Hoofdstuk IV
1. De kerken zullen, om de zendingsopdracht van Christus uit te
voeren, zoveel mogelijk daartoe met elkaar samenwerken met
inachtneming van de door de generale synode vastgestelde
bepalingen, op een door die kerken vast te stellen wijze. Deze
wijze van samenwerking behoeft de goedkeuring van de generale
synode.
2. De toewijzing van de verschillende zendingsterreinen geschiedt
door de generale synode, zoveel mogelijk in overeenstemming met
de daartoe door de kerken kenbaar gemaakte wensen.
3. De beroeping van een missionaire dienaar des Woords zal
geschieden door de kerk, die daartoe door de voor een bepaald
zendingsterrein samenwerkende kerken is aangewezen, niet zonder
overleg met de andere samenwerkende kerken.