Bij het beheer in de plaatselijke gemeente zijn drie kerkelijke lichamen betrokken, elk met zijn eigen verantwoordelijkheid, namelijk de kerkenraad, het college van kerkrentmeesters en het college van diakenen. Om te waarborgen dat zij in hun eigen verantwoordelijkheid serieus genomen worden, is bepaald dat zij — als ze van oordeel zijn dat ze door een besluit van een van de beide andere kerkelijke lichamen in hun werkelijk belang of in hun kerkelijke verantwoordelijkheid zijn getroffen — bij het regionale college voor de behandeling van beheerszaken tegen dat besluit bezwaar kunnen indienen (ord. 11-10).
Vanwege het grote belang van plaatselijke samenwerking en overeenstemming dient het regionale college allereerst te trachten het bezwaar door bemiddeling weg te nemen (ord. 11-22-4). Wanneer het bezwaar de vaststelling van de begroting door de kerkenraad betreft, heeft eerder al bemiddeling plaatsgevonden en zal een nieuwe bemiddelingspoging niet altijd zinvol meer zijn.
Indien door bemiddeling het bezwaar niet wordt weggenomen, treedt het regionale college op als rechter. Daarbij worden de procedures zoals die in ord. 12 zijn voorgeschreven, gevolgd (G.R. kerkelijke rechtspraak, art. 17-1). Het regionale college beoordeelt in dit geval dus niet of het betreffende kerkelijk lichaam zijn adviezen in voldoende mate heeft opgevolgd, maar bijvoorbeeld of het — bij afweging van de betrokken belangen — in redelijkheid tot het bestreden besluit had kunnen komen.