In een gemeente met wijkgemeenten heeft de gemeente als geheel een college van kerkrentmeesters en hebben de wijkgemeenten elk een wijkraad van kerkrentmeesters.
Er is één college, want alleen de gemeente als geheel heeft rechtspersoonlijkheid. De vermogensrechtelijke aangelegenheden, ook bijvoorbeeld het kerkgebouw dat in gebruik is bij een wijkgemeente, zijn daarom altijd vermogensrechtelijke aangelegenheden van de gemeente als geheel.
Daarnaast heeft de wijkgemeente een wijkraad van kerkrentmeesters. De andere benaming (raad in plaats van college) geeft al aan dat deze een andere positie heeft. De wijkraad verricht taken op wijkniveau die aan de wijkraad worden toevertrouwd. De kerkorde noemt in het bijzonder de zorg voor het kerkgebouw en de goede gang van zaken daarin tijdens de kerkdiensten als taak voor de wijkraden, al kan een andere regeling worden getroffen (ord. 5-8-4). Het college kan in overleg met de algemene kerkenraad ook andere taken aan de wijkraden toevertrouwen, bijvoorbeeld het beheren van een ‘wijkkas’. In de plaatselijke beheersregeling moet dit worden vastgelegd. Bij dat alles blijft overigens uitgangspunt dat de vermogensrechtelijke aangelegenheden aangelegenheden van de gemeente als geheel zijn (ord. 11-4-3, zie ook ord. 4-9-4).
De wijkraad van kerkrentmeesters wordt gevormd door de ouderlingen-kerkrentmeester en eventueel andere kerkrentmeesters van de wijkgemeente. Het college van kerkrentmeesters bestaat allereerst uit de ouderlingen-kerkrentmeester
|269|
die in de algemene kerkenraad zitting hebben. Het betreft dus de ouderlingen-kerkrentmeester die door de wijkkerkenraden als lid van de algemene kerkenraad zijn aangewezen en eventueel een ouderling-kerkrentmeester met bepaalde opdracht (ord. 4-9-2) die door de algemene kerkenraad als boventallig lid is benoemd.
Uit de overige kerkrentmeesters van de wijkgemeenten benoemt de algemene kerkenraad de andere leden van het college van kerkrentmeesters, op voordracht van de gezamenlijke wijkraden (ord. 11-4-2). De algemene kerkenraad stelt daarbij de omvang van het college vast. Het is dus mogelijk dat alle kerkrentmeesters in het college zitting hebben. Als er vier wijkraden van kerkrentmeesters zijn met elk drie leden en de omvang van het college is op twaalf gesteld, zullen immers alle kerkrentmeesters in het college zitting hebben.
In gemeenten met minder dan vier wijkgemeenten kan worden afgezien van het vormen van wijkraden van kerkrentmeesters. Het college wordt dan gevormd door alle ouderlingen-kerkrentmeester van de gemeente. In dat geval worden er in de wijkgemeenten alleen ouderlingen-kerkrentmeester gekozen (tenminste twee per wijkkerkenraad). De wijkkerkenraden kunnen bij het ontbreken van wijkraden geen kerkrentmeesters benoemen die geen ambtsdrager zijn; die benoeming is voorbehouden aan de algemene kerkenraad (ord. 11-4-6).
In het bijzondere geval dat een wijkgemeente van bijzondere aard rechtspersoonlijkheid heeft (zie § 12.2.1 slot), heeft deze wijkgemeente een eigen college van kerkrentmeesters. Het ligt voor de hand dat deze wijkgemeente niet meetelt voor de samenstelling van het college van kerkrentmeesters van de gemeente waartoe deze wijkgemeente behoort.