliteit op gang gekomen dat er dan nog gemiddeld zo’n 45 predikanten in het 11e jaar van hun standplaats zitten.
3. Bij 7 van de 45 predikanten wordt bij wijze van uitzondering door de gemeente besloten dat zij voorlopig nog aan de gemeente verbonden blijven.
4. Van de resterende 38 predikanten zal de helft binnen de vervolgperiode van 18 maanden een nieuwe plek vinden.
5. De resterende 19 predikanten vallen in de wachtgeldregeling.
a. 30% van hen krijgt een wachtgeld van 8 maanden
b. 30% van hen krijgt een wachtgeld van 16 maanden
c. 30% van hen krijgt een wachtgeld van 24 maanden
d. 10% van hen krijgt een wachtgeld van 84 maanden.

Berekening van de kosten
Bij bovenstaande aannames kosten de wachtgelden op jaarbasis structureel € 1.833.000 per jaar. Per fte predikant betekent dit een bedrag van € 1.547 per jaar. Dit komt bovenop de bezettingsbijdrage van € 74.000 per jaar Een stijging van 2,02%.

Conclusie

Bij het grote voorbehoud van de gekozen aannames kunnen we concluderend zeggen dat het termineren van de standplaatsen van predikanten vanaf het jaar van invoering (= jaar van ingang van de overgangstermijn) zo’n € 1.500 per jaar per fulltime predikant gaat kosten, waarbij zowel met initiële als met structurele kosten rekening is gehouden. De bezettingsbijdrage die bij het huidige prijspeil € 74.000 per fulltime predikant per jaar bedraagt, stijgt met 2% naar € 75.500.